30 oktober 2019

Herfstglimlach

Momenten van verwondering.

In de gang even stil blijven staan bij de deur van de buurvrouw. Om naar het babygeluid te luisteren.

Zomaar een berichtje sturen naar iemand die op de klimaatboot zit, ergens in de buurt van de Kaapverdische eilanden. En binnen enkele minuten ook zomaar een antwoord terugkrijgen. En nog altijd niet goed begrijpen hoe dat nu eigenlijk werkt, jouw berichtje dat door de lucht daar naartoe vliegt. Of zoiets.

De leuke mevrouw aan het loket in het postkantoor. Nadat het twee keer niet lukt om met je bankkaart te betalen, kijkt ze je ondeugend aan en zegt dat ze bij de bank van de post kaarten hebben die altijd goed werken, zeker in een postkantoor. Goed geprobeerd.

Vinden dat je heel lekker gekookt hebt voor jezelf. Licht smakkend door het huis dartelen (min of meer) en toch maar even checken of niemand je gezien heeft.

Iemand die zomaar opduikt in een droom die je doet glimlachen. (En niet goed weten of je haar dat moet vertellen.)

Voor de eerste keer sinds de zomer de verwarming aanzetten. En zomaar blij zijn.

Heel voorzichtig lezen in dat boeddhistische boek, omdat het zo lekker in de hand ligt. En dat elke keer weer willen voelen.

Zomaar denken aan fijngesneden witloof.

Kijken naar de documentaire over de voetreis van Bach om zijn idool Buxtehude te gaan bezoeken. Merken hoe, met de beelden van die kerken waar hij echt speelde, de muziek op een of andere manier dichterbij komt.

Je afvragen hoe het nu eigenlijk werkt, dat zwieren in de wasmachine. Als er twee lakens in zitten, een aan de buitenkant en een in het midden, gaat dat water uit het laken in het midden dan eerst nog eens door het laken aan de buitenkant of gaat dat er op mysterieuze wijze langs? Dat een grappige vraag vinden voor jezelf, die waarschijnlijk ook heel dom is. (Gelukkig merken mensen bijna nooit hoe je je dit soort dingen zit af te vragen.)

Je afvragen of er een goede techniek is om te harde honing op een te zachte boterham te smeren.

Telkens verbaasd zijn hoe lekker die appel is. (En ondertussen al denken aan het moment waarop die peren in de kom zacht genoeg zijn om op te slurpen.)

Na het werk binnenstappen in het naaiatelier van die meneer die altijd zo ijverig gebogen aan zijn naaimachine zit te werken. Of hij een nieuwe rits in je regenjas kan zetten. (Je terwijl afvragen hoeveel jaar je die nu ook al weer hebt. Je weet nog wel met wie je die bent gaan kopen.) Dat kan. Of je die ineens mag achterlaten. Hoe hij heel bezorgd vraagt of het buiten niet te koud is om de jas al daar te laten. Wijzen op de lekker warme nieuwe trui die je aan hebt. Dan is het goed.

Naar het scherm kijken en je afvragen hoe het komt dat je vingers zomaar al die letters kennen op het toetsenbord en ervoor zorgen dat er zomaar zinnen op het scherm komen. Net echt.

De mevrouw die met een blik van herkenning breed glimlacht naar jou terwijl je op een trein staat te wachten. Niet helemaal zeker weten van waar je haar kent, maar wel heel blij zijn.

De mensen op het andere perron die uit de trein komen en zich haasten. Zien hoe iedereen een ander loopje heeft. Die ene mevrouw, je kent haar helemaal niet, die je regelmatig ziet op het perron, heeft een enigszins onaardse manier van stappen, al weet je zelf niet wat dat wil zeggen. Iets in haar is in hogere sferen, ongetwijfeld.

Je afvragen wat die trilling in je bekken betekent.

Elke ochtend even kijken naar de setlist van het concert dat Bob Dylan de vorige avond gespeeld heeft en je afvragen wat de kosmos daarvan denkt. (Als je niet zou kijken zou er enig onheil over hem kunnen komen.)

Met enige verwarring zitten kijken naar het item in het journaal over de zoektocht naar een nieuwe term voor senior. Ineens beseffen dat ze het hebben over 55+. Ineens beseffen dat jij 54 bent. Er helemaal van overtuigd zijn dat die mensen in beeld minstens twee eeuwen ouder zijn dan jij. Er ook van overtuigd zijn dat de afstand tot februari 2020 minstens nog een eeuwigheid is. Je voornemen om – zelfs als je 55 of zelfs 56 bent – nooit 55+ te worden, minstens de eerstvolgende twee eeuwen.

Blij zijn dat het ooit een van je goede voornemens was, om altijd verwonderd te blijven. (Als eerbetoon aan Fons.)

27 oktober 2019

Huiderig

Wat je huid zich herinnert. Wat je huid zich herinnert van het niet weten. Wat je huid zich herinnert van het niet herinneren.

Wat de tijd weet over aanraakbaarheid.

Er zijn woorden, er zijn zinnen. Ingeschreven in je huid. Of dat je huid zinnelijk maakt is niet zo zeker.

Je leest in het boek dat er daaronder of daar voorbij nog een lege plek is, waar je vrij bent, al vrij bent. Het verwart je.

De huiddokter zei onlangs dat je huid goed is gebleven, goed beschermd. Misschien dus wel jonger dan je bent.

Er is iets met de grammatica van huiderigheid.

Je kijkt naar je handen. Ze kunnen verhalen aan.

Je ziet de foto van de hand van de baby. Er zijn zoveel kleine rimpeltjes. Ze zijn op de groei gemaakt.

Je denkt aan de handen van je grootmoeder. Haar huid werd bijna doorzichtig. Ze had huid op overschot. Je nam haar hand, terwijl ze in het bed lag, hopend dat haar laatste tijd niet te lang zou duren. Je hebt zo’n warme handen, zei ze.

Misschien kan de huid zich die stilte wel herinneren.

Het trage gesprek, een ochtend. Of huid weet waar het veilig is, zou kunnen zijn.

Soms neemt pijn de buitenste laag van je huid over. Of is het de wind die zindert?

Je leest het artikel over de huidhonger. Je leest traag.

Je ziet wat de woorden zien.

Midden in een nacht. Rusteloze hoofdpijn. Het is uiteindepijn, voor wat elders vast lijkt te zitten. Je staat op en schudt met je schouders. Je huid tintelt. Je gaat weer liggen, legt je handen op je buik en je borst (zoals je leerde). Je huid begint een heel klein beetje te gloeien. Een nauwelijks waarneembare zachte rivier.

Je weet niet welke huid je ooit liet zien.

Je denkt aan het concert, aan die twee violen, aan die belofte dat iets nooit zou eindigen. Je ziet wat het met je huid deed.

De littekens in je huid. Ze zouden een pad kunnen zijn, naar wat bleef.

De handen van je grootvader waren eeltiger. Ze begonnen koud te worden soms, in die weken voor hij viel. Hij keek naar zijn handen, leek iets te zien.

Soms kan huid troostbaar zijn.

Je ligt op de tafel. Uit handen, in handen. Misschien kunnen de dingen samenvallen, ooit.

Je herinnert je de geur van een huid. Je herinnert je dat je die geur herkende, van iets. Misschien herinner je je dat je je die geur herinnerde.

Je ziet de jonge vrouw in de winkel. Ze praat met iemand, het zou haar vriendje kunnen zijn. Er is iets rusteloos in haar ogen. Het gesprek lijkt niet de richting uit te gaan die zij zou willen. Je ziet hoe haar huid verandert.

Toen, hoe het voelen van die huid je bijna brak.

Hoe je tijdens het schrijven soms je huid moet kunnen voelen om de woorden te vinden. Zoals die plek aan je schouder.

De trage huid, en de tijd die het zou vragen.

Soms kun je de grammatica al zien, in afwezigheid.

Het woord helen is huidverwarrend.

Het koppel in de trein. Ze zijn iets jonger dan jij bent, denk je. Hij ligt zo rustig tegen haar aan, alsof het veilig is. Zij streelt zijn hoofd, alsof dat lang mag duren. Je bent blij voor hen.

Je kijkt naar de vrouw die naast je zit aan de tafel. Haar huid is ouder dan zij is.

Je hoort het al in de verte. Het scherpe geluid van een baby. Je ziet hen, je herkent hen, gaat kijken. Je ziet die kleine jongen voor het eerst. Hij is nog zo klein. Hij is zo mooi. Veilig tegen de huid van zijn vader, in de draagdoek. Maar zijn buikje is niet rustig. Hij lijkt ontroostbaar. Voor even. Straks komt het weer helemaal goed.

Je weet niet wat je zou zeggen. Misschien spreken de woorden in je huid voor zich.

Toen in het ziekenhuis. Hoe die zachte handen van de verpleegster de vervreemding deden vergeten. Voor even.

Soms nemen de bewegingen onder je huid het van je over. Je huid kijkt toe.

Je kijkt in de spiegel. Je probeert de foto te zien die nu van je gemaakt zou kunnen worden. En hoe die zou verschillen.

Die trage huid in je dromen.

Je huid wordt droger, blijkbaar.

Je handen die een beetje ruw geworden waren, na het schoonmaken van de douche. De handencrème die het op dat punt even van je overneemt en je handen terugbrengt.

Je huidogen.

26 oktober 2019

People's faces

(Langzaam stilvallen. Het voelt goed dat de week bijna rond is.)

De twee studentes aan de andere kant van de tafel giechelen verlegen. Ze hebben een heel lijstje met vragen die ze je willen voorleggen in het interview. Je probeert zo goed mogelijk te antwoorden. Je vraagt hoe zij naar de dingen kijken. (Ze ontroeren je.)

Een andere dag.

Een ochtendgesprek met iemand die je zeer dierbaar is. Het gesprek valt al na enkele minuten in een diepe plooi die tegelijk zo vertrouwd voelt. Haar en jouw verhaal, ze hadden elkaar al geraakt. Soms zie je een verhaal dat je deelt, nog voor je het weet. Je bent dankbaar.

Het is even verwarrend, dat je je lichaam moet overschakelen naar een belangrijke vergadering. Terwijl je over de straat loopt, is het alsof iets van je nog in dat gesprek is gebleven, en in de stilte van net daarna wil blijven.

Je hebt alles netjes voorbereid. Je ziet het gesprek bewegen. (Enkele grapjes. Het is sterker dan jezelf.) Na de vergadering zie je even een moeilijk moment. Je kijkt naar je handen. (Je zou haar een stil plekje willen geven, voor even.)

Een andere dag.

Je zit in het station te wachten, op weer enkele studenten. Ze staan buiten, ergens, zo blijkt. Ze hebben ook een blad met een lange lijst vragen voor het interview. Het gesprek gaat een andere kant uit. Je vraagt of ze kwaad zijn soms, of ze bang zijn soms. Je kijkt naar hun ogen terwijl ze antwoorden.

(Je verlangt naar een leegte.)

Een andere dag. (Er is steeds een andere dag.)

In de trein op weg naar het panelgesprek waar je de inleiding zult geven. Je studeert de rapporten nog een beetje in onderweg. (Je denkt ook aan die trein terug straks die je zeker zou willen halen.) Op weg door de stad zie je hoe je ooit ook op dat voetpad liep. In wat toen een wonderlijk gevoel was, iets gebeurde de eerste keer.

De panelleden zitten op erg circulaire stoelen, ze draaien rond, als je even met je oren flappert.

In de trein terug lees je verder in het boekje. (Iets wringt.)

Thuis wil je nog even rustig zitten in de nacht, voor je gaat slapen.

De volgende ochtend kom je uit een verre droom.

Je laat de doos met snoepjes rondgaan in de vergadering.

Je worstelt jezelf een beetje door de dag. (Een middagdutje zou wonderen doen, denk je.)

Die avond, op weg naar het concert. (Je weet nooit vooraf wat je lichaam zal doen. Alles zal wel goed komen.)

Het doet goed, haar terug te zien. Jullie lopen door de stad, op weg naar die zaal waar je nog nooit eerder kwam. (Soms aarzel je nog een beetje, na al die jaren.)

Jullie staan vooraan bij het podium. (Je schaamt je altijd een beetje, dat je zo groot bent, er staan nog veel mensen achter je, ze willen ook graag alles kunnen zien.)

Het concert trekt je een beetje in twee richtingen. Soms is het zo hard dat je lichaam uit elkaar lijkt te trillen. De bastonen doen de grond wankelen. (Je begrijpt echt niet goed waarom het zo hard moet. Iedereen in de zaal is ongelooflijk geconcentreerd aan het luisteren. En het gaat om de woorden. Je oordoppen zijn als een vorm van genade.) Maar die woorden, en hoe ze daar staat. Het verbluft je. Ze heeft geen schrik van de woorden. Verhalen die schuren. Over verwarrende tijden, over uit elkaar vallen, over verlangen naar de liefde. Je voelt hoe ze naar het laatste nummer gaat, als een verlossing. Je ziet heling. There’s so much peace to be found, in people’s faces.

In de trein terug stuur je nog enkele zinnen naar haar, zinnen mogen niet verloren gaan.

In het thuisstation staan politiemensen met een hond in de gang. Ze halen mensen uit de rij. Jij mag door. (Misschien zie je er dan toch ongevaarlijk uit.)

Middernacht. Heel moe, en weer wil je jezelf nog niet uit handen geven aan de nacht.

De volgende ochtend, je valt in de dag, het is weer vroeg.

De lucht is wonderlijk mooi, terwijl je naar het station fietst.

Een plekje met de kranten en een boek, en een hoofd met dagaarzeling.

Samen met je zus de graven schoonmaken. Twee kerkhoven. Je gaat even dag zeggen bij Fons en Julia. Op het andere kerkhof het graf van je echte grootmoeder, die je nooit kende. Je gaat nog even zoeken naar het graf van die schoolvriend die verongelukte. Wat de tijd doet.

Terug op weg naar huis. Een namiddagdipje, je probeert wakker te blijven. De ene krant is al op, de andere is voor de zondag.

(Langzaam stilvallen.)

20 oktober 2019

Ze raken elkaar

In je hoofd ga je er langzaam naartoe.

(Alsof het een spiegel is van de vorige dag.)

Aan de deur wacht je op een vriend.

Iemand brengt jullie naar de plaatsen op de eerste rij.

Je hebt in je lichaam een plek vrij gemaakt, voor Bach.

(Die plek was er altijd al.)

(Misschien ben je er zelf ook wel.)

De muzikanten komen naar voor.

Waar ze staat, die violiste, je zou haar zo aan kunnen raken.

Je bent een beetje verlegen, zodra ze beginnen spelen.

En toch, de eerste noot raakt al meteen je ogen.

Je hoort de afzonderlijke instrumenten.

Er zijn vier onderdelen in het concert, ze bewegen voorbij.

(Straks komt dat ene stuk, je verlangen maakt je bang.)

Het is alsof je de onderkant van het instrument kunt horen, die diepe klanken.

(Je bent alle andere mensen in de kerk vergeten.)

(Even kun je je voorstellen dat jij alleen hier bent, hier waar je zit.)

Je adem, de warme trui, je mag er zijn.

(Even zie je het kleine jongetje dat voor het eerst bij zo’n concert was.)

Hoe je zit, het raakt de stilte van de vorige dag.

(Laat het niet beginnen straks, denk je, dan kan het ook niet eindigen.)

Je hoort dingen in die muziek die je nooit eerder hoorde.

(Wat het in je aanraakt, misschien mag het er zijn.)

Ze speelt van een kopie van de originele partituur, zie je.

(Zou je de noten zo anders voelen?)

(Het komt dichterbij.)

Dat wat zo groot is, is dat geluk?

(Er moet een ander woord zijn.)

Het Vivace is al bezig, nu kun je niet meer terug.

Dat stuk dat je zo zult horen, waar is dat nu, is het hier al?

(Het begint nu echt.)

(Je trilt, je traant.)

Ze staan nu allebei naast elkaar.

(Alleen nog adem.)

(Laat dit nooit voorbijgaan, laat dit nooit voorbijgaan.)

(Je bent alleen weke delen.)

Een trage dans van hartverscheurend verlangen en droefenis.

Ze raken elkaar, bijna.

Het komt even op adem in de breedte, en dan gaat het verder.

(Dat wat niet van de tijd is alleen te horen in het verglijden van de tijd.)

(Zouden ze je tranen zien?)

Je wiegt mee.

Zo dichtbij zie je het aardse en alles wat daaraan ontsnapt.

(Iets van de magie van dit alles zul je nooit begrijpen.)

In dat ene durende moment is er een belofte, dat iets je zou kunnen helen.

(Er gebeurt iets in je lichaam, het is al een tijd bezig.)

Het legt zich neer, het blijft nog even in de stilte die volgt.

(Het kan je lichaam vullen, iets kan je lichaam vullen.)

(Het verandert je elke keer weer.)

De andere mensen in de kerk komen langzaam terug in je ogen.

Je staat op, het is tijd om te vertrekken van hier.

(Er is een vrede in je verlangen.)

Je bent nog warm.

(Even ben je weer gisteren, op dat stoeltje.)

(Je zou iemand iets willen zeggen, misschien.)

(De dingen laten zich wel weten.)

19 oktober 2019

Even in stilte

En even zit je daar.

Op dat stoeltje.

Het is een moment tussen.

Het mag een moment in worden.

Het ritme van net daarvoor ligt nog op je schouders.

Je zoekt een houding.

Je benen en je handen zoeken iets dat open is.

Je komt van een hoop dingen.

Daarna moet je ergens naartoe.

Je bent nu hier.

Je zoekt een ritme.

Je adem zoekt zichzelf.

Tussendoor kijk je naar de vrouw recht voor je.

Naar haar adem.

(Het is net als de vorige keer, denk je.)

Je ziet hoe de mensen voorbij gaan.

En het is goed.

Het is een plek, hier, denk je.

Je ziet de vrede.

Je bent je adem.

Zonder te spreken voel je je stem zakken.

(Je stem weet iets, denk je al langer.)

Je ziet weer iemand zitten, op een kussentje, recht, het haar lang.

Je beweegt met je ogen, misschien mag dat wel.

Je kijkt naar haar adem.

(Het is jammer dat het bijna voorbij is.)

Ze heeft het koud, denk je.

Het is goed hier te zijn.

Misschien zul je anders zijn als je hier vertrekt.

Je denkt aan je handen.

(Het is bijna tijd.)

Er is een plek in de tijd.

Je buigt, staat op.

Een kort gesprek.

Je kijkt even, je zou haar nog iets willen zeggen.

De ogen van de adem.

Je vertrekt.

Je stem huist anders.

Het zal je helpen bij wat je zo meteen gaat vertellen.

Je fietst door de stad, naar die andere plek.

Het zal iets over hoop worden.

17 oktober 2019

Gewoon hier te zijn

‘Het lijkt al zo lang geleden dat ik je nog zag. Dat is niet goed voor mijn gezondheid.’
‘Is dat zo?’
‘Ja, dat is zo. Ik moet nu even gewoon naar je kijken, sorry daarvoor.’
‘Het is niet erg, misschien kan ik het wel verdragen. Een beetje.’
‘Ik had nog vorige nacht van jou gedroomd, en nu kom je hier zomaar binnen. Dat is toch geweldig.’
‘Misschien had ik die droom wel gevoeld.’
‘Het is wel raar, die voorspellende dromen. Ik heb het vroeger ooit drie keer gehad dat ik ’s nachts droomde dat er iemand zwanger was en dat ik die dan de dag daarna tegenkwam en dat ze me kwam vertellen dat ze zwanger was.’
‘Is dat dan vrouwelijke intuïtie?’
‘Dat weet ik niet. Ik herinner me ook nog die ene keer dat er een collega binnenkwam en dat ik aan haar zag dat ze zwanger was. Het was nog maar kort, en ze had het nog aan niemand verteld op het werk. Ze kwam naar me toe en zei dat ik had gezien dat zij zwanger was. Wat dus ook zo was.’
‘Misschien had jij zwanger moeten worden dan.’
‘O jee, dat zou wat geweest zijn. Dat had je niet mee willen maken.’
‘Toch wel eigenlijk. Ik herinner me nog goed hoe jij naar me keek toen ik zwanger was. Zo werd ik graag bekeken.’
‘Ik ben niet zo bestand tegen zwangere buiken.’
‘Er zijn nog wel meer dingen waar jij niet tegen bestand bent, maar daar zullen we het nu maar even niet over hebben.’
‘Gaat het goed met jou? In dit oog hier zie je er een beetje verdrietig uit.’
‘Misschien moet je naar het andere kijken dan.’
‘Nee, zeg eens. Gaat het goed met jou?’
‘Meestal wel. Vandaag iets minder. De getijden kun je voorspellen, maar het verdriet niet altijd. En ook dat is niet zo heel erg waarschijnlijk, maar het overviel me een beetje vandaag. En het was alsof ik niet alleen wilde zijn. En toen vroeg ik me af of er iemand was bij wie ik wou zijn.’
‘En kwam je toen naar mij?’
‘Ja. Wat dacht je?’
‘Is het dat wat je wilt? Gewoon bij mij zijn?’
‘Ja, dat wil ik.’
‘Waarom?’
‘Jij bent eigenlijk wel een warme plek. En je doet me altijd lachen.’
‘Het is niet moeilijk om jou te doen lachen.’
‘Voor jou niet.’
‘Het is een beetje ingewikkeld dat je graag hier bent. Ik moet even kijken naar hoe we hier nu zitten, om het te zien.’
‘En herken je jezelf?’
‘Dat weet ik nog niet. Maar jou herken ik wel.’
‘Ik herinner me nog dat we samen een keer een dag weg waren geweest, naar die stad. Jij had er een heel boek over gelezen, en je vertelde het allemaal aan mij. Het was een beetje aandoenlijk, maar ook zo mooi.’
‘Toen we in de trein terug zaten, was je aan het wenen. Ik vroeg wat er was. En je zei dat je verdrietig was, omdat het weer bijna voorbij was.’
‘Dat stuk herinner ik me niet meer, maar het zal wel zo geweest zijn. Als we samen weg waren, was je er altijd zo helemaal. Het maakte me soms een beetje onzeker, ik wist niet of ik er ook zo kon zijn voor jou.’
‘Je was er wel altijd. Soms een beetje tussen twee werelden, dat voelde ik wel.’
‘Ja, toen was dat wel zo soms.’
‘Ik was blij met alles.’
‘Misschien had je dat niet moeten doen.’
‘Toch wel.’
‘Laat het maar nu, het is goed. Wat was je aan het doen?’
‘Ik was hier met die platen bezig. Ik heb er een enorme collectie van, ze waren van mijn vader en nu zijn ze hier.’
‘Laat eens iets horen? Ik wil naar je kunnen kijken terwijl die muziek opstaat.’
‘Dit nummer, Just a Closer Walk with Thee, werd gedraaid tijdens de begrafenis van een heel goede vriend van hem.’
‘Het is mooi. Het past wel bij jou. Er zit een mooi verdriet in, en ook een soort rust. Ik denk dat jij dat wel vaak opzoekt, dat melancholische.’
‘Er gaat voor mij altijd een grote kracht uit van dit soort muziek. Het heeft iets helends.’
‘Je ogen zijn mooi als je erover praat. Het is iets van jou, dit.’
‘Zal ik koffie maken voor jou?’
‘Ja, graag. En laat die plaat maar opstaan, ik wil ze wel helemaal horen. Ik ben hier nu toch.’
‘Blijf maar even dan, minstens een plaat lang.’

13 oktober 2019

En op de zevende dag

Je komt thuis van een ontroerende manifestatie, een late zaterdagnamiddag. Je hebt nog een hoopje dingen te doen de rest van het weekend. In je hoofd passen die dingen netjes in de tijd die er nog is. Als alles netjes loopt – dat ene stukje nog afwerken en doorsturen, die foto’s opladen, die mails beantwoorden, die vergadering voorbereiden, het huis poetsen en de was doen – zul je ook nog languit in de zetel kunnen gaan liggen en een beetje wegsijpelen in de zondag. En er is ook nog dat concert op zaterdagavond waar je zo naar uitkijkt.

Tot er een telefoontje komt. De VRT. Of je zondagmiddag even langs kunt komen in De Zevende Dag. (Ze zijn blijkbaar al de hele dag aan het bellen, niemand wil of kan komen.) Doe maar, zeg je. (Je hebt ondertussen geleerd dat anderen af en toe veel hebben aan de dingen die via jou naar buiten komen. Dus misschien is het wel goed.) (En tegelijk is het ook wel spannend, gewoon ja zeggen, en daar aan die tafel gaan zitten. Er zal hopelijk niemand kijken.) Je vraagt je vooral af of er op zondag wel een trein stopt in Meiser, want dat is dichtbij.

Lichte onrust.

De lichten gaan uit in de zaal. De rode lamp, net boven het hoofd van de fadozangeres, gaat aan. Vanaf de eerste noten gebeurt er iets. Jullie mogen aanwezig zijn bij iets unieks, dat voel je meteen. Met elk lied neemt ze een groter deel van je over. Tot de tranen op het einde. Iets wat er altijd al was, het legt zich rustig neer in de zaal, je bent er deel van. Ze wil niet stoppen met zingen.

Een mooie nacht wanneer je naar huis loopt.

Slapen in etappes. (Rare dromen.)

Toch nog dapper aan het lijstje beginnen op zondagochtend.

(Met een beetje een bang hart luisteren naar de geluidsopname van het interview eerder die week. Zal je stem niet te vreselijk zijn? Je hoort, ziet je stem. Je kijkt. Je weet niet helemaal wie die stem is, maar het mag, of zoiets.)

Snel naar de trein.

Een heerlijk gesprek van de jongens op de bank achter je. De man op het perron die een boek met teksten van Plato aan het lezen is. De vrouw die uitbundig staat te wuiven naar haar dochter die in de trein net voor me zit. (Verwondering, denk je. Je leerde het van Fons. Of zo is het toch voor jou. Je ziet zoveel dingen die je niet zou zien, zonder verwondering.)

Je bent in het gebouw, men leidt je door de gangen.

(Dat ene hemd, het is zacht flanel, het beschermt je. En er moet iets groens te zien zijn, dat beschermt je. Als je gewoon in het moment blijft, kan er niets gebeuren dat niet goed is, denk je.)

De mevrouw in de schminkkamer gaat met allerlei potjes en borsteltjes aan de slag. Je hele hoofd is natuurlijk een potentieel blinkend vlak. Ze legt zelfs je wenkbrauwen helemaal goed. (Dat is weer één lezersbrief minder.) Je vraagt haar of je na de opname terug moet komen. Ze zegt dat je het ook gewoon op mag houden de rest van de dag als je dat zou willen. (Toch maar niet, denk je.)

Je komt een bekende tegen die in het item net voor jou zit.

In het tussenkamertje, het grensgebied, monteren de mannen allerlei draadjes en een microfoontje.
Je zit aan de tafel. De televisiemevrouw zit recht tegenover jou. Het is al begonnen blijkbaar.

(Zal je Nederlands enigszins goed zijn? Zul je niet beginnen wenen? Zul je geen gekke bekken trekken?)

De vragen komen. Je probeert gewoon te antwoorden, de dingen lopen.

Ze zegt iets over Julia en Fons. (Je beseft ineens dat Julia, jouw Julia, nu mee aan de tafel zit. Als je er gewoon over praat, kan ze voelen misschien dat je haar niet verzwijgt, dat ze er helemaal en altijd mag zijn, ook al is ze er niet.) (Tegelijk denk je hoe fijn het is dat de echte Fons en Julia nu zomaar op de nationale televisie zijn, eigenlijk. Je bent trots op hen, en ziet ze daar ineens zitten in het publiek. Misschien heb je zo iets van de cirkel rond gemaakt.) (Je bent dankbaar dat iemand je aanmoedigde om er zo rustig over te praten.)

Na het gesprek halen de mannen de microfoondingen weer weg. De schminkmevrouw veegt alles netjes weer weg. In het kamertje, de lounge, vertellen mensen je dat ze het goed vonden.

Weer thuis. Het lijstje wacht op jou.

Je begint aan de voorbereiding van de vergadering.

Na enige aarzeling overtuig je jezelf om toch naar de opname van het gesprek te kijken.

Je weet niet helemaal zeker wie die man is, maar het zou kunnen dat jij het bent. Je ziet alle dingen. (Hoe je daar zit aan de tafel. Ineens zie je Fons en Staf, hoe zij aan een tafel zaten. En je ziet ook iets van jezelf, als je spreekt. Misschien lopen de dingen door, in de tijd.) (Vroeger in de lagere school zat je vaak te kijken naar het hoofd van de onderwijzer. Je vroeg je af hoe hij dat had gedaan om die rimpels in zijn kop te krijgen. Daarna zat je dan te oefenen in je voorhoofd. Je keek naar een karakterkop. Je ziet jezelf op het scherm. Op een of andere magische wijze heb je een kop gekregen die jouw kleine versie een karakterkop zou hebben gevonden. Misschien is ook dat nog goed gekomen dus.)

En daarna moet er natuurlijk dan toch maar gepoetst en gewassen worden.

11 oktober 2019

Ze vroeg iets over de woorden

(Ze vroeg iets over de woorden. Hoe ze er komen. Of ze de hele tijd in je hoofd zitten. Zo herinner je je haar vraag. Misschien, zo denk je later, is wachten op woorden ook een vorm van stilte. Net zoals vaak genoeg alleen kunnen zijn. En dan kijken naar de woorden.)

(Het duurt even eer je de week terug ziet in je hoofd. Ze had zich verspreid in de menigte.)

Een bericht van god. Over een zielige zus. En twee aflaten.

Je zit in de vergadering. Je kijkt naar het conflict. Of het blokkeren. Je kunt allerlei wegen tekenen. Omwegen, binnenwegen, slenterwegen, sluipwegen. Er zijn nog eindeloos veel variaties mogelijk. Maar op weg willen gaan is een voorwaarde. (Het heeft niet veel zin, dit stilstaan waar de weg zou kunnen beginnen nog langer te rekken.)

Een andere samenkomst. Soms aarzel je bij het idee netwerkmoment. Alsof je daar niet voor gestudeerd hebt. Al is het wel fijn om al die mensen te zien.

Je ziet iets voor het raam paraderen als je die avond bij een vriendin op bezoek gaat.

Een andere dag. Alle dingen die je moet doen, je legt ze netjes naast elkaar. Zodat je ze een voor een kunt doen. Het lijkt een ritueel. Of een geschenk.

Die avond. Bij het naderen van het café zie je iets. Iets met uitzicht. Binnen is het nog rustig. Je zoekt je stem nog, merk je. Het gesprek met de jongens ontroert je. Je bedankt hen wanneer je vertrekt. (Je leert iets over jezelf.)

Een akelige verwarrende droom.

Opstaan in duizelingen. (Het gaat over terwijl je lijf uitdeukt.)

Een fijne vergadering. (Het lijkt zo lang geleden dat jullie elkaar zagen.) In een cel, zo heet het glazen hokje. (Ze voorkomt dat je tegen de lamp loopt.)

(Iets in je lichaam is zichzelf aan het zoeken. Je weet niet echt wat het is. Je zou de dingen naast elkaar willen kunnen leggen. Om alle tijd te hebben. Zo werkt het niet.)

De vriendin die je haar komt knippen. (Eerder die dag had je beseft dat je in het hele huis geen enkele kam hebt. Lichte kampaniek. Zonder reden.) Mooie verhalen. Je probeert iets uit te leggen, over onbekende werelden. En hoe die aan te raken.

Een andere dag. In het seminarie. Je kijkt naar ogen.

Daarna op weg naar een plek van de stilte. In de trein lees je nog eens wat je een hele tijd geleden schreef. Misschien zal ze daar iets over vragen. (Wat je schreef, het valt nog redelijk mee.)

Je komt het huis binnen. (Je bent een klein beetje verlegen. Straks mag je lang in de nabijheid van een mooie stem zijn. Ze zal je vragen stellen. Je weet niet helemaal zeker waarom jouw antwoorden daarop interessant zouden zijn.)

Voor jullie beginnen, is er nog tijd voor een mattentaart. (Bijna vertel je het verhaal over een meisje dat uiteindelijk mattentaartjes toch lekkerder vindt dan citroentaartjes.)

Je zit aan de tafel boven op de zolder van het huis van de stilte. Een grote microfoon. Net echt. (Daar probeer je niet aan te denken. Je doet je best om te denken dat het gewoon een gesprek is, en dat je wel zult merken waar het gesprek jullie naartoe zal leiden.)

Ze vraag iets over de woorden. Over het schrijven. Je hoort jezelf vertellen. Over het verlangen naar woorden.

(Je voelt hoe je stem nog moet zakken. Je hoort alle kleine foutjes die je maakt. Als je er niet op let, zal het wel beter gaan, denk je. Niet naar jezelf kijken, alleen naar de woorden, denk je.)

Het gesprek vliegt voorbij. Op het einde vraagt ze wat je plannen zijn voor de volgende jaren. Je hoort jezelf zeggen dat de dingen die op je afkomen tegelijk ook je plannen zijn. (Je hebt natuurlijk ook nog te veel dromen in je hoofd, maar dat zeg je maar niet.) Je bedankt haar voor het gesprek.

Die avond. Mooie verhalen, zoekende verhalen. Je moet je eerst door je vermoeidheid heen praten. Hopelijk merkt ze dat niet. Iets over de dood. Iets over mannen. (Je probeert iets te vertellen zonder je te schamen. Je probeert de beelden te zien in je lichaam.)

Als je in de nacht naar huis loopt, hoor je achter je muziek. Een groepje studenten draagt een apparaat mee waaruit glasheldere muziek komt. Het heeft iets, en het mag ook stil zijn, denk je. (Je wilt alleen zijn. Iets in je lichaam doet pijn. Het vertellen heeft iets losgemaakt in je lichaam.)

Een andere dag. De conferentie. Je loopt heen en weer, met het fototoestel. (Je ziet werelden, door je lens.) Het duurt lang. Op een bepaald moment lijkt je huid te zeggen dat er genoeg van dat soort woorden geweest zijn voor die dag. Het gaat nog een tijd door. Daarna weet je dat het tijd is om te vertrekken. Alleen zijn. Onderweg zijn. Andere woorden lezen. De dingen in huis doen. En dan wachten op de woorden die naar je toe zullen komen.

05 oktober 2019

Existentiële vragen

Waarom het blijkbaar zo moeilijk is om goede pickles te vinden die ook echt zuur is, en niet zoet. Is zuur een smaak die verdwijnt? (Vroeger, zo herinner je je, was er ook zure mayonaise. De zoete kwam uit het noorden.) (Je houdt van vinaigrette die zo zuur is dat je ogen beginnen te tranen, en zo.) (Wat dan weer nieuwe vragen oproept…)

Hoe het komt dat die ene plant zich precies leek terug te trekken uit het leven, om daarna heel stilletjes weer terug te komen. De nieuwe blaadjes aarzelen hun weg naar het licht. (Het is op zich al een ingewikkelde gedachte dat planten bereid zijn te groeien in jouw nabijheid. Het is merkwaardig dat een plant die je al jaren had, ineens harder begon te groeien begin van dit jaar, waarna andere planten zijn gevolgd. Of dat iets met jouw lichaam te maken heeft? Of gewoon met de kosmos?)

Waarom ritsen aan regenjassen niet gewoon eeuwig onverslijtbaar zijn. Oké, je hebt die jas al veel jaren. Elke zomer was en impregneer je hem netjes, met de geijkte producten. Waardoor ook de rits terug een beetje smoothly loopt. En toch. Toch lijkt het erop dat die rits enigszins, mogelijk, toe zou kunnen zijn aan vervanging. (Hoe moet je dat trouwens doen, als je rits ineens echt stuk gaat, en je wilt die laten vervangen, en net die week regent het elke dag? Wil dat zeggen dat de kosmos ervan uitgaat dat je dus steeds een reserve regenjas hebt?)

Waarom verlangen ingewikkeld is. Je zit te kijken naar een zoals gewoonlijk interessante documentaire van Louis Theroux. Dit keer over polyamorie. Louis vraagt aan een van de mensen in de aflevering of de relatievorm waar hij voor gekozen heeft ervoor zorgt dat aan al zijn behoeften is voldaan, of zoiets. En de man zegt ja. Of die man dat nu meent of niet, (herformulering) hoe het komt dat net die vraag je zo in de war brengt. (Want dan zou verlangen een klein beetje niet tragisch zijn, of iets in die aard. De vraag blokkeert blijkbaar bepaalde delen van je hersenen.) (Wat natuurlijk ook een goed excuus is.)

