En even zit je daar.
Op dat stoeltje.
Het is een moment tussen.
Het mag een moment in worden.
Het ritme van net daarvoor ligt nog op je schouders.
Je zoekt een houding.
Je benen en je handen zoeken iets dat open is.
Je komt van een hoop dingen.
Daarna moet je ergens naartoe.
Je bent nu hier.
Je zoekt een ritme.
Je adem zoekt zichzelf.
Tussendoor kijk je naar de vrouw recht voor je.
Naar haar adem.
(Het is net als de vorige keer, denk je.)
Je ziet hoe de mensen voorbij gaan.
En het is goed.
Het is een plek, hier, denk je.
Je ziet de vrede.
Je bent je adem.
Zonder te spreken voel je je stem zakken.
(Je stem weet iets, denk je al langer.)
Je ziet weer iemand zitten, op een kussentje, recht, het haar lang.
Je beweegt met je ogen, misschien mag dat wel.
Je kijkt naar haar adem.
(Het is jammer dat het bijna voorbij is.)
Ze heeft het koud, denk je.
Het is goed hier te zijn.
Misschien zul je anders zijn als je hier vertrekt.
Je denkt aan je handen.
(Het is bijna tijd.)
Er is een plek in de tijd.
Je buigt, staat op.
Een kort gesprek.
Je kijkt even, je zou haar nog iets willen zeggen.
De ogen van de adem.
Je vertrekt.
Je stem huist anders.
Het zal je helpen bij wat je zo meteen gaat vertellen.
Je fietst door de stad, naar die andere plek.
Het zal iets over hoop worden.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten