30 december 2021

Werelden uit elkaar


Opgroeien in de breuklijnen van de geschiedenis. Volwassen worden in een soort niemandsland zonder rust of geborgenheid, met te veel in de tijd gestolde tragiek. Hoe doe je dat? Hoeveel tijd heb je nodig eer de herinneringen zich neerleggen in woorden? Je kunt proberen te schrijven over de chaotische wereld om je heen, over te veel verlies. Maar ook dan kan het nog te veel zijn. Woorden en de woorden die niet geschreven zijn, ze halen herinneringen terug. Zo kan een leven geschreven worden, in telkens nieuwe pogingen en verschuivende vormen. De Duitse auteur Julia Franck doet het in haar nieuwe boek Werelden