Hoe het komt dat al die kindjes die op de trap naar beneden liepen naar jou begonnen te wuiven. (Een variant van het plantenraadsel.) (Waarna er iemand kwaad wordt.)

Hoe het komt dat mensen je altijd te oud schatten. Of dat echt komt door die kale kop en dat grijze haar, wat meestal het modelantwoord is. (Zo bleek ook die ochtend in de winkel.) (Iemand zei ooit dat je oud geboren bent. Wil dat dan zeggen dat de tijdlijnen elkaar ergens in je leven kruisen, en zo ja waar?)

Of het mogelijk is om aardappelen van verschillende soorten toch samen goed te koken. De ene week is er die variant in de biowinkel, de andere week een andere. Allemaal lekker trouwens. Maar misschien is die ene soort iets sneller gaar dan die andere. Eens ze samen in het kookwater liggen is het moeilijk. Je kunt moeilijk twee compartimentjes maken. Moet je naar boven of naar beneden afronden? (Gelukkig denk je soms ook na over echt belangrijke onderwerpen, zoals het geslacht van de engelen.)

Waarom het zo moeilijk is om in de woordkeuze van de septemberverklaring, ook al wordt die gegeven in oktober, al is het maar af en toe het vermoeden van een glimp van enige poëzie op te wekken. Waardoor je zou kunnen denken: die maatregel slaat wel nergens op, maar het is toch met enige intellectuele of esthetische glans gezegd. (Soms is de vraag stellen ze ook beantwoorden.) (Soms stel je vast dat diezelfde persoon ook nog minister van cultuur is.) (Misschien hebben sommige mensen meer nood aan een canon dan andere.)

Hoe het komt dat je soms geen enkele manier van liggen kunt vinden waarbij je rug geen pijn doet of niet een of ander deel van je lichaam in de weg ligt van zichzelf. Misschien heeft de kosmos een plan met jou. (Zou het volgende leven wel lekker liggen? Zou je daar ’s morgens niet gedeukt wakker worden?)

Of het echt zo zou zijn, zoals de reclame zegt, dat je met één keer een beetje sproeien en onmiddellijk daarna ook één keer spoelen alle kalkaanslag in de douche geheel spontaan en definitief kunt doen verdwijnen. (Dat kan natuurlijk niet, denk je. Zoek je een excuus om niet dringend te beginnen aan het schoonmaken van de douche? En als het zo gemakkelijk zou zijn, zou het dan geen ondermijning zijn van het in het kader van de zelfopvoeding opgelegde zwoegen?)

Of je dat staaltje dat je kreeg in de winkel (olive body butter) ook echt moet uitproberen. En of de mevrouw in de winkel op basis van hoe je eruit ziet beslist welk staaltje ze je zal geven. Wat het zegt over je chakra’s (en de hare) dat zij net dat staaltje aan jou heeft gegeven. Hoe het komt dat de afdeling ‘mannen’ ongeveer twintig keer zo klein is als de ‘gewone’, zijnde die voor vrouwen. Of olive body butter genderneutraal is. (Of je jezelf dan eerst langs je vrouwelijke dan wel langs je mannelijke kant moet beboteren? Of je hierover deskundig advies moet vragen?)

Of er een door de goden aanbevolen wijze is om postzegels te plakken op een omslag met daarin een verjaardagscadeau. Je vroeg het je af in het postkantoor. Je had net aan de zoals steeds erg vriendelijke meneer uitgelegd dat het ene pakje (het was officieel nog net een brief of zo, zij het een dikke, maar nog net niet dik genoeg om in een andere categorie te vallen) naar Nederland moest en het andere naar België (terwijl je dat zei besefte je dat ‘naar België’ niet helemaal klopt). Hij stelde je voor een reeksje, een velletje, postzegels te nemen. Voor Europa staan die met vijf op een velletje, en dat waren er dan twee. Velletjes. Voor België, ook in Europa, maar toch dichterbij, staan ze met tien op een velletje, maar waren er maar vijf nodig. Postzegels. (Hij vertelde er nog veel meer over, maar dat is de samenvatting.) Waarna hij ze minutieus, vanaf de hoek te beginnen, erop begon te plakken. (Soms moet je dat zelf doen, maar hij deed het blijkbaar erg graag.) (Zul je de volgende keer, als je ze zelf erop mag plakken, ook in die hoek beginnen? Of zul je zomaar je wilde zelf volgen en ze iets verder van de rand plakken? Zal die actie je wilde zelf geheel bevrijden uit de kluisters van je gedisciplineerde zelf? Als zelf echt zelf is, kunnen er dan twee zelven bij jezelf zijn?) (Gelukkig ben je in het echt nog niet echt oud, zodat je nog heel erg lang kunt nadenken over existentiële kwesties. Tenzij je eerder dood bent dan wat werd verondersteld onder ‘nog heel lang’.) (Wat dan ook een existentiële kwestie is.)

04 oktober 2019

Rumba

(Soms moet je langer op de woorden wachten dan je zou willen. Soms wachten de woorden langer op je dan je zou willen. Maar ze wachten wel. Te lang wachten maakt je huid rusteloos. Rustelozer.)

(De woorden van de week.)

Iets gaat nog door je hoofd van de dag daarvoor. (Die avond wou je nog iets met woorden, maar je zat te moe naar het scherm te kijken.)

Je was een beetje geschrokken van de discussie. Ze leek zo… Binair, was het woord dat naar je toe kwam. Iets in je liet voelen dat je het niet eens was. Misschien is er inderdaad in de echte wereld een eindeloze hoop leed. Tegelijk is er ook een echte wereld waarin mensen proberen het goede te doen en het lijden te verzachten. (Je hoort jezelf die woorden zeggen.) Het is falen en het is drassig, maar het is niet minder echt. Dat er zoveel lijden is, het is tragisch. Maar het verlangen is niet minder echt, ook al is het verlangen zelf tragisch. (Je schrikt een beetje van je eigen woorden.) Iets met het menselijk tekort. (Misschien ben je ouder geworden.)

