Soms zie je te veel. Nadat je het eerst leeg gemaakt hebt, komen de dingen.
Kanteldagen. Dingen in je lichaam.
Uitgestelde bewegingen. Als naschokken, of soms de wachtruimte net voor de schok. En wat je dat leert. Je went nooit helemaal aan die onrust. Hoewel het iets gemakkelijker wordt om je huid te lezen. Als een zelfgetuige.
En ook al probeer je de dingen netjes naast elkaar te leggen, zo werkt het nooit.
De bus rijdt door het donkere landschap. Midden in het duistere veld staat een lamp, met een fel licht. Misschien beschijnt die niet meer dan een plek. Hier is de plek. Meer niet. Het zou een troost zijn.
Thuiskomen en je leven weer een beetje herschikken.
Een andere dag.
Schrijven over een boek. Je bent anders bij de woorden. Iets rustelozer. Misschien kun je anders falen dan met andere woorden. Misschien zal blijken dat je weer niets zinnigs te zeggen hebt. Maar ook, zoals altijd, pas bij het schrijven zie je in je hoofd wat je van het boek vond.
Je leest iets over rimpels die de tijd in je lichaam achterlaat. Rimpels die zich aan elkaar vastklampen, de tijd niet loslaten. Je ziet iets. Je weet dat je het zoekt, je weet dat het je zal verwarren. Je weet nog niet dat je niet zult voorbereid zijn op de verlossing.
Een andere dag.
Een boek over die rimpels. En wat het met je doet. Alsof je had gewacht, onder andere. Kwestie van het licht te doseren. En dat in de al iets langere dagen.
Een mooi gesprek. Veraf en dichtbij in de telefoon. Je hoort en ziet hoe je lichaam anders reageert op de ene of de andere zin. Iets met rimpelen en ontrimpelen.
Een andere dag.
Het boek maakt je rustig. De trein lijkt er anders door. Later zit je vooraan, naast de buschauffeur. Je kijkt naar het landschap. Op sommige plekken lijkt de leegte zo zielloos.
Je wandelt rond, zoekt de plek waar je moet zijn, waar de as verstrooid werd. Je zoekt in je hoofd naar het beeld van vorig jaar, toen de mensen erbij waren. Door hen te zien, zie je weer waar je moet zijn.
(Je weet niet goed wat je van de leegte moet denken hier.)
Je wou er zijn, om er te zijn voor iemand. Zou je niet in de weg staan, in deze leegte? Misschien is het wel goed, een klein beetje.
Het kleine meisje en de eenhoorn.
Je armen lijken te kort.
Wachten op de bus. De leegte van die weg met al die auto’s.
Vanaf de bus krijg je het weer warm.
Het boek heeft iets veranderd, je fietst sneller. Ergens in je huid zie je mededogen voor het jongetje.
Een andere dag.
Wakker worden uit een verwarrende en ook aangename droom die blijft duren, in golven op het strand. (Wat leer je uit dit alles? Ben je wel klaar?)
Een beetje poetsen in het huis. Alsof je zo de dingen toch een beetje netjes naast elkaar kunt leggen.
Een mooi gesprek, als een uitgestelde thuiskomst. Een geschenk. (En niet te wild drinken natuurlijk.)
Waar de woorden bewegen, elders en hier. Hoe je ze, door je huid, kunt zien, soms. Stotteren in de volle leegte voelt anders (dan in de lege leegte), zo merk je. Het niet eenzame ervan verwart je, een beetje.
En ook iets over Bach. En de dood.
Later, op weg naar huis, begrijp je iets van het jongetje. Welke plek zou er overblijven als de pijn zich terugtrekt, terug deel van de zee?
Dankbaar voor de dingen.
En verder wacht je op de insijpeltijd. En de ciaccona.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten