30 december 2018

De rimpels van de dingen

Soms zie je te veel. Nadat je het eerst leeg gemaakt hebt, komen de dingen.

Kanteldagen. Dingen in je lichaam.

Uitgestelde bewegingen. Als naschokken, of soms de wachtruimte net voor de schok. En wat je dat leert. Je went nooit helemaal aan die onrust. Hoewel het iets gemakkelijker wordt om je huid te lezen. Als een zelfgetuige.

En ook al probeer je de dingen netjes naast elkaar te leggen, zo werkt het nooit.

De bus rijdt door het donkere landschap. Midden in het duistere veld staat een lamp, met een fel licht. Misschien beschijnt die niet meer dan een plek. Hier is de plek. Meer niet. Het zou een troost zijn.

Thuiskomen en je leven weer een beetje herschikken.

Een andere dag.

Schrijven over een boek. Je bent anders bij de woorden. Iets rustelozer. Misschien kun je anders falen dan met andere woorden. Misschien zal blijken dat je weer niets zinnigs te zeggen hebt. Maar ook, zoals altijd, pas bij het schrijven zie je in je hoofd wat je van het boek vond.

Je leest iets over rimpels die de tijd in je lichaam achterlaat. Rimpels die zich aan elkaar vastklampen, de tijd niet loslaten. Je ziet iets. Je weet dat je het zoekt, je weet dat het je zal verwarren. Je weet nog niet dat je niet zult voorbereid zijn op de verlossing.

Een andere dag.

Een boek over die rimpels. En wat het met je doet. Alsof je had gewacht, onder andere. Kwestie van het licht te doseren. En dat in de al iets langere dagen.

Een mooi gesprek. Veraf en dichtbij in de telefoon. Je hoort en ziet hoe je lichaam anders reageert op de ene of de andere zin. Iets met rimpelen en ontrimpelen.

Een andere dag.

Het boek maakt je rustig. De trein lijkt er anders door. Later zit je vooraan, naast de buschauffeur. Je kijkt naar het landschap. Op sommige plekken lijkt de leegte zo zielloos.

Je wandelt rond, zoekt de plek waar je moet zijn, waar de as verstrooid werd. Je zoekt in je hoofd naar het beeld van vorig jaar, toen de mensen erbij waren. Door hen te zien, zie je weer waar je moet zijn.

(Je weet niet goed wat je van de leegte moet denken hier.)

Je wou er zijn, om er te zijn voor iemand. Zou je niet in de weg staan, in deze leegte? Misschien is het wel goed, een klein beetje.

Het kleine meisje en de eenhoorn.

Je armen lijken te kort.

Wachten op de bus. De leegte van die weg met al die auto’s.

Vanaf de bus krijg je het weer warm.

Het boek heeft iets veranderd, je fietst sneller. Ergens in je huid zie je mededogen voor het jongetje.

Een andere dag.

Wakker worden uit een verwarrende en ook aangename droom die blijft duren, in golven op het strand. (Wat leer je uit dit alles? Ben je wel klaar?)

Een beetje poetsen in het huis. Alsof je zo de dingen toch een beetje netjes naast elkaar kunt leggen.

Een mooi gesprek, als een uitgestelde thuiskomst. Een geschenk. (En niet te wild drinken natuurlijk.)
Waar de woorden bewegen, elders en hier. Hoe je ze, door je huid, kunt zien, soms. Stotteren in de volle leegte voelt anders (dan in de lege leegte), zo merk je. Het niet eenzame ervan verwart je, een beetje.

En ook iets over Bach. En de dood.

Later, op weg naar huis, begrijp je iets van het jongetje. Welke plek zou er overblijven als de pijn zich terugtrekt, terug deel van de zee?

Dankbaar voor de dingen.

En verder wacht je op de insijpeltijd. En de ciaccona.

29 december 2018

Rivierbesef

‘Het is fijn om met jou hier te kunnen wandelen.’
‘De vorige keer dat we dit deden is al wel heel lang geleden, denk ik.’
‘Misschien maakt het wel niet uit. We zijn er nog, en we zullen er wel altijd zijn. Of zoiets.’
‘Dat zei je altijd vroeger. Voor altijd.’
‘Ik herinner me nog een mooi kaartje dat ik van je kreeg. En dat stond daar ook op. Dat ik dat altijd zei of zo.’
‘Altijd. Haha.’
‘Ik heb je gemist.’
‘Ik weet het. Jij zegt het tenminste.’
‘Daar zal ik maar niets over vragen dus.’
‘Nee, liever niet.’
‘Soms ben ik bang dat er iets met je is, en dan zou ik onmiddellijk willen bellen, om te horen of alles in orde is.’
‘Nog altijd? Dat had je vroeger ook zo.’
‘Ja, dat gaat niet over.’
‘Ook al zijn we ver van elkaar, ik heb het altijd als een warm gevoel ervaren dat jij daar ergens bent en dat ik bij jou in goede handen ben, op een of andere manier.’
‘Dat maakt me erg gelukkig.’
‘Als we oud zijn leg ik je dat allemaal nog wel eens uit.’
‘Ik heb nooit goed begrepen hoe dat zou werken, dat iemand mij zou missen. Omgekeerd is het niet zo moeilijk. Iemand zei me dat ooit, dat ik beter was in missen dan zij.’
‘Ik blijf dat grappig vinden. Ik zal het je wel nooit uitgelegd krijgen.’
‘Met het ouder worden zie je beter wat je maakte tot wie je geworden bent. Voor sommige dingen heb ik ongeveer een heel leven nodig gehad. Zien hoe de dingen werken, waarom je doet wat je doet, de blinde vlekken en de zwarte gaten, en ook de momenten waarop je toch voor het goede koos, het kan je tegelijk troosten en een beetje machteloos maken.’
‘Was het wel de moeite uiteindelijk, om alles te willen weten?’
‘Goede vraag. Ik denk het wel. Maar als je alles ziet, blijf je alleen naakt over, en kun je in wezen alleen maar aanvaarden wat je ziet. En daarna daarmee nog iets doen.’
‘Je was altijd al goed genoeg hoor. Ik vond het nooit zo erg.’
‘Ik wel, denk ik. Ik wou altijd wel een betere versie van mezelf kunnen zijn voor jou. Nu ik erop terugkijk zie ik beter wat niet goed was toen. Nu ben ik rustiger denk ik.’
‘Soms zie ik jou voorop lopen, al besef je dat niet. Soms denk ik dat ik het leven aan mezelf voorbij heb laten gaan.’
‘Je bent nog altijd jong.’
‘Denk je?’
‘Ja, natuurlijk.’
‘Ik was altijd een beetje jaloers op de werelden in je hoofd. Er was zoveel altijd, met zoveel verlangen in dat hoofd.’
‘En ik was dan weer jaloers op hoe aards je ook kon zijn. Hoe je in het echte leven stond en daar de dingen deed. Ik liep er altijd een klein beetje verloren, of was soms bang om in de wind te gaan staan.’
‘Ik denk dat je dat verkeerd ziet. Je hebt het werkelijke leven behoorlijk goed overleefd.’
‘Brieven schrijven naar jou, dat mis ik ook.’
‘Brieven krijgen van jou, dat was wonderlijk.’
‘Het voelde als zo’n veilige plek. Ik heb dat later nog beter gemerkt, bij het schrijven van brieven aan anderen. Het moet echt veilig voelen, anders doe je het niet goed, en niet graag, eigenlijk. Je komt jezelf dan tegen, als een drempel waar je over moet.’
‘Ik hield altijd van jouw brieven. Ze blijven in mijn hoofd, voor altijd.’
‘Heb je het koud?’
‘Ja, eigenlijk wel. Zullen we iets zoeken om even binnen te gaan, en iets warms te drinken?’
‘Ja, dat is goed. Ik moet je straks ook nog vertellen over dat boek dat ik aan het lezen ben. Het is alsof ik sommige dingen van mezelf nu pas begrijp. Ik moet me met terugwerkende kracht nog verontschuldigen tegenover jou, denk ik.’
‘Waarom zou je dat moeten doen? Dat slaat nergens op.’
‘Ik leg het je nog wel uit.’
‘Maar eerst koffie nu. Kijk, daar kunnen we binnen.’

27 december 2018

Asymmetry

Pas na een tijd begrijp je waar dit boek je heen brengt. Eerst ben je wat in de war, begrijp je niet helemaal goed hoe de drie onderdelen van dat ene boek met elkaar te maken hebben. Tot je nadenkt over de meest eenvoudige aanwijzing: de titel. En dan ga je ineens heel erg veel sleutels zien. Asymmetry van de Amerikaanse Lisa Halliday (vertaald als Asymmetrie) is een heel bijzonder boek. Het heeft iets met spiegels. Het heeft iets met grenzen, tussen jong en oud, tussen man en vrouw, tussen het Westen en het Midden-Oosten, tussen literatuur en werkelijkheid, tussen versies van onszelf. Het is een boek dat onbewust speelt met wat je ziet en niet ziet. Het is een boek dat je op een dwaalspoor lijkt te zetten, maar dat je nadien veel beter lijkt te zien.

Het boek bestaat uit drie delen. In het eerste deel, Folly, krijgen we het relaas van een liefdesaffaire tussen de jonge Alice, die werkt voor een uitgeverij, en de veel oudere bekende schrijver Ezra Blazer. (Die schrijver blijkt in werkelijkheid deels geïnspireerd door Philip Roth, met wie Lisa Halliday ooit een korte relatief heeft gehad.) Alice droomt ervan ooit zelf een boek te schrijven, maar ze zit in een toestand van wachten. Op dat moment komt Ezra Blazer in haar leven. Ze krijgen een heftige relatie, die in fragmenten beschreven wordt. Hij overlaadt haar met cadeaus. Ze hebben discussies over wat literatuur moet zijn. Hij wil de wereld daarbuiten niet al te zeer binnenbrengen in de literatuur. Zij denkt daar anders over, maar weet niet of ze het zou kunnen. Dit alles speelt zich af terwijl de Verenigde Staten Irak binnenvallen. De wereld komt dus ook wel een beetje tussen hen in. Hij verwijst naar allerlei auteurs en filosofen. Het samenspel tussen de twee is vaak heel grappig, maar tegelijk ook een beetje wrang. De machtsbalans is niet gelijk. Alice lijkt het zelf niet altijd door te hebben, of duwt het weg, of beseft het nog niet. Als lezer heb je wel haar focus, maar je weet weinig of niets over wat ze werkelijk voelt. Het patroon tussen de man en de vrouw is uiteindelijk veel klassieker dan het leek, en dat ondanks de grote zelfspot van de mannelijke schrijver. Blazer heeft ook heel wat gezondheidsproblemen, door zijn leeftijd. Die leiden tot allerlei grappige situaties, maar zorgen ook in de feiten voor ongelijke rollen. Naarmate je de asymmetrie begint te zien, weet je dat de relatie gedoemd is.

Het tweede deel, Madness, heeft een heel andere toon dan het eerste. Amar, een econoom, met dubbele Amerikaanse en Irakese nationaliteit, is op weg naar zijn broer in Irak. Bij een tussenlanding in Londen, wordt hij tegengehouden op de luchthaven. Men laat hem het land niet in. Terwijl ergens achter de glazen wanden een eindeloze bureaucratische veiligheidsprocedure loopt die uiteindelijk tot de conclusie zal komen dat hij het land niet in mag, denkt hij terug aan verschillende momenten in zijn leven. Hij is geboren in het vliegtuig op weg naar de VS. Zijn broer is na een tijd teruggekeerd naar Irak. Amar is gebleven. We krijgen onder meer relaas van een eerdere reis naar Irak, met zijn ouders. Het wordt een helse tocht naar een land dat de gevolgen ondergaat van de geallieerde invasie. De ervaring confronteert Amar als in een spiegel met wie hij is, denkt te zijn, niet kan zijn. je ziet de asymmetrie in erg veel varianten. Het grote en machtige Amerika tegenover het wankele Irak, de willekeur van de lokale machtsverhoudingen en de groeiende chaos in het land, de gelijkenissen en tegenstellingen tussen de twee broers, … In het klein zie je dezelfde mechanismen in de aanpak van de anonieme grenscontrole in Londen tegenover Amar. De willekeur van het systeem. De omgekeerde asymmetrie van de erudiete Amar tegenover de mensen die over zijn lot moeten beslissen heeft geen effect.

Het korte derde deel, Ezra Blazer’s Desert Island Discs, is de weergave van een radio-interview bij een Britse omroep met de schrijver. (Het radioprogramma bestaat trouwens echt, bij de BBC.) Het komt chronologisch ook na de twee andere. De schrijver vertelt aan de hand van een aantal platen die hij kiest over zijn leven. Je hoort hoe de schrijver zijn eigen persona ontwikkelt en hoe hij het niet kan laten om te flirten met de presentatrice.

Door een aantal uitspraken van de auteur in dat interview zie je ineens dat het tweede deel wel eens de roman zou kunnen zijn die Alice in het eerste deel ook al subtiel lijkt aan te kondigen. Er zijn veel kleine details die als motieven doorheen de verschillende delen terugkomen. Er is een spel met referenties, onder meer naar de Alice van Wonderland. Er zijn allerlei spiegels, die inzicht geven in asymmetrieën.

Als je, nadat je het verband tussen de drie delen begint te zien, terug door het boek begint te bladeren, begin je steeds beter te zien hoe ingenieus het is opgebouwd. Wie een rechtlijnig verhaal verwacht, loopt misschien verloren, ergens halfweg. Wie meegaat met het boek en de gaten en spiegels zelf mee begint in te vullen, ziet steeds beter hoe goed het is. Het zegt iets over literatuur, over de mogelijkheid of onmogelijkheid om zo iets te laten zien over het echte leven. Het zegt iets over de wereld van vandaag, over de verwarrende complexiteit van wie we zijn, over machtsverhoudingen (in de kleine en de grote wereld). Het beweegt tussen ernst, humor en melancholie en bespeelt verschillende registers, die zo dan weer iets zeggen over verschillende lagen in de werkelijkheid van de wereld en onszelf en hun al dan niet kenbaarheid. Het zegt iets over wat literatuur kan zijn. Een heel bijzonder boek dus.

24 december 2018

Feest van het licht

Zou je ergens de aarde kunnen horen kraken, nu de dagen weer langer worden?

In het nieuws zegt een mevrouw dat we in dark times leven.

Het is stil buiten.

Het Weihnachts-Oratorium, het is een plek waar je nu graag wilt zijn.

 Misschien zijn er veel mensen samen alleen.

Je zou iets willen fluisteren, sommigen zullen het horen.

Of het ook kerstzegels mochten zijn, vroeg de vriendelijke meneer in het postkantoor.

De stilte van het wachten op woorden.

Je hoort een bericht dat een dierbare van een dierbare is overleden, even kantelt het licht.

De lichtjes beklemmende rusteloosheid van de winkelstraat, iets klopt niet.

Even denken aan de mensen die je graag ziet, in je hoofd een landkaart, even naar hen toe gaan.

En een voorzichtig ritueel.

Misschien zou het kouder moeten zijn buiten.

Dat alleen de muziek er is in het huis, het is wel goed.

Iedereen is er nog, in je hoofd, je bent veilig.

Het licht in de namiddag leek al een heel klein beetje onstuimig, voor wie keek.

Hoe je enkele dagen geleden echt schrok van je eigen schaduw die je in leek te halen.

Hoe je soms niet weet of er wel genoeg licht zal zijn om alle duisternis op te eten.

Soms probeer je het in een gesprek, het woord helen, om aan de klank te wennen, helen.

Die planten die iemand meenam van je terras, zouden ze nu op een fijne plek zijn?

Soms kun je aan licht denken.

Het licht van de maan, eerder van de week, als waaklicht.

Hoe je penhand verandert tijdens het schrijven van de adressen voor die stapel nieuwjaarskaarten.

De muziek lijkt licht te geven.

De muziek maakt iets van het donker buiten minder leeg, dat vond je vroeger ook al.

Om het kantelen van het licht te horen moet het soms ook een beetje stil zijn.

Het stukje met de echo.

Je lichaam verdwaalt altijd een beetje, die eerste dagen van de vakantie.

De mensen die nu voor anderen aan het zorgen zijn, en het licht.

Iets van de belofte bracht je altijd in verwarring.

Je bent blij voor de anderen.

De doos met de gekleurde lampen voor de kerstverlichting vroeger aan de winkel.

Zou de nacht zich anders neerleggen?

Het laatste koraal.

23 december 2018

Nanemens

Binnenkort komen er weer heel wat goede voornemens. Misschien is het wel tijd voor enkele nanemens, nu het jaar bijna voorbij is.

Van dat voornemen om dit jaar bij geen enkele hyperkleffe kerstfilm te blijven plakken bij het zappen is alweer niets in huis gekomen. Je bent een watje. Een of andere vreselijke straf is aangewezen. Zoals het verplicht kijken naar nog meer kerstfilms.

Naderhand bekeken had je dat ene potje dat je bijna een heel jaar op je aanrecht hebt laten staan toch ook eerder kunnen weghalen. Er is nog altijd een kans dat je dat doet voor het jaar echt uit is.

Vaststellen dat je harde strijd voor het laten uitdoven van gruwelijk lelijke woorden weer onvoldoende resultaat had. Er zijn nog steeds mensen die het hebben over uitrollen. Er zijn mensen die zonder in de lach te schieten woorden als benoveren of pitchen in de mond kunnen nemen. Er lijkt gelukkig al een lichte verbetering op het insteekfront. Enkele fossielen blijven daarentegen hardnekkig weerhouden verkeerd gebruiken. En er zijn ook nog vreselijke woorden als throwback. Je kunt alleen maar vaststellen dat je de rest van je eigen eeuwigheid nodig zult hebben voor het ontwikkelen van nog meer mildheid.

Je nadien afvragen of je je niet te veel hebt laten kwetsen. Je kwetsbaar opstellen is een keuze. Kwetsen vaak blijkbaar ook. Misschien is rustige kwetsbaarheid het antwoord.

Vaststellen dat het weer niet gelukt is om met een interview in de Flair te komen. Bijna was het gelukt. Tot men tot de ontdekking kwam dat je niet jong was. Wat anders klinkt dan oud. Waardoor men ook niet moet zeggen dat je niet mooi genoeg bent. Wat dan weer een geruststellend gevoel is, niet mooi genoeg zijn voor de Flair.

Tot de conclusie komen dat je nog steeds geen perfect systeem hebt om te weten wanneer je je regenbroek wél aan moet trekken. Misschien moet je in het leven bereid zijn om sommige risico’s te aanvaarden.

Nadien, met enig verdriet, vaststellen dat je – zoals je ook vooraf wist – te veel opzij hebt moeten schuiven, waardoor je er te weinig was voor je dierbaren. Hoewel je je daarop mentaal had proberen voor te bereiden, maakte het je toch een beetje ongelukkig. Wat dan eigenlijk weer een goede zaak is.

Met veel pijn moeten vaststellen dat dat voornemen om 17 boeken per dag te lezen weer niet helemaal haalbaar bleek. Wat op zich nog geen reden is om het voornemen voor volgend jaar nu al preventief te dimmen.

Eveneens vaststellen dat het voornemen om een lang persoonlijk gesprek te voeren met Bob Dylan misschien niet het goede was. Het werden er immers zeven korte. Die mens zegt soms wel erg weinig, al kan dat ook aan de verlegenheid van de vragensteller liggen.

Ooit hoorde je van een goede vriend dat je met het ouder worden tegelijk milder wordt en tegelijk minder goed tegen onzin kunt. Het was geen voornemen, maar het heeft zich wel voltrokken, merk je. Misschien leer je beter wat of wie goed voor je is.

Of het een voornemen of een droom was om steeds je huishouden perfect onder controle te hebben kan niet eenduidig uitgemaakt worden. Het universele recht op falen biedt troost, zoals steeds.

Je had je voorgenomen iets meer te begrijpen over hoe dingen in een lichaam geschreven worden. Dat is gelukt. Hoe je diezelfde zin onwoordelijk zou moeten zeggen, zonder het woord begrijpen, weet je nog niet. Hoe je dat alles kunt weten zonder het woord weten te gebruiken evenmin. Gelukkig duurt verlangen langer dan een zin, of dan zinnen.

Het besef dat je ook het voorbije jaar maar een glimp van je dromen hebt gezien is wel een fijne gedachte eigenlijk.

Het besef dat je sommige dingen wel kunt eigenlijk ook.

De vaststelling dat je het voorbije jaar het woord misschien niet echt minder bent gaan gebruiken kun je misschien als een troostrijke gedachte zien.

Het voornemen om eindelijk te begrijpen hoe Jeroen Meus dat doet met dat pletten van die knoflook met zijn mes zal andermaal worden doorgeschoven naar volgend jaar.

Dat het voornemen om de piano te laten restaureren ondertussen geen voornemen meer is heeft je erg gelukkig gemaakt.

Dat het voornemen om niet langer lichtjes uit balans te raken als er iets stuk gaat – zoals nu het geval is met je stofzuiger – voorlopig nog een voornemen blijft duidt waarschijnlijk op een of andere boeddhistische les die je nog te leren hebt. Wat op zich dan ook weer een geruststelling is, dat je er nooit helemaal bent, maar wel altijd onderweg.

Je voornemen om elke dag te lachen en dankbaar te zijn bleek niet zo moeilijk.

Je voornemen om al die namen van bloemen en planten wél te onthouden was gelukkig geen voornemen. Een mens leert bij, voornemengewijs, ook nanemengewijs, waarschijnlijk.

En al het andere dat gelukkig niet voor publicatie vatbaar is…

21 december 2018

De zee vanbinnen

Een plekje vooraan, dicht bij de dansers. Je bent wel toe aan dicht, denk je.

Welke talen huizen er in je lichaam? Misschien ken je die van de woorden het best, misschien is zelfs dat niet waar. Misschien zijn ze een veilige plek. Met welke taal kijk je, luister je, zou je kunnen spreken? Door welke taal kun je je laten raken?

Je verlangt naar de taal die zou kunnen horen bij de bedding die je in je ziet, ergens vanbinnen. Je ziet zonder woorden.

De vorige keer toen je haar zag, danste ze op de muziek van die man die altijd wel ergens in je hoofd aanwezig is. Je was een beetje bang van het schuren van twee werelden, twee talen. Je ervaart die muziek van hem altijd heel woordelijk. Je wist niet hoe de bewegingen zouden werken, zonder uit te beelden, zonder een spiegel te zijn, hoe ze hun eigen taal zouden zijn, als een eb en een vloed.

Nu danst ze zelf niet. De vrouwen dansen, en het is een beetje alsof ze zelf met hen mee danst, en tegelijk ook niet. Je ziet die vrouwen, hun spieren, hun lichamen, hun vormen, hun zwaartekrachtverleiding. En je ziet de bewegingen. Zoals je niet weet waar de golf ophoudt en de rest van de zee begint. Misschien is de golf wel het verlangen van de zee, en de zee de troost van de golf.

Ze verbeelden niet, ze zijn. Soms zijn ze als elkaars trilling, na een steen in het water. Soms zijn ze elkaars bestemming. Soms zijn ze elkaars eenzaamheid. Soms zijn ze elkaars onlosmakelijkheid. Soms zijn ze elkaars afwezigheid. Soms zijn ze elkaars onbereikbaarheid, draaiend in zichzelf.

Soms ontsnappen ze aan de tijd, aan de schuldige aarde, in dat draaiende lichaam.

Misschien loopt de zee door, tot in jou, tot voorbij jou.

Je denkt aan liefde die was, die is. Aan wat je lichaam zich herinnert, en wat nog niet, en nooit. Het heeft iets met taal te maken, talen. En wat niet kon, niet kan. Zonder de grammatica.

Verhalen. Ze bewegen bijna achteloos door de ruimte. Het is goed. Je begrijpt iets.

In de nok van de avond naar huis. Geschiedenissen schuiven al over elkaar heen.

Een andere dag.

Je zoekt een plekje ergens achteraan in de kerk. Daar kun je toeschouwer zijn.

Je moest hier zijn, dat wist je. Het heeft iets met de getijden te maken.

Verhalen over iemand die er niet meer is, en in die verhalen toch ook wel. Je kijkt, ziet bewegingen, je ziet mensen, en hoe ze in elkaar overlopen.

Je hoort de betekenis van het woord stemgemis.

Je bent een beetje verlegen, ook.

De verhalen die je kende, de verhalen die je vermoedde, de verhalen die je nog niet kende. Ze bewegen. Soms in en uit elkaar, soms met elkaar, soms naast elkaar. Zo gaat het met een leven. Het is wat het is.

Iemand zegt je dat het goed is dat je gekomen bent. Die woorden zijn mooi.

Buiten ga je nog even iets tegen haar zeggen. Misschien mag dat wel niet, denk je heel even, en dan weer niet.

Je vertrekt. Iets is koud.

Je denkt aan liefde die was, die is. Waar de zee geweest is blijft het land zich het water herinneren. Je begrijpt iets van hoe het was, wat het was. Wat was het voor jou, wat was het voor haar, misschien weet de zee het.

Je fietst verder in de regen.

Het verhaal blijft bewegen. Misschien verlang je naar woorden.

In de nacht bewegen de verhalen van de dag nog hevig door elkaar heen. Je moet wachten tot ze zich neerleggen, een beetje.

Een andere dag.

De drukte duwt je voor zich uit. Je had het anders gehoopt.

Je had gehoopt om meer tijd te hebben voor dat ene moment, maar het is niet anders.

Het schrijfmoment. De wens. In de rivier kun je de zee aanraken.

En pas daarna, als de woorden er staan, als je ziet wat ze je zeggen, kun je echt denken aan het kantelen. Het is de dag van het kantelen. Zoals er tussen twee bewegingen, twee aarzelingen, twee tastverzoeken een niemandsland kan zijn. Het is de dag van dat nulpunt. Het is een dag die je moet eren.

En ook straks zul je buigen voor de dag, voor het kantelen, voor de zee vanbinnen, voor de afdruk van de liefde in het zand, voor het onvermogen en het weten, voor de dans, voor wat was en is.

16 december 2018

Stemgemis

‘Is het erg als ik even binnenkom?’
‘Nee hoor, graag. Je bent altijd welkom hier.’
‘Is dat zo?’
‘Ja. Wat dacht je?’
‘Ik weet niet. Ik heb je toch veel verdriet gedaan.’
‘Ja, dat is wel zo. Maar dat was toen. Misschien had ik toen graag gehad dat de dingen anders zouden zijn gelopen, of dat je er nadien anders op had gereageerd. Maar dat is eigenlijk jouw zaak. Je zult wel jouw redenen gehad hebben.’
‘Eigenlijk niet. Ik had niet veel redenen, ik had geen goede uitleg. Het ging gewoon zoals het ging, en dat was niet netjes tegenover jou.’
‘Normaal denk ik in zo’n situatie altijd meteen dat ik alles fout had gedaan. Dat was nu ook wel zo, maar dat gevoel is voorbij gegaan. Anderen hebben me daarvan overtuigd.’
‘Jij hebt niets fout gedaan. Iets in mij wou gewoon ergens anders zijn, ook al was het goed hier.’
‘Is het raar voor jou om weer hier te zijn?’
‘Ja, een beetje wel. Maar het is tegelijk alsof het gisteren was.’
‘Iets van jou is altijd wel hier gebleven, dat wou ik ook zo.’
‘Ben je niet kwaad op mij?’
‘Nee. Niet meer, waarschijnlijk. Het duurde even eer ik kwaad was, zoals gewoonlijk.’
‘Het is raar, ondanks alles, maar ik voelde daarnet nog dat ik het niet wil, dat je kwaad bent op mij.’
‘Is het dan belangrijk wat ik van je vind?’
‘Blijkbaar, ik begrijp het zelf ook niet zo goed. Ik kan niet zijn zoals jij bent, jij bent een beetje te groot voor mij, of zo.’
‘Dat lijkt me wel fel overdreven.’
‘Nee, je moest eens weten.’
‘Vertel het me ooit nog maar eens. Al weet ik dat je dat toch niet zult doen.’
‘Waarschijnlijk niet, inderdaad.’
‘Ik heb je stem gemist, ik merk het nu weer.’
‘Mijn stem?’
‘Ja. Hoe ze klonk ergens in de nacht. Je stem was ver weg en dichtbij tegelijk. Ik heb altijd het gevoel gehad, trouwens, dat jij ver weg moest zijn om dichtbij te kunnen komen.’
‘De bedoeling was dat ik dat verborgen had gehouden.’
‘Dat was wel een beetje moeilijk. Als je ver genoeg weg was, hadden we vaak heel mooie gesprekken. Alsof je dan niet weg hoefde te lopen. Wat je wel deed als je echt dichtbij was.’
‘Viel dat zo op dan?’
‘Enigszins, om het zacht uit te drukken.’
‘Maar jij ziet te veel, altijd. Jij begrijpt alles. En het moet dan ook nog in woorden.’
‘Weet je, als ik jouw stem hoorde, begon ik zelf ook anders te praten. Ik merkte het aan mijn eigen stem.’
‘Jij hebt een mooie stem, weet je dat?’
‘Ik kan dat nog altijd niet goed geloven.’
‘Het is wel zo.’
‘Waarom ben je eigenlijk gekomen?’
‘Eigenlijk weet ik het niet zo goed. Als ik erop zou antwoorden, zou ik waarschijnlijk weer weglopen. Ik heb geen speciale vraag of zo. Ik wou misschien gewoon dat je niet kwaad zou zijn op mij.’
‘Is dat genoeg dan?’
‘Voor de kosmos wel.’
‘Het zou wel fijn zijn als je af en toe je stem laat horen. Gewoon om te vertellen hoe het met je gaat.’
‘Maar is dat wel goed?’
‘Ik kan ondertussen al lang gewoon je stem horen, zonder de andere dingen die ik ooit wilde horen, ook al waren ze er misschien niet.’
‘Ze zijn er wel geweest, maak je geen zorgen.’
‘Het maakt niet zoveel uit. Wil je iets drinken?’
‘Wat stel je voor?’
‘Ik heb nog altijd een fles champagne klaarstaan voor jou.’
‘Ja? Dat lijkt me wel een goed plan.’
‘Dan doen we dat.’
‘Stiekem.’
‘Stiekem.’ 

15 december 2018

Grenskijken

Kijken. Waar het kantelt.

Aan de andere kant van de tafel zit iemand die je nog niet kende, tot nu toe. Je zou willen kijken, met tijd. Zoals je kunt blijven luisteren naar een stem. Zoals je een landschap ziet. Zoals je iemand leest. Je doet het niet.

Zoals je leest. Hoe bewegen bewegingen? Welke evenwichten zoeken zich in een lichaam? Waar gaat staan over in verdwijnen?

Je staat te kijken naar het drukke plein voor het station. Fietsen, bussen, trams, voetgangers, ze zwermen door elkaar heen. Kun je alleen de beweging zien, of verlang je naar een verhaal?

Je ziet jezelf op een foto, je schrikt. De foto ziet iets.

(Je bent leesbaar, denk je, voor wie de zinnen kent. De tijd kantelt in je huid.)

Het is donker. Het is licht achter dat raam. Het beeld laat zich traag bekijken.

Sommige mensen kunnen zich uit zichzelf terugtrekken, denk je. Wat je ziet, troost je niet.

Alsof je naar je huid kijkt. Je lichaam verwart zich tussen twee snelheden. Misschien is het aan het vertragen, in statische elektriciteit. Misschien is het wachtklaar. Misschien vindt het zichzelf wel terug.

Die ene actrice. Je kunt blijven kijken naar haar. Misschien is ze altijd elders.

De mensen op het perron kijken in alle richtingen, waarbij ze elkaar ontzien. Je houdt ervan om wel te kijken, naar verhaallichamen.

Je weet nooit goed hoe lang je in iemands ogen mag kijken. Je beseft dat je je eigenlijk nooit realiseert dat een ander op dat moment ook in jouw ogen kijkt, alsof je zelf een soort lege vlek zou zijn, niet eens een nulpunt.

(In je droom lijkt een gigantisch vliegtuig een noodlanding te maken in de straat waar je woont. Je ziet ineens de dalende wielen voorbij je raam komen. Verderop in de straat zijn de huizen stuk. Het vliegtuig ligt daar, rokend. Kijk je, loop je weg, of er naartoe? Je wordt wakker.)

Waarom blijf je telkens bij die ene foto hangen?

Die hele stapel platen die je hebt meegebracht. Je aarzelt een beetje. Als ze daar liggen, zie je muziek die je zou kunnen zien. Iet zou zich kunnen openen. Je haalt er een plaat uit, zet ze op. Je hoort alles, je ziet waar iets het overneemt. Het verandert de ruimte.

Je kijkt naar je handen.

(Je mist twee meisjes, het overvalt je ineens, terwijl je aan het eten begint. Je zou hun willen vragen om te vertellen, de verhalen, en dan alleen maar kijken.)

Je belt iemand op, om te vragen hoe het met haar gaat. Je hoort haar stem, waardoor je haar ineens anders ziet dan net daarvoor.

Wat zou de nacht van je zien?

Je denkt aan een traag gesprek, en hoe je naar de woorden zou kijken.

Je ziet iemand aan de andere kant van de tafel. Ineens zie je in haar iemand anders. (Familie waarschijnlijk, denk je. Iets komt dichterbij.)

Je ziet het verdriet in iemand.

Je zit in de hoek van de kamer. Je sluit je ogen. Je bent aanwezig, soms verdwaal je even, waarna je afdaalt. Wat je ziet, zou iets met je huid kunnen doen.

Je ziet het huis. Je ziet de plek waar je veilig kunt zijn, je ziet waar het je zou kunnen achterlaten, waar je nog steeds verweesd zou dwalen. Tot de dingen zich neerleggen. Zoals elke dag dat weer kan doen. Misschien is het gewoon zo.

Je kijkt.

09 december 2018

Even


Soms is het een beetje te veel van hier naar ginder, denk je, al proactief. Soms zou je gewoon ergens willen blijven, voor even. Soms wil je het ritme van gewone dagen, zul je later denken.

Je staat opleiding te geven. De klimaatmars zit nog een beetje in je benen, je wiebelt een beetje anders. Soms weet je niet van tevoren of die lange zin er in het Frans uit zal komen of niet. (Waar komen Franse zinnen vandaan? Waarom lopen ze in zichzelf vast, ergens halverwege? Existentiële vragen.)

Een namiddag over technologie, en hoe die cultureel en ideologisch verankerd is. (Je had liever meer tijd gehad om jouw bijdrage voor te bereiden. Het is wat het is, je moet nu even snel denken, terwijl je dat liever trager had gedaan.) Je bent blij als je je vrienden hoort praten. Fijn dat je een heel klein stukje van de puzzel mag leggen, fijn dat je bij dit clubje mag zijn. (Misschien ziet men niet dat je een klein beetje verlegen bent.)

Van vergadering naar vergadering naar vergadering. (Eigenlijk vind je dat niet zo fijn. Later zul je het beter zien, het vooravondeiland dat je graag hebt voor jezelf.)

Een andere dag.

De avondvergadering die nog moet komen gooit een schaduw voor zich uit. Je knutselt alles netjes in elkaar, dat stuk heb je zelf in de hand.

Ergens in de nacht thuiskomen, en denken aan iets van een kelk.

Weten dat je lichaam in vertraging zal reageren.

Je lichaam kan zacht wakker worden, of niet.

(Tussendoor denk je nog terug aan vorige week, een zaal vol vrouwen. Hoe je je op een of andere manier heel erg thuis voelde daar, verwelkomd.)

Lijstjes afwerken.

Je vertrekt naar weer een debat over vliegtuigen. In de hal van het station sta je rustig aan te schuiven aan het loket. Een vriendelijke meneer van de spoorwegen vraagt of hij je kan helpen. Je zegt dat je gewoon een ticket wilt. Hij zegt dat je dat ook bij de automaat daar kunt halen. Je zegt dat je dat weet maar dat je liever bij een echte mens gaat, en dat je hen zo ook wilt steunen. Hij zegt dat hij dat liever ook doet. (Het maakt je een beetje droef.)

Van aan de debattafel kijk je naar de mensen in de zaal. (Eerder schrok je al van de foto’s die je van jezelf zag, hoe moe je leek, of droef, dat kan ook. Je bent een beetje moe.) Bij de laatste vraag neemt iets het van je over. Je geeft jezelf uit handen aan woorden die maar blijven komen, ze trillen diep in je. (Nadien komen mensen je bedanken. Het verwart je altijd een beetje, je voelt je dankbaar.)

Laat die avond, weer thuis, nog de afwas doen. Je wilt echt met een leeg aanrecht de volgende dag kunnen beginnen, anders is het alsof de dingen je uit handen glippen.

(Hoe zit het met die handen? Tegen middernacht sta je in het huis, je handen trillen. Misschien ben je echt een beetje te moe.)

Een andere dag. Je lichaam wordt verkeerd wakker. (Het woord verkeerd zou je niet kunnen uitleggen, alleen vaststellen.) Het is beter die dag thuis te werken. Het is beter die zoveelste avondvergadering af te bellen. (Natuurlijk zul je alles wel nog voorbereiden en doorsturen, anders zou er ongetwijfeld een of andere goddelijke straf volgen voor zoveel gemakzucht.) Heel even terug in een ander ritme, heel even weer zelf je thuis zijn.

De dag beweegt zich rustig verder. Je adem komt weer dichter bij je huid.

Een avond met een warm dekentje en een romantische film. Meer heb je niet nodig. (Soms ben je een voorspelbaar watje. Vaak, eigenlijk.)

Een andere dag. Je werkt je stukje af. En Julia is er weer bij, stel je vast. Soms kiest een onderwerp zichzelf, en kun je alleen maar volgen. (Raar, zitten snotteren bij de woorden die je zelf schrijft. Een watje, dus.)

Je staat klaar voor de brede zaal waar je zo meteen een gastcollege zult geven. De studenten komen binnen. (Soms vraag je je af wie zij zien, als ze jou daar zien staan.) (Je hoort jezelf praten, soms ben je verbaasd.)

Twee vergaderingen later. Je krijgt je eerste en nu al allermooiste nieuwjaarskaartje. (Het ontroert je diep.)

Een nacht in etappes. In een van je dromen loopt Bob Dylan naast je.

Een dag die overzichtelijk lijkt, waar de dingen gewoon na elkaar komen.

(Die nieuwe plaat van Van Morrison klinkt wel lekker.)

In fijn gezelschap bij de quiz. Soms kijk je naar hen, en glimlach je. (Hopelijk zien ze het niet.)

Ergens in de verte valt er iets.

In de nacht fiets je weer naar huis, de regen is even gaan liggen.

(Soms wacht je op een bericht.)

De zondag trekt zich traag op gang. Platen van Louis Armstrong en Derroll Adams. Het is goed.

02 december 2018

En Julia is er altijd

(Wat te zeggen.)

Je bent een klein beetje zenuwachtig, nauwelijks merkbaar, misschien. Straks moet je iets zeggen in het halfrond. Je hebt de vorige dag in je schriftje je woorden voorbereid. Een beetje toch. (Over die laatste zin twijfelde je. Je neemt je voor om dapper te zijn.)

Je kijkt rond. Zoveel vrouwen. Zoveel kracht en wijsheid aanwezig. En jij bent eigenlijk alleen maar een klein jongetje, dat hier misschien wel niets te zoeken heeft.

Er komen twee slimme mensen voor jou. Je luistert. Terwijl is iets in je lichaam alert, niet helemaal hier, en toch ook wel.

De mevrouw met de zachte stem kondigt je heel mooi aan.

(Misschien verwachten ze wel veel te veel van jou, willen ze iets dat groter is dan jouw kleine verhaal.)

Je gaat toch maar achter die microfoon staan. Recht en een beetje wankel tegelijk. (Er is ook nog iets met een man.)

Je vertelt over zonder kinderen. Dingen die mensen zeggen. Dingen die je zelf zegt.

Je zegt iets over die oerkracht die je ook in de zaal voelt.

Je bent een man zonder.

(Iemand verwacht dat je mooie woorden zult brengen. Je weet wel wat je zou willen zeggen, maar misschien zijn de woorden niet mooi genoeg.)

Ik wil liever vrij zijn in mijn verdriet. (Op die zin had je misschien een beetje moeten oefenen. Om die zo achteloos te laten vallen. Hoewel, een beetje gebroken is ook wel goed.)

Dingen die mensen zeggen en die je pijn doen. Je zou iets willen zeggen over dingen die mensen tegen je zeggen die geen pijn doen, die je warm maken.

(Wat doe je jezelf aan? Doe het toch maar, Jean. Die laatste zin.)

Je vertelt over Julia. Niet bepaald traanloos, maar misschien is dat niet zo erg.

(Julia is blij.)

Niet iedereen blijft traanloos, stel je vast.

Het is pauze. Een mevrouw die straks gaat spreken komt naar je toe, ze vraagt of ze je een knuffel mag geven. Je krijgt ook daarna zoveel mooie verhalen te horen. Twee vroedvrouwen. Ze vertellen over warme en koude handen.

(Wat je vertelde, werkt – zoals steeds – als een soort uitgestelde beving in je lichaam. Je ziet de aardlagen. Er is meer dan je besefte. Maar het is goed zo, denk je.)

Na de pauze komt de mevrouw van de knuffel aan het woord. Zwangerschap en geboorte en spiritualiteit. Vanaf de eerste zinnen die ze zegt lopen de tranen. Het heeft iets met wijsheid te maken, met die oerkracht, met iets dat vanzelfsprekend juist lijkt, en groot, en herkenbaar, en ook een wereld waar jij geen deel van bent. Alsof je alles kunt voelen in je lichaam, terwijl je tegelijk een toeschouwer bent, op de tribune.

De voormiddag daalt verder in. De lagen zouden bloot kunnen liggen.

Tijdens de middag hoor je nog mooie verhalen. Nog mensen die je komen bedanken. Terwijl jij vooral dankbaar bent.

Een heel bijzonder gesprek. Het valt een beetje uit de tijd. Alsof je ineens in een nu aan kunt komen, waar je niets uit moet leggen. (Blijkt dat je geheel doorleesbaar bent, je kunt niets verbergen. Maar het is goed zo.) Je hoort mooie verhalen. Ze maken je klein, blijven de dagen daarna door je hoofd gaan. Over verlies en verhalen. Over angst en onkwaadheid. (Je wou nog zoveel vragen.) Je voelt je dankbaar.

Het is een beetje raar dat je moet vertrekken. Het is een beetje raar om weer naar die wereld buiten te gaan waar je moet werken, terwijl je liever de rest van de dag zou kijken naar hoe verhalen bewegen in aardlagen. Dichter bij je zelf. Met de littekens zachter in je huid.

(Julia is bij je.)

(Verhalen blijven bewegen in je huid.)

Een zondag. Tussen duizenden mensen. Je bent blij, en trots. (Je hebt loeiende rugpijn.) En je bent ook droef.

Iemand zal je later zeggen dat het iets van jou is, de droeve kant in de dingen te zien. Misschien heeft hij wel gelijk.

Je begrijpt het zelf niet helemaal. Misschien is het eenvoudig. Julia was bij je.

25 november 2018

De woordgrens weer

‘Soms verlang ik naar de woorden, als naar een plek. Dan loop ik onrustig door de stad of ben ik ergens onderweg of zit ik op een plek waar mijn lichaam hard wordt, en dan verlang ik naar de woorden.’
‘Wat verlang je dan eigenlijk?’
‘Dat weet ik niet echt helemaal zeker. Ik heb altijd het gevoel gehad dat de woorden in mij bewegen. Ik kan ze voelen in mijn armen. En vorige week ook in mijn benen, merkwaardig genoeg. Ze zijn daar. Door een moment te vinden waarop ik alleen kan zijn met de woorden, door te schrijven, is het alsof ik me in mezelf kan neerleggen of zo. Ik weet eigenlijk niet hoe het werkt.’
‘Val je dan samen met de woorden?’
‘Misschien wel, of misschien gewoon met mijn adem. Misschien stopt de vlucht wel even, in die woorden.’
‘Soms vraag ik me af bij jou of je door die woorden samenvalt met je lichaam of net niet. Het maakt je rustig, dat zie ik goed aan je. Alsof je in een kamer bent die je goed kent. Maar misschien is het een kamer, en zijn er stukken van het huis waar je daardoor niet bent. Stukken waar je misschien zonder woorden moet zijn.’
‘Die vraag is te moeilijk, denk ik. Ze verwart me.’
‘Goed zo.’
‘Waarschijnlijk heb je wel gelijk.’
‘Daar gaat het me niet om.’
‘Misschien is het voor jou soms wel zo dat je voelt dat de woorden tussen mij en jou staan, dat ik zo afstand neem. Terwijl ik zelf misschien het gevoel heb dat ik een plek zoek waar het veilig is.’
‘Zo is het wel, denk ik.’
‘Soms is het alsof er in mijn huid woorden en zinnen zijn ingeschreven, in een taal die ik niet ken of in een inkt die ik niet kan uitvegen. Misschien wil ik daar zelf mijn eigen woorden tegenover zetten.’
‘Ik zie je soms worstelen met dat grote hoofd van jou. En soms zou ik je willen vragen om gewoon met me te dansen, zonder iets te zeggen. Dan zou je er ook komen, denk ik.’
‘Kan ik dat wel goed genoeg?’
‘Grrrr…’
‘O ja, dat mocht ik niet meer zeggen.’
‘Ik zal je hand vasthouden. Je kunt alleen maar vallen, meer niet. Je kunt niet verdwijnen in een soort afvoer of zo.’
‘Had je dat niet eerder kunnen zeggen? Grapje!’
‘Ik weet eigenlijk niet of jij een woordmens bent, of dat wel het goede woord is. Ik denk wel dat je woorden gezocht hebt om te kijken naar je lichaam. Die maken dat je zelf begrijpt wat je ziet. Maar dat stuk heb je dus al. Er zijn nog andere deuren.’
‘Ik had het kunnen denken…’
‘En eigenlijk ben ik gewoon dicht bij je, en ik dans graag. En ik loop niet weg. Sommige dingen zijn simpel.’
‘Mag ik ook gewoon even kijken terwijl jij danst?’
‘Dat mag, maar ik wil met jou dansen. Alsof we alle tijd hebben.’
‘Als je zoiets zegt, is er iets in mij dat mij zegt dat dat niet kan kloppen.’
‘Zie je nu dat het goed is om soms de woorden te laten evaporeren?’
‘Dat is een mooi beeld. Ik zie het voor me, of in me.’
‘Trouwens, het is ook wel hoog tijd dat we iets eten. Ik heb honger.’
‘Zal ik iets lekkers voor je maken?’
‘Nee, we gaan samen koken.’
‘Je bent streng vandaag.’
‘Het werd eens tijd dat we werk gingen maken van jouw opvoeding.’
‘O jee.’
‘Je beseft nog niet half wat je nog te wachten staat.’
‘Ik besef dat ik dat niet besef.’
‘Komaan, de keuken in.’

24 november 2018

Ergens tussen handen en rouw

Iets in het begin van de week. Iets bij het einde.

En ergens halverwege, mooie muziek.

Terwijl je schrijft, hoor je de muziek van het concert.

Bij het begin.

Je fietst naar daar. Het is de tweede keer voor jou. Een tweede kleine overwinning. Straks zul je op die tafel liggen. Voor  twee uur. Je kunt dus alleen maar daar zijn. En je weet dat dat goed is voor jou. Toch is het spannend en ben je een beetje bang. Al weet je niet goed waarvoor.

Je ligt daar met niets anders dan jezelf. Het komt erop neer dat je jezelf uit handen geeft, in handen.

(Het is een ander soort verwarring dan de vorige keer, voel je meteen.)

De handen zijn als een reis, langs jouw landkaart, die ook de tijd in zich draagt. Je probeert de reis te volgen langs de binnenkant van je huid. Zo beweeg je mee. Alle plekken. Je ziet veel.

Zo zie je alle plekken waar je huid hard lijkt, of gewoon op de vlucht, zoals het altijd was. Misschien zie jij dat alleen, is het daarom niet zo, van de buitenkant gezien.

En je voelt hoe de bewegingen je verbinden, alsof je één zou kunnen zijn.

En je voelt schaamte. Niet omdat je daar zo ligt. (Lelijk was je toch al, zegt een stem.) Misschien maak je niet eens een deuk in de ruimte. Het zijn andere deuken, en ze lijken nu allemaal zichtbaar. Je kunt alleen hier zijn nu, uit handen, in handen. Je ziet even te veel tijd in je landschap. Maar het is goed, dat weet je.

Nadien zul je een beeld zoeken, voor dat wat je niet begrijpt. Misschien is er een beeld van een rivier, die traag stroomt. Door hier te zijn, alleen hier, uit handen, in handen, kun je zien dat de rivier er is, bijna dichtbij. Door hier te blijven zul je alle deuken zien, en zul je misschien ooit de rivier kunnen zijn. Dat alles is nog aan de andere kant van de woorden.

Je probeert er iets van te zeggen. Je slikt de tranen door, die komen later wel weer.

Een beetje verlegen. En heel dankbaar. Misschien zie je iets dat op jou wacht.

En halverwege, dat concert. Je houdt van het zachte aanraken van de snaren in het eerste deel. De stem die rustig laveert. Alsof de dingen zijn waar ze moeten zijn. Voor je vertrekt ga je nog even iets zeggen aan de zanger.

Bij het einde.

Je gaat achteraan in de zaal zitten. Iets in je weet niet helemaal zeker of je hier mag zijn, wie weet neem je wel te veel plaats in. Maar je wou er zijn, dat wist je.

Je hoort de verhalen van ouders die een kind verloren. De verhalen en de muziek schuiven in en uit elkaar. Ze zijn rustig en droef tegelijk. Ze zijn er vanzelfsprekend. Rouw die breekbaar is en ook een opgeheven hoofd heeft. En ze zijn groot.

Het is mooi dat je die verhalen zomaar mag horen. (Iets in je vraagt zich nog steeds af of je niet te veel plaats inneemt. Een beetje.)

Je luistert en kijkt. Je ziet de verhalen. Ze zijn groot. Het is helemaal niet erg dat ze groot zijn. De dood is in het leven, dat inademt en uitademt. En je weet nooit zeker waar het ene in het andere kantelt, en nog minder waarom.

Er is een stukje van dat groot zijn dat bij jou ligt. En je voelt schaamte. Omdat je dat stukje van jezelf ziet, ergens in je lichaam of ergens in de ruimte tussen die stoel achteraan en de verhalen vooraan. Iets over de kinderen die niet in jouw leven zijn. In de verhalen daar is er zoveel ingedikt verdriet, zoveel aanwezige liefde in die afwezigheid. Dat kinderen er zijn, dat ze kunnen weggaan uit een leven, dat verdriet en die liefde, ze horen bij dezelfde adem. En iets in jou zegt dat jij niet bij die adem kunt komen, wat je ook doet. Misschien is dat niet zo erg. Je kwam om te luisteren, niet om jezelf tegen te komen. (Misschien nam je toch nog te veel plaats in, fluistert een stemmetje de laatste keer.)

Je maakt kennis met de vrouw die net daarvoor op dat podium zat. Het is alsof je dat al eerder deed, ook al is het de eerste keer.

In de nacht die volgt op die avond word je ergens wakker, misschien wel halverwege. Beelden schuiven door je hoofd, je lichaam lijkt onrustig. Tot het beeld van de rivier komt. Eerst zie je dat beeld voor de handen. Daarna zie je hetzelfde beeld voor de verhalen over de rouw.

Misschien is er ook een rivier. Een rivier van traag verdriet. De oeververwarring kan er eigenlijk alleen maar zijn omdat je de rivier ziet. Iets in je zegt dat jouw verdriet oneindig veel kleiner is, betekenisloos tegenover het andere. Een ander iets in je zegt dat die vergelijking tot niets leidt, dat het zo niet werkt. Iets in jou fluistert dat de rivier je tegelijk dicht bij het grote verdriet kan brengen dat in je huid rust en tegelijk kan helen in de stroom.

Misschien zie je iets dat op jou wacht.

18 november 2018

En ook eenzaam

Het lijkt langzaam november te worden. (Het is november.)

De dagen schuiven voorbij. Iets is veranderd, ergens in je lichaam. Je weet niet zeker wat het is. Iets tussen een hierzijn en een daarverlangen.

Je denkt aan mensen aan wie je zou willen zeggen dat je aan hen denkt, dat ze belangrijk zijn in je leven. Misschien weten ze het wel.

Dingen die waren blijven liggen. Heel langzaam komen ze een beetje in orde. Hoopjes verleggen, elke dag.

(Je buik heeft een eigen tempo, zoals steeds.)

Je verplaatst de afspraak waar je al een tijdje naar uitkeek. Gelukkig gewoon eerder op dezelfde dag. (Iets tussen zenuwachtig zijn en in je hoofd een beetje klaar zijn. Weten dat het goed is voor je, al weet je dat nog niet, of zoiets.)

In de winkel het boek gaan zoeken waarvan de titel op het kleine briefje staat dat je van het meisje kreeg. Je legt het in de handen van de post.

Een lijstje met planning voor de volgende weken. Om een of andere reden maakt het je gelukkig.

Je werkt aan de transcriptie van de speech van die boeiende Zweed. Het lag al een tijd te wachten. Zowat een hele dag alleen maar daarmee bezig. Overzichtelijk fijn.

Een vrije dag, die goed gevuld is.

Een mooi gesprek. Weer over vliegtuigen. Je voelt je vereerd dat zij je wil komen interviewen. Eigenlijk heb jij meer vragen voor haar dan zij voor jou, denk je. Een gesprek als een geschenk.

Later. Een ander mooi gesprek. Je leert veel, weer. In een ruimte waar de dingen rustig en vanzelfsprekend begrepen worden. Jij beschermde hen, maar wie beschermt jou? Dat zegt ze. Die zin blijft door je lichaam dolen.

Later. Je moet vertrekken naar een andere stad voor een lezing. Je zou het ook wel fijn vinden om gewoon thuis te blijven, en langzaam in de avond te dalen. Je stapt naar de trein.

De jonge mensen in de andere stad onthalen je warm. Je vertelt. (Weer over vliegtuigen. En over hoop.)

In de trein terug kun je in een vers boek beginnen. Mmm.

Een andere dag. Je werkt de transcriptie af. Het is fijn, dingen afwerken.

Een gesprek. Je leert weer veel. (Ideeën en beelden tollen door je hoofd.)

Na de avondvergadering heb je lichte hoofdpijn. Iets is genoeg geweest voor deze week. Je praat nog na met een dierbare vriendin. Je bent blij dat ze weer genezen is. Het verjaardagscadeau dat je voor haar bedacht wordt toegelicht.

Een andere dag.

De boodschappenronde. Bijpraten met je maatje. (Het kopje koffie omver stoten. Een minder omstootbaar kopje krijgen. Het leven vordert langzaam.)

Een gesprek. Je leert weer veel, denkt na. De gemberthee doet je goed.

Je schrijft (met enige schroom) een berichtje naar iemand die je een tijdje geleden leerde kennen. Hij heeft pas een nieuwe plaat uit, ze is mooi. Alsof je door die plaat zomaar een wereld mag binnenwandelen waar je anders misschien niet zou komen of die je niet zo zou gezien hebben. en hoe de woorden daar werken.

Een theatervoorstelling, met een dierbare vriendin. De lijntjes van woorden vallen als puzzelstukjes in elkaar. Een verhaal over eenzaamheid, dat langzaam dieper binnendringt.

Bij het einde van de voorstelling duurt het even eer de mensen in het publiek applaudisseren. Na het laatste applaus wordt het nog een tijdje helemaal stil in de zaal. Iedereen blijft nog even zitten. Een mooi moment.

Een warm gesprek nadien. Iets over kinderen, ook.

Zondag poetsdag, dutdag, leesdag, schrijfdag.

En je lichaam kijkt uit naar iets van de maandag.

11 november 2018

Beiaardtranen

Het is de dag van de inhuldiging van de vredesbeiaard in jouw stad. Dat moment wil je niet missen, om allerlei redenen.

Toen je het eerst hoorde dat de beiaard er zou komen, een samenwerking tussen jouw stad, Leuven, en de Duitse stad Neuss, was je meteen hevig ontroerd door het project. De geschiedenis van je stad. De vreselijke gebeurtenissen uit de Eerste Wereldoorlog. De archivaris van die Duitse stad ontdekte dat een regiment uit zijn stad betrokken was bij wat er in Leuven gebeurde. Zo kwam het op gang. In de oorlog waren de klokken verloren gegaan, gesmolten door een grote brand in de kerk waar ze naartoe waren verhuisd. Nu, honderd jaar na het einde van de oorlog, zijn de klokken terug, exacte kopieën, op de plek waar ze vandaan kwamen, in de toren van de abdij net buiten de stad.

Je droeg een steentje bij aan de fondsenwerving, en dat voelde meer dan goed.

Je zag de beelden van de klokken die arriveerden. Ze waren gegoten in dezelfde gieterij waar je ooit met je vader kwam. Hij was ook beiaardier. Dezelfde gieterij die ook een nieuwe klok goot waar de beeltenis van je vader op kwam, en die ondertussen in de kerk hangt waar hij de klokken bespeelde.
Je zag de kinderen die vol verwondering naar de klokken kwamen kijken.

En nu zit je in de grote tent, te wachten tot de plechtigheid begint. Er zijn veel mensen. Ze zijn allemaal erg dichtbij, op die kleine stoeltjes. Je bent al een beetje zenuwachtig en gevoelig nog voor het begonnen is.

Je ziet de beelden, je hoort de toespraken, je ziet de foto’s en het filmpje.

En het raakt je nog meer dan je verwacht had.

De verhalen in het Duits. In enkele zinnen wordt gezegd wat er toen gebeurde, wat de aanleiding was, welke mythes propaganda waren. Het is alsof de geschiedenis zich ineens neerlegt. Het verhaal van je burgemeester, die erop wijst dat eerder in de geschiedenis die Duitse stad zelf in de as werd gelegd, door legers waar misschien wel Leuvenaars bij waren. Een ijzingwekkende parallel.

De slottoespraken van beide burgemeesters. Iets over de vloek van het nationalisme. Iets – het kwam ook eerder al aan bod – over de Europese droom en wat die zou moeten zijn.

(Hopelijk vallen voor de mensen naast en rondom je je tranen niet al te zeer op.)

Zoveel dingen lijken samen te komen.

Je voelt Europa, in je hart, waar het altijd is. Waar het nog altijd een grote emotie is. Ineens is het zo dichtbij. Het is zo mooi, te zien hoe mensen van hier en daar, allemaal van na de oorlog, elkaar even kunnen vasthouden in de pijn van generaties geleden. Even zie je hoe je wonden kunt helen. (En hoor je tegelijk in de toespraken hoe kwetsbaar dat allemaal is, hoe snel je weer alles kunt verliezen.) Het is moeilijk om erover te praten, dat wat je voelt in je hart, het is zo groot. En nu mag het zomaar zijn.

Het voelt alsof je ineens ook een beetje meer bent dan enkel maar een inwijkeling in je stad (ook al woont die al langer daar dan in het geboortedorp). De geschiedenis van die oorlog in je stad heeft je altijd erg geraakt. Maar tegelijk speelden de verhalen van je grootvader over diezelfde oorlog zich af op een andere plek dan hier. Misschien ben je iets meer van hier geworden (zonder minder van daar te zijn).

En er is de beiaard natuurlijk. Alsof je om een of andere reden hier moet zijn, alsof je iets of iemand moet vertegenwoordigen. Je zou het niet goed kunnen uitleggen hoe het juist in elkaar zit. (Even denk je wel dat je het fijn zou vinden om aan hem te laten zien hoe jouw naam op het bord staat met alle namen van de ondersteuners. Ook al maakt de dood dat onmogelijk.)

De plechtigheid is voorbij. Iedereen komt naar buiten. Mensen wachten op het geluid van de klokken.

Je hoort de nieuwe beiaard. Hij klinkt zo mooi. Je hoort meer dan wat je hoort, dingen van hier en ginder, van nu en toen, en ook van ooit.

Je zou aan de Duitse aanwezigen willen zeggen dat je dankbaar bent dat ze hier zijn, dat ze je de kans geven dit alles mee te mogen maken. Een beetje verlegen spreek je de mevrouw aan die schepen is in die Duitse stad. Je zou willen dat je Duits nog veel beter is, maar je wilt vooral niet in het Engels praten. Dan maar met enkele fouten erin.

Wanneer je vertrekt is het of er iets in je veranderd is, al weet je nog niet wat dat is.

Dankbaar.

10 november 2018

Gelukkig is Bach er nog

Soms doet alles pijn. Misschien heeft je lichaam gewacht tot het tijd was, pijntijd. Het komt er dan op aan dat wat onder je huid ligt te laten meetrillen. De muziek mag jou annexeren dan.

Soms kun je al eens teleurgesteld zijn in een deel van de mensheid. Soms zie je hoe anderen je dromen neerhalen, in kleine dingen. (Soms heb je waarschijnlijk ook te veel of te dromerige dromen, dat zou best kunnen.) Alleen al denken aan Bach kan dan, na een tijdje rondzwalpen in wanhoop, ervoor zorgen dat je de weg terug uit het bos der duisternis kunt vinden.

Soms sta je te praten, tijdens de pauze van een conferentie. De gesprekken in de marges blijven je net iets meer bij dan de rest van het programma. Je probeert iets uit te leggen. Je ogen schieten vol. Misschien zou je het op zo’n moment willen voorstellen. Gewoon even gaan luisteren naar die muziek.

Soms is het antwoord eenvoudig als iemand je vraagt wat het leven is. Luister naar dat ene stuk, kun je zeggen. Alles is er. Verlangen, verdriet, eenzaamheid, hoe het leven zich opricht, hoe het zich neerlegt, hoe de dingen terugkeren. Het is er, je moet alleen maar kijken naar de muziek.

Soms, onderweg naar de trein, denkend aan iets dat gebeurde, zie je ineens hoe dat het grote verdriet raakt. Ineens is het zichtbaar, door een scheur in de aarde. Het is zo groot. Je probeerde het voor te blijven, steeds een beetje op de vlucht. Dat beeld zie je in die ene seconde. En dan hoor je de muziek. Die weet alles, heeft alles gezien.

Soms hoop je dat het genoeg zal zijn. Alleen maar luisteren. Soms is het alles, en meer.

Soms, diep in een koude en eenzame nacht, kun je denken aan de zee. En aan Bach. Weten dat Bach er is, het is als weten dat je terug thuis zou kunnen komen.

Soms is het genoeg om te kijken naar de platenkast. Soms ga je daar gewoon staan. Het is als kijken in je hoofd en de richtingen zien waar de mensen wonen die je lief zijn. Ineens ben je niet meer op de dool. Ze zijn er, daar of daar. Ze zijn er. Alleen al kijken en zien dat de muziek daar staat, aanraakbaar, het kan genoeg zijn.

Soms kijk je naar de partituur op de piano. Je begint te spelen. En het is als hoe je lichaam verandert wanneer je zingt, hoe je adem dat doet.

Soms moet Bach even wachten. Dat is niet zo erg. Hij blijft. Het is wat je verlangt, dat er dingen zijn die blijven. Hij blijft bij je.

Soms verdwaal je in het leven, zou je zo uit de dingen kunnen vallen. Je zou ineens kunnen beseffen dat je echt niet weet waar je naartoe moet.

Soms weet je waar het niet goed is voor jou om te zijn. Je lichaam wist het al, je besefte het alleen nog niet. De plek waar Bach niet is, daar moet je wegblijven.

Soms zijn er dingen die je leegzuigen, alsof iets je vacuüm zou willen trekken. De muziek brengt je adem terug.

Soms raakt Bach niet bij je binnen. Je weet dat het de volgende keer anders zal zijn.

Soms sta je iets te vertellen aan iemand. Een verhaal over kanker, en hoe bang je ineens kunt zijn dat iemand anders het zou kunnen krijgen. Het verhaal vertellen is beter dan dat niet te doen.

Soms zou je willen dat iemand bij je is. Zonder huidverwarring. Om samen te luisteren, en te zien.


Soms is er een knoop in je rug.

Soms ben je doorwaadbaar. Ergens tegen de vijfde suite.

Soms zou je het durven. Zo lang onbewogen in iemands ogen kijken. (Zoals toen die keer toen je zat.) Je zou de tijd in jezelf overwinnen. De sporen. Bach is als een belofte. Dat je zou kunnen geheeld worden.

Soms zie je de muziek.

09 november 2018

Voor de stilte

Tijd voor de cellosuites, denk je.

Een intense week. En ook nog andere dingen.

Je kijkt naar de golven. Je denkt aan de zee. Je bent zee.

Je moet denken aan dingen die je zwaar vallen. Ze leren je iets over wat diep verankerd zit, in jouw zee waarschijnlijk. Eigenlijk is dat wel een mooie gedachte.

Je hoofd is hier, je ziet de dingen flitsen in je hoofd. En je bent ook daar, waar je naartoe gaat, door de zee.

Er zijn belangrijke verjaardagen. Iemand wordt een grote meid. Iemand wordt even oud als jij nu bent (en vanaf nu mag je haar daaraan herinneren, officieel, dus).

Het kaartje voor de grote meid moet op tijd op de bus. Al zal het waarschijnlijk veel later aankomen, maar de intentie was op tijd. Omdat jij zelf pas een dag te laat kunt gaan.

Een belangrijke dag. Je kijkt naar alle bewegingen. Flitsen in je hoofd. Iets met verdriet, ook wel. Gelukkig is je maatje altijd bij je. Deze avond is voor hem, dat had je aan jezelf beloofd. Je zou willen dat hij trots is.

Je zou hem iets willen vragen over moed.

Je denkt aan Mozes. Waar komt die ineens vandaan?

Je handen zijn een beetje koud. Zou een boterham met choco na middernacht nog helpen?

Een nacht waarin het lichaam zich nog niet wil neerleggen. (Met ergens ook nog tranen onderweg.)

(Je denkt aan iets dat zal komen, binnen een aantal dagen. Waardoor de zee in je lichaam weer zal bewegen.)

Een andere dag. Je bent een beetje hier, en ook al daar. Misschien is dat wel goed.

Je zoekt het cadeau voor de grote meid. Je aarzelt, zoals steeds, en weet dat je moet wachten tot iets zich aandient. Ineens zie je het, of ziet het boek jou, dat kan ook.

Je zegt aan de buschauffeur welke halte je moet hebben. Hij zegt dat hij geen haltes kent. (Een moment van lichte verwarring in je hoofd.) Je zegt dat je het wel zult zien, waar het is. (Hoop je.)

Eigenlijk zijn de twee tot een tijd geleden kleine meisjes allebei groot geworden, stel je vast. Ze ontroeren je diep. Maar je komt natuurlijk toch ook een beetje in het bijzonder voor de jarige grote meid, die nu echt geen klein meisje meer is. Ze is blij met het boek, zie je. Het plechtige moment van de grap is aangebroken. Jullie gaan samen aan de tafel zitten, waar de grap officieel wordt verteld. Ze begrijpt hem helemaal. Alsof het zo moest zijn van de kosmos. Je komt daarna nog alles te weten over de echte wereldproblemen, waardoor je nog iets meer begrijpt van de golven.

(Later slik je de tranen weg. Iets met ontroering.)

Je krijgt ook nog een schattig papiertje met daarop de naam van een boek dat graag zou gekregen worden door het andere grote meisje. Je houdt wel van dit soort heldere communicatie.

De bushalte voor de weg terug bevindt zich op een enigszins akelige plek waar voorbij razende auto’s zomaar je tenen zouden kunnen meenemen.

Het dekentje thuis warmt je op.

Een andere dag.

De meneer van de griepspuit is zoals elk jaar bijzonder hoffelijk. (Hij heeft ook het ambtenarenkeurmerk, ongetwijfeld.)

Tijdens de persconferentie zorg je voor de blikken, zo stel je vast.

(Je bent eigenlijk wel een beetje trots, besef je als je later weer naar huis loopt.)

Je had gewacht tot die ochtend op een onderwerp voor een stukje dat je moet schrijven, zoals elke maand. Het onderwerp komt uiteindelijk altijd naar je toe, soms pas op het laatste nippertje.

Iets over moed, dus. (Je begint er met enige angst aan, je weet niet goed waar de woorden je naartoe zullen leiden. Nadien denk je dat het misschien wel goed is dat sommige dingen geschreven zijn, of zoiets.)

En de volgende dag ga je naar iets van de stilte. (In dit geval na de storm.)

En dan moeten al die andere dingen nog komen.

03 november 2018

Falen voor gevorderden

Zoals altijd te vroeg vertrekken thuis op weg naar de winkel. Onderweg beseffen dat je daar zult aankomen nog voor de winkel open zal gaan. Trager fietsen. Niet goed in staat zijn om traag te fietsen. Te vroeg daar zijn en zien dat de winkel te vroeg open is.

Vaststellen dat een jeans die je al lang had eigenlijk een grote scheur heeft op een suboptimale plek. Toch nog enkele keren die broek aantrekken, beseffen dat sommige dingen toch verslijten. (Je bent niet goed in dingen die verslijten. Misschien heb je een existentiële circulaire predispositie.) Vaststellen dat je met de winter aan de einder toch misschien zult moeten overgaan tot de verwerving van een nieuwe broek, zo fair mogelijk. Je bent niet zo goed in het ongedwongen, alles volledig onder controle, binnenwandelen van een kledingwinkel. (Die mooie mevrouwen in die winkels zien er altijd zo professioneel uit.) Zelfverzekerd naar de mannenafdeling gaan, alsof je helemaal weet hoe dat moet. Na wat zoeken zien dat er enkele mooie jeansbroeken hangen. Merken dat je eigenlijk je bril mee had moeten brengen om op het kleine kartonnetje de maat goed te kunnen lezen. Na wat gedoe beseffen dat jouw maat er niet bij is. Je afvragen of dat een vraag is die je mag stellen aan de mooie mevrouw beneden, of een jeans in jouw maat nog binnenkomt. In het kader van ‘dapper voor beginners’ dat toch maar doen. En er meteen bij zeggen dat dat waarschijnlijk wel niet het geval zal zijn, je zo indekkend. De mevrouw is vriendelijk, zegt dat je op de webshop moet kijken om te weten wat er in de winkel is. Die boodschap niet helemaal goed begrijpen. Kun je niet gewoon in de winkel zien wat er in de winkel is?

In een andere faire winkel toch nog een broek vinden. Onderweg daar naartoe was je al aan het twijfelen. Hoewel mensen die de onverklaarbare neiging zouden krijgen om op jou te gaan liggen zouden zeggen dat je van het benige soort bent, met relatief gezien weinig zachte plekjes, denk je dat je misschien – benig of niet – toch te hoog schoort qua dik gat. Misschien denk je gewoon breed, sta je lateraal in het leven. Je blijft ondertussen lichtjes dromen van een warme trui met felle kleuren. Wie heeft er ooit bedacht dat alles zo saai moet zijn. Een mooie trui zou jouw universele saaiheid kunnen verdoezelen, wat een bijdrage aan de mensheid zou zijn.

(De hele tijd iets voelen knagen dat tot verdriet aanzet. Niet goed weten hoe je dat met een of andere zwierige intellectuele pirouette achter je zou kunnen laten.)

Door een of andere gebeurtenis in de loop van oktober sta je enkele maanden achter, zo lijkt het wel, met nuttige dingen in huis. Dingen die je het gevoel zouden geven dat je er echt bent, dat je soms zomaar tijd mag verliezen. Enkele dingen doen in het kader van het heroveren van het huis. Zoals het aanslepen van nieuwe stapels nog te lezen boeken. Het idee dat je zo plekken in huis haalt waar je naartoe zou kunnen gaan en waar je lichaam zachter wordt. Door de inhaaloperatie tegelijk nog vier miljoen dingen zien die je zou moeten doen in het huis.

Het boek dat je pas enkele dagen eerder kocht is al bijna op. Je in het warme hoekje in de kamer terugtrekken. Gulzig het boek opschrokken. Eigenlijk ook wel een beetje omdat je wilt dat het uit is. Waarmee je ook het gevoel hebt dat je eindelijk weer een boek uit hebt kunnen lezen. Daarna een stapeltje gelezen boeken verplaatsen naar de al overvolle boekenkast in je slaapkamer. (Onderweg nog geconfronteerd worden met enkele dingen uit dat lijstje van vier miljoen.)

Rusteloos door de kamer bewegen. Misschien moet je ook nog die twee resterende boekenbonnen inzetten. Zo zou je nog eens buiten komen. Denken dat je helemaal geen zin hebt om naar buiten te gaan. Zeggen dat het heel goed zou zijn voor jou om nog even de stad in te gaan. Het dan toch maar doen, in het kader van de (immer falende) zelfopvoeding.

(Een of ander groot verdriet loopt met je mee. Alles doet pijn. Dat zal wel een of ander goed teken zijn. En ook oer.)

In de winkel staan aarzelen tussen de stapels boeken. Uiteindelijk een keuze gemaakt. Vaststellen dat een van de twee boekenbonnen die je bij je hebt over datum is. Die niet meteen subtiel laten verdwijnen, en toch maar vragen aan de boekenmevrouw of die misschien, eventueel, het zal wel niet, is niet zo erg hoor, nog geldig zou zijn. Via de computer kan ze contact maken met het boekenbonnenuniversum. Een of andere kabouter daar kan haar inlichten dat de bon nog geldig is. (Waardoor jouw onmiddellijke standrechtelijke executie wegens het niet tijdig inzetten van een boekenbon nog net kan worden vermeden.) Je zegt aan de mevrouw dat het jouw lucky day is.

Nog eens proberen om je zus te bellen. Ze is er weer niet. Er wacht een groot verhaal in je hoofd, opgespaard, of zoiets.

(Iets lezen over trauma’s. Iets begrijpen over trauma’s.)

Het koken op een zaterdagavond verloopt volgens relatief voorspelbare paden. Er zijn veel facetten aan de universele saaiheid. Terwijl ook nog even de boodschappen van die ochtend netjes op hun plaats leggen in de kast en de ijskast. Er zijn ongetwijfeld miljarden mensen die onmiddellijk na het winkelen alles meteen op de juiste plek leggen, in netjes geordende, volledig schoongemaakte kasten. Bij jou kunnen er soms wel enkele uren tussen zitten, wat natuurlijk volstrekt onaanvaardbaar is. Tijdens het koken merken dat je eigenlijk best wel zin hebt in wat je staat te maken. Terwijl is er op de televisie een of andere serie bezig. Af en toe ga je van dichterbij kijken, om volstrekt intellectuele redenen.

(Iets knaagt onder je huid. Je weet wat het antwoord is. Denk je, tijdens de afwas.)

Misschien is het wel tijd voor een romantische film. Onder een dekentje. 

02 november 2018

Intens

Je kijkt een beetje uit naar de week. Eerst dienen zich nog enkele klippen aan. Daarna zou het zowaar een beetje vakantie kunnen worden.

(Misschien heb je dat niet zo heel slecht gedaan, zegt een stemmetje ergens in je achterhoofd. Heel even, voor je het weer wegduwt.)

Aan je bureau. Rustig de dingen ordenen. In volgorde zetten. Om een of andere reden maakt het je heel gelukkig, dingen die overzichtelijk zijn.

Een meneer van de krant belt. Of je een opiniestuk zou kunnen schrijven. Waarover? Iets over minder vliegen en het precariaat dat koffers moet stapelen in de buik van een vliegtuig. Tegen wanneer? Min of meer tegen het einde van de namiddag. Oeps. Dat je je best zult doen, zeg je. Het stuk is weg. De meneer belt nog even. Of je ook een foto door kunt sturen.

Een andere dag, tijdens een vergadering. Je ziet berichten binnenkomen. Blijkbaar hebben sommige mensen je stuk gelezen in de krant.

Een mevrouw van de radio belt. Of je in de uitzending wilt komen praten over je stuk in de krant. Je hoeft niet helemaal naar Brussel te gaan, zegt ze. Het kan vanuit de speciale studio bij jou in de stad.

Je zit in het kleine kamertje te wachten tot het tijd is voor jou in de uitzending. Een grote microfoon. Een scherm met de radiomevrouw aan het werk. Ineens is ze in jouw hoofdtelefoon. Ze zegt dat jij haar kunt zien maar zij jou niet. En dat er een interval is tussen wanneer zij de dingen zegt en wat je op het scherm ziet. Ze zegt dat ze even zal wuiven, wat je enkele seconden later inderdaad ziet. Het muziekje is voorbij. Het gesprek begint. “U schreef het opiniestuk waar we allemaal op zaten te wachten.” Zo begint ze. Je kijkt even achter je. Het is toch iets gemakkelijker om in het echt bij iemand te staan en te antwoorden op vragen.

Je loopt weer naar huis in de regen.

Zomaar thuis zijn, tijd hebben. Heel voorzichtig. Je droomde ervan, wekenlang, eigenlijk.

Boodschappen. Dingen inhalen, heel langzaam, die al lang waren blijven liggen. Zoals eindelijk dat horloge vervangen. Nog een laatste reeks dingen afwerken. En dan leg je je neer. (Tot er toch nog een telefoon komt.)

(Je hebt een beetje schrik van die verandering. Je kijkt naar je lichaam, wat het met je doet.)

Een andere dag. Doen alsof het een zondag is.

Enkele klusjes nog. En dingen die je nu in je hoofd kunt toelaten. Je vraagt een afspraak voor de massage, waarvoor je een cadeaubon kreeg van een dierbare vriendin. Het idee alleen al maakt je voorzichtig gelukkig.

Een plekje in de hoek van de kamer. Zomaar aan een vers boek beginnen.

(Een stukje over scheuren. Het is moeilijk. Misschien begrijpen sommige mensen wel wat je bedoelt.)

De generator onder je appartement springt aan en blijft lang draaien.

De nacht verwart.

Vroeg opstaan om de vuilniszak buiten te zetten.

De trein nemen om naar een boekhandel in een andere stad te gaan. Je had nog altijd een boekenbon op te maken.

(Je stuurt een berichtje om te zeggen dat je aan iemand denkt.)

Op weg naar huis nog even langs de platenwinkel. De Deluxe Edition van de Bootleg Series, nummer 14. Alleen al de doos vasthouden voelt spannend aan.

Thuis nog even jezelf op de proef stellen. Genot uitstellen, een van je kerncompetenties.

Je luistert dan toch. Wat je hoort, geeft je letterlijk koude rillingen. Meer dan intens. Je luistert met open mond. Alsof je die nummers die je zo goed kent helemaal voor het eerst hoort.

Tijd om te gaan liggen. Je ziet een film over een bos waar mensen gaan sterven. Het hoofdpersonage vindt iets van zichzelf terug en kan het bos verlaten. Iets over schuldgevoelens.

(Soms komt de wereld van daarbuiten even binnen. Je lichaam verkrampt telkens een beetje. Misschien werkt de vakantie wel.)

Het verse boek is al bijna op. (Mmmm.)

Je denkt aan verhalen.

En ook aan Simple Twist of Fate

01 november 2018

Traag vallen

‘Misschien ben ik wel een beetje bang.’
‘Waarvoor?’
‘Het is alsof ik zou kunnen scheuren, misschien.’
‘Zomaar?’
‘Nee. Het is alsof ik heel voorzichtig van de ene kamer in mezelf naar de andere zou moeten kunnen gaan. En als iemand me ergens tussenin zou aanraken, zou ik misschien wel kunnen scheuren.’
‘Ik denk dat dat niet zal gebeuren.’
‘Nee, waarschijnlijk niet. Maar het is alsof mijn lichaam niet goed weet hoe het moet. Er is altijd een soort niemandsland in jezelf. Je weet dat het daar is, maar het blijft vreemd.’
‘Je weet wat er is, en je kent de weg. Misschien is dat wel genoeg.’
‘Met het ouder worden is het alsof ik mijn lichaam beter kan observeren. Van binnenuit.’
‘Alleen jij zult zoiets zeggen. Met dat hoofd van jou.’
‘Misschien wel. Het verwart me als je dat zegt. Maar misschien heb je wel gelijk.’
‘Geef me je hand maar even.’
‘Mag dat wel?’
‘Onnozelaar.’
‘Het goede nieuws is dat ik weet waar ik zou willen zijn, waar het goed is voor mij. Iets in mij weet het al, en ik kan het ook zien.’
‘Misschien is het voor iedereen wel een beetje ingewikkeld, niet alleen voor jou.’
‘Waarschijnlijk. Het is misschien ook helemaal niet erg. Ik heb alleen de indruk dat ik in zo’n momenten goed kan zien wat er in mijn lichaam geschreven is.’
‘Dat is een beeld dat je vaak gebruikt.’
‘Met dat beeld begrijp ik het ook beter, en is het minder vreemd of zo.’
‘Ik ben soms ook wel eens bang dat ik ga scheuren, eigenlijk.’
‘En hoe gaat het dan over?’
‘Traag. Als iemand me heel voorzichtig aanraakt, drijft het langzaam van me weg.’
‘Het is wel mooi, als jij dat vertelt. Misschien is het wel gewoon de herfst in je lichaam, die plek. Daar waar je de dingen ziet kantelen.’
‘Dat is een mooie gedachte.’
‘Ik denk trouwens dat jij dat beter kunt.’
‘Denk je dat? Misschien vergis je je wel.’
‘Het heeft iets te maken met uit handen geven. Ik ben het nog aan het leren.’
‘Weet je, het is zo gemakkelijk om met jou te praten.’
‘Ja?’
‘Ja. Het is rustig, en jij ziet alles. Alle woorden, ook al zijn ze niet gezegd.’
‘Soms kan ik zo verlangen naar woorden. Trage woorden.’
‘Ik denk dat jij soms naar iets anders verlangt dan naar woorden.’
‘Waarschijnlijk, misschien.’
‘Het was mooi, hoe je vertelde over dat kind. Hoe je het wou kunnen beschermen.’
‘Het was ook zo. Het is zo’n gevoel dat me kan overrompelen soms. Vind jij het niet moeilijk, dat je dat niet altijd kunt, iemand beschermen?’
‘Ja, heel moeilijk. Maar je leert het wel een beetje om eraan te wennen.’
‘Ik denk dat ik er niet echt aan wen, integendeel.’
‘Maar je doet het wel, beschermen. Meer dan je denkt.’
‘Ik weet dat niet, jij zegt dat altijd.’
‘Geloof me nu maar.’
‘Wie weet. Overigens, wat zou je denken van warme chocolademelk?’
‘Mmmmm.’
‘Ik begin er meteen aan.’
‘Wacht nog heel even. Hier.’
‘Ik zal mijn best doen.’
‘Dat was het verkeerde antwoord.’
‘Gelukt!’

28 oktober 2018

Iets met de stilte

Op weg naar een lezing die je moet geven. Op de dag van de stilte. Nadenken over stilte maakt je lichaam zachter, zo stel je vast. Het mag.

Het ritme van de trein maakt dat de woorden dichter bij je komen, dat je alleen daar kunt zijn. Stilte als een plek waar je huid kunt zijn, denk je.

Je weet niet goed hoe je verhaal zal klinken als je het vertelt. Zal het niet onnozel zijn? Zal het niet te kwetsbaar zijn? Wat mag je laten zien?

Het licht is mooi buiten.

(Tussendoor komen flarden van een ander verhaal door je lichaam. Dat verhaal is bezig, ginder. Het maakt je lichaam harder. Je verlangt meer naar de zee, en naar verdwijnen in afstand.)

Je denkt aan de ogen van je dierbare vriend, toen je hem een dag eerder weer terugzag na enkele weken. En je wist weer waarom hij in je hoofd altijd bij je is.

Je moet ook iets vertellen over hoe jij stil wordt, wat het voor jou betekent. Een zin komt naar je toe. Waar de Chaconne in mijn lichaam kantelt. Hoe je kunt verlangen naar een kantelmoment, en daarin verdwijnen.

Soms verlang je naar verdwijnen. Alleen maar zee zijn.

Waar iemand me aan zou raken zonder dat ik vlucht. De zin klinkt zwaarder dan het verhaal dat je erbij wilt vertellen.

(Dat modewoord storytelling maakt je een klein beetje zenuwachtig, om allerlei redenen. Als je gewoon je verhaal vertelt, wat al ingewikkeld genoeg is, doe je dan ook aan storytelling? Of vertel je gewoon een verhaal?)

Waar ik buig voor het leven. Het woord dankbaarheid is belangrijker voor je geworden, besef je.

Je loopt van het station naar de plek waar je moet zijn. Dit stuk van de stad ken je niet. Van sommige pijltjes weet je niet goed waar ze nu eigenlijk naartoe wijzen.

Het was een klooster, zo blijkt. Misschien zelfs een slotklooster.

De gang is mooi, er is veel licht. Geen gewijde stilte. (Of misschien was die er sowieso al, en komen de geluiden daar bovenop.)

In het kamertje waar je je lezing zult geven. (Je leest de zinnen die je in schriftje schreef onderweg en vertelt er je gedachten bij. Is dat een lezing?) Misschien verwachten de aanwezigen dat je een intelligent verhaal zult brengen.