(Het weekend heeft iets met je gedaan, lijkt je lichaam te weten. Je weet niet wat. Het suist.)

In de vergadering. Je kijkt naar cijfers. Je schuift met cijfers. (Je probeert iets bij te leren.)

Je luistert naar twee vrienden aan de tafel. Je verzamelt hun woorden in je hoofd en in je schriftje. Misschien komen ze nog niet helemaal overeen, ze wijzen wel de weg. De tekst wacht op je.

(En ineens lijkt die kamer weer leeg, of leger, nu al die pakken weg zijn. Sommige dingen kunnen je zo gelukkig maken.)

Een rusteloze nacht, van honk naar honk.

In de vergadering. Sommige mensen krijgen blijkbaar een soort kick van praten over procedures. Jij bent niet sommig.

Je staat te vertellen voor de groep. Je ziet een kloof. Een soort kloof.

(Iets met treinen.)

In een diepere nacht vallen. Dromen. Dromen zien. In je droom zie je haar met een hond. De hond loopt heel snel heen en weer, komt naar je toe gelopen. Je weet in je droom dat die droom niet helemaal klopt. Ze heeft geen hond. Daarna ben je wakker.

(Later niet weten in welke dag je wakker wordt.)

Je staat te vertellen voor de groep. De groep is nog een stuk groter dan de vorige dag. (Je let erop dat je de hele tijd in hun ogen blijft kijken wanneer ze antwoorden. Het lukt.) (Je oefent in grapjes.)

(Het is zoveel heen en weer, denk je. Je zou jezelf graag even in een niets kantelen.)

In je brievenbus ligt een tijdschrift met daarin (weer) een grote foto van jezelf. Je probeert de foto weg te bliepen.

Die avond sta je weer te roepen voor het televisiescherm. De MP – zo noemt men blijkbaar iemand die de voorzitter is van de raad van bestuur van dit kleine rijke stukje van ons land – staat te praten. Iets met klimaatjongeren die ‘de uitdaging’ moeten aangaan, en dus braaf op de schoolbanken blijven zitten om wetenschap te studeren zodat zij ‘de’ oplossingen kunnen bedenken. (Raar dat diezelfde MP ook heeft aangegeven dat zijn clubje van bestuurders niet erg zinnens is om iets te doen dat op ambitie zou lijken. Raar dat die jongeren net doen wat de ouderen tegen hen zeggen: dat ze respect moeten hebben voor wetenschap. Dat ze net daardoor het inzicht verwerven dat zij die de feitelijke macht hebben in de periode die aan deze voorafging en in deze eigenlijk gewoon niet voldoende doen, dat ze de zeer gezonde psychische reflex hebben om hun bezorgdheid te uiten, dat ze mensen die zichzelf heel verantwoordelijk noemen aanspreken op die verantwoordelijkheid, ook omdat ze beseffen dat tegen dat zij zelf van de schoolbanken af zijn de cruciale dingen al zouden moeten gedaan zijn. Dat ze in dat alles vooral blijk geven van burgerschap, van toekomstgerichtheid, van de wil om de toekomst in handen te kunnen nemen. En dat het enige antwoord dat ze krijgen (nog maar eens ) is dat ze zelf moeten oplossen wat de ouderen niet hebben gedaan, en dat ze ook nog eens naar hun kop geslingerd krijgen dat ze doemdenkers zijn, terwijl ze alleen lezen wat de wetenschappers zeggen (het was toch de bedoeling dat ze zelf ook wetenschapper zouden worden?). Je denkt dat doemdenkers zij zijn die zeggen dat het zogenaamd ‘realistisch’ is om alle problemen door te schuiven, naar de kinderen dus. Samengevat: je staat te brullen tegen het scherm. Diezelfde MP vraagt dan ook nog eens dat we ‘allemaal’, dus ook zij die het niet eens zijn met zijn standpunten, samen achter zijn project gaan staan. (Iets met de vaart der volkeren, of zoiets.)(Hij zegt het zo nadrukkelijk dat je denkt dat hij veeleer complexvol dan complexloos is.) En je denkt: ik denk het niet. (Als je iets later in de vergadering zit, tril je nog na.)

Een andere dag. Een vergadering in het museum. Een stem roept ineens om dat het alarm zal getest worden. Even daarna roept een andere stem, in een eindeloze reeks boodschappen in vier talen, dat jullie het gebouw moeten ontruimen. Je gaat even naar het raam. Een hele groep kleine kinderen daalt de trap af. Ze zien je en wuiven naar je. Je wuift terug. (En smelt een beetje.)

Later, een bezoek aan het museum. Het statige gebouw dat ooit iets van (gelukkig vergane) glorie moest uitdrukken. Tekenen van een continent. In het zaaltje in de hoek van het gebouw is er iets met rumba. Je kunt op een scherm duwen, een liedje kiezen, en dan demonstreert een koppel op het scherm hoe je erop moet dansen. (Je heupen beslissen.)

(Musea houden van jouw rugpijn, denk je wel eens.)

Nog even tekstknutselen voor je naar de vergadering vertrekt.

Een andere dag. De tandartsmevrouw zegt iets over een beginnend gaatje in je wijsheidstand. Het lijkt haar heel wijs dat meteen aan te pakken. Jou ook. Voor ze er echt aan begint, hebben jullie nog een informatief gesprek over het al dan niet kleuren van haar. En over de vaststelling dat jullie nog lang niet oud zijn. (Of zou er toch wijsheid rusten in grijze haren?)

Later in de lift, met een afwezige kaak, probeer je in de liftspiegel uit te maken of sommige dingen op je kop grijs dan wel wit zijn. (Pas als de kaak terug voldoende aanwezig is, kun je koffie drinken. Het leven gaat door.)

De dokter komt in de wachtzaal en spreekt je aan met mijnheer. Je bent een beetje in de war, maar ze maakt je iets later heel gelukkig.

Daarna zie je de MP weer op je scherm. Je roept iets, maar voelt vooral plaatsvervangende schaamte. Je zou trots moeten zijn op iets, volgens hem. Je denkt: ik denk het niet.