Sommige stukken van wat je wou zeggen, komen dichter bij je dan je had verwacht. Misschien zien ze het. Het is niet zo erg. Je bent wel een beetje verlegen.

Daarna moet je je story tellen in hetzelfde kamertje. Je verontschuldigt je bij de mensen die je al een tweede keer zien die namiddag. Je leest de drie zinnen voor, en vertelt. Nadien zegt een mevrouw je dat dankbaarheid inderdaad heel belangrijk is.

Je praat nog even na. Een mooi gesprek. Je hoort dat je woorden op een of andere manier deden denken aan de romans van György Konrád, wat een heel mooi compliment is. Het maakt je gelukkig. En stil.

Je loopt terug naar het station. Je hebt de pijltjes in omgekeerde zin niet echt nodig. En ook nu weer lijkt de terugweg korter. Zegt dat iets over de kosmos?

Je hebt een van de weekendkranten opgespaard voor de treinreis terug naar huis.

Na de overstap zoek je een knus plekje, waar je je omringd voelt. Bijna veilig.

Je stelt vast dat je veel zei over dingen die in je lichaam geschreven zijn. De wisseling tussen zacht en hard heeft je iets geleerd. De trein heeft je geholpen.

Op weg naar huis. Het is frisjes.

Je lichaam wacht nog op iets.

27 oktober 2018

Manieren van huid zijn

Soms wacht je huid op Bach. Soms is je lichaam te hard nog, en duurt het even tot de Chaconne je overneemt.

Soms is er die knoop in je rug. Tot je handen.

Soms worden je handen heel even koud. En zie je iets uit de tijd.

Soms lig je in een bolletje. In de nacht. Je zou zo kunnen scheuren.

Soms komt je huid in vertraging.

Soms is er de wind.

Soms krijg je een meer dan mooi cadeau. Het maakt je verlegen. Je huid zal zichzelf herkennen.

Soms verlang je naar de woorden. En de stilte waarin ze kunnen zijn.

Soms komt het woord helen naar je toe. Je ziet het voor je. Het is te groot om aan te raken.

Soms weet je huid wie niet goed voor je is.

Soms zie je de ontbrekende grammatica.

Soms zou je iets willen vertellen. Je ziet het jongetje.

Soms duurt het even eer je iets ziet als je je hand op je buik legt in een nacht.

Soms kijk je alleen maar.

Soms herinner je je een geur.

Soms blijft een beving lang natrillen.

Soms zegt je huid dat je dingen wilt achterlaten.

Soms weet je huid wat jij nog niet weet.

Soms zie je de deuken. En de sporen.

Soms tintelt alles. Soms niet.

Soms is je rug koud. En duurt het lang voor de thuiskomst.

Soms zijn mensen zo vriendelijk.

Soms raakt iemand je zomaar aan.

Soms herinnert je huid zich iemand.

Soms zie je je hoofd werken.

Soms is er het ritme. Terwijl je op weg bent naar de trein.

Soms weet je huid niet hoe het is om niet op de vlucht te zijn.

Soms ben je waar je bent en is dat genoeg.

Soms zie je iemand naar je kijken die het weet.

Soms legt je huid zich neer.

Soms heb je een verdriethuid.

Soms wordt je buik langzaam warm en zacht.

Soms is je huid klaar voor de nacht.

21 oktober 2018

Kantelritme

Hoe je heel langzaam in een ander ritme schuift. Je lichaam in enige vertraging.

Op weg naar toch nog een vergadering. Je komt iemand tegen onderweg. Je zou willen blijven praten, alsof je alle tijd had. Het kan nog net niet.

(Ze zegt dat ze hoopt dat je nu meer rust zult hebben.)

Ook al ben je moe, hoe je kunt verlangen naar alleen maar een werklijstje.

(Je kijkt naar jezelf in de vergadering.)

Die avond. Je had er zo lang op moeten wachten. Rustig de tijd hebben om verjaardagscadeaus klaar te maken voor verzending naar de jarige, in vertraging. (Eigenlijk kun je dat helemaal niet verdragen, dat een cadeau niet op tijd komt. Het zit waarschijnlijk alleen in jouw hoofd, want die ander vindt het nooit erg, eigenlijk. Iets in jou zegt dat je definitief zult falen, als dat cadeau er niet op tijd is. Een ander iets in jou zegt dat er een kans is dat je het zult overleven.) Het voelt als een immens geluk. De kaartjes schrijven, de boeken en de cd inpakken, het adres erop, en alles netjes op een hoopje op de tafel. Je blijft er nog een tijdje naar kijken.

(Je tussendoor soms afvragen waarom niet iedereen een paar dagen gewoon zwijgt of zo. Of alleen maar over de liefde praat, dat zou wel fijn zijn.)

Dingen in het huis die weer dichterbij komen. Het mag.

(Je zou met iemand willen praten over de haarscheurtjes in je huid. Waar de tijd zich laat zien. Iemand vertelde je over de kracht van je hoofd, en wat dat vraagt.)

(Dat ding dat twee uur duurde, op die tafel, het duikt op, in je hoofd.)

De mensen op het podium. Ze praten over boeken. Je kijkt naar twee bekenden. Ze zien je. (Hoe fijn het is, over een boek te mogen praten.)

Nadien. Iemand komt naar je toe. Ze zegt dat ze voor jou gestemd heeft. Het maakt je verlegen, je bent er niet op voorbereid (dat iemand dat zou doen, dat iemand dat zou zeggen, dat je niet goed weet hoe je niet verlegen moet zijn). Misschien heeft ze het wel niet gemerkt.

Je loopt traag naar huis, in de avond.

Een andere dag. Op het werk. Je moet dat dossier invullen. Je hebt er niet echt veel zin in. Het dossier vraagt je om in detail 5 succesverhalen in te vullen. De twee delen van dat woord houden niet echt van elkaar, denk je.

In een volgende vergadering. Op een of andere manier kun je een gesprek altijd in je hoofd zien, in twee dimensies, denk je.

Je bent moe, en blij, als je thuiskomt.

Je kunt weer iets schrijven. Eindelijk.

Je buik heeft iets gehoord over een ander ritme.

(Je ziet een verhaal, net onder je huid. Je zou zomaar kunnen breken. Een beetje.)

Ingewikkelde dromen. Iemand duikt op, het is al lang geleden dat je haar nog zag.

Het is nog erg fris die ochtend.

De boodschappen. (Ook nog een verhaal over de liefde.) En ook mattentaarten, en frangipanekes.

Je fietst door het landschap. Je hebt lang naar het kaartje gekeken, de weg blijkt in je hoofd te zitten. Een stuk van dat landschap is nieuw. Het niemandsland van die beweging is goed voor je.

Snelheidsmeters naast de weg. 22 km. Je bent goed bezig. Zegt dat bord.

Een dikke vrachtwagen rijdt je net niet van de weg.

Het eerste bezoekje daar, je bent blij dat het eindelijk gelukt is.

Je zegt aan twee meisjes dat je hen gemist hebt. Zij jou ook, zeggen ze. Je wordt vakkundig herinnerd aan de verjaardagsgrapafspraak, die binnenkort dient te worden uitgevoerd. Een andere verjaardagsgrapafspraak (iets over het verschil tussen een vogeltje) is mogelijk in de maak.

De weg terug. De herinneringen schuiven anders in je huid.

Weer thuis, het duurt een tijd eer je rug goed warm heeft.

Soms moet je wachten op alleen zijn.

Een andere dag. Vroeg opstaan om die tekst te maken. (Niet te veel bij nadenken, gewoon de woorden volgen, het moet nu eenmaal gebeuren.)

Een afspraak, de koffie smaakt. Je probeert iets uit te leggen over vermoeidheid en kwetsuren, eigenlijk. (Het is moeilijker dan je laat zien.) Je hoort dingen die je erg ontroeren.

Je wou de tekst klaar hebben voor het concert.

Je zit in de kerk te luisteren. Bach. Ineens is er die ontroering. (Langs scheurtjes in je huid.)

Thuiskomen, en je uit handen geven aan het ritme van een zondag. En lang staan kijken naar de bomen. (Aan iemand denken.)

19 oktober 2018

Herfstliggen

‘Hoor je dat? Minor Swing. Ik kan er maar niet genoeg van krijgen. Het geeft me tintels, hier achteraan mijn hoofd.’
‘Hier zo?’
‘Ja. Als mijn lichaam begint los te laten, is het altijd daar.’
‘Ben je moe?’
‘Ja. Maar het geeft niet. Alles wat ik wou, was hier met jou te kunnen zitten. Gewoon zo. Met alle tijd te verliezen.’
‘Je doet dat goed, weet je dat?’
‘Ja? Vind je dat?’
‘Natuurlijk.’
‘Soms zie ik waar ik vandaan kom, en dan zie ik waar ik nu ben, hoe ik beweeg. Ik mag er niet te veel over nadenken. Onlangs was het alsof ik mezelf bezig zag, vanop een afstand. Normaal is het altijd mijn vriend die ik nabij voel. Hij kijkt altijd een beetje mee over mijn schouder. En als ik kan voelen dat hij er is, en dat hij het goed vindt, dan ben ik gerust.’
‘En nu zag je jezelf?’
‘Ja. En het was wel goed, eigenlijk. Een beetje.’
‘Ooit ga ik je nog eens goed door elkaar schudden. Ooit.’
‘Ik heb nog van je gedroomd. Het was iets met een soort treintje. We zaten er samen in. Het moest een heel stuk weg afleggen, en dat gebeurde ondergronds. Het laatste stuk was erg stijgend. We kwamen uit in een gang in een huis, alsof we uit de kelder kwamen.’
‘Ik heb ook van je gedroomd. Je zat hier, en ik kwam je troosten. Je was verdrietig.’
‘Zoals nu?’
‘Nee, een beetje erger.’
‘Soms verlang je zo naar troost, en tegelijk ben je er bang voor. Heb je dat nooit, dat je dat zou willen? Dat iemand je gewoon heel zachtjes wiegt. Je zo aanraakt, zonder iets te vragen, alleen zeggen dat alles goed komt, door die beweging.’
‘Dat lijkt me zoiets dat je eigenlijk niet mag verlangen.’
‘Je kunt niet altijd kiezen wat je verlangens zijn. Misschien dat je er ook daarom bang van kunt zijn.’
‘Als mijn armen wat groter waren, zou ik dat wel willen kunnen doen met jou soms.’
‘Dat is een lieve gedachte.’
‘Ik deed het graag vroeger met mijn dochter, toen ze nog klein was. Ik hield haar in mijn armen, als ze ’s nachts weer eens niet kon slapen. Heel zachtjes wiegen. En zingen. Ik werd er zelf ook helemaal rustig van na een tijdje.’
‘Nu is ze wel een beetje te groot daarvoor.’
‘Ik mis het wel af en toe. Als ze het zou vragen, zou ze nog steeds mogen.’
‘Ik kijk graag naar jou. Als ik je zie, is het altijd alsof je een plek bent, zelf. Sommige mensen lijken je de hele tijd te ontsnappen als je ernaar kijkt. Ze vallen niet samen met zichzelf, ontsnappen aan zichzelf. Bij jou is dat niet zo.’
‘Eigenlijk is dat alleen maar als ik bij je ben. Ik weet dat het moeilijk voor je is, maar bij jou voel ik me veilig.’
‘Dat is een verwarrende gedachte, maar misschien moet ik ze gewoon aanvaarden. Een beetje.’
‘Ga eens even liggen hier, dan kom ik naast je liggen.’
‘Zo?’
‘Ik ga je niets doen hoor, wees maar niet bang. Ik zal je niets vragen.’
‘Ik weet nooit goed hoe dat moet.’
‘Liggen?’
‘Ja, liggen. Alhoewel, met jou is het niet zo moeilijk. Jij gaat me niet opeten.’
‘Er is ook wat weinig vlees aan. Hoeveel ben je afgevallen?’
‘Drie kilo.’
‘Ik ga eens even voelen. Mag dat?’
‘Ja, doe maar.’
‘Soms voel je dat jouw huid bang is.’
‘Ik dacht dat ik het kon verbergen.’
‘Nee dus.’
‘Zal ik gewoon een bos zijn voor jou?’
‘Dat mag. Je was het al wel, maar het mag.’
‘Een bos, dus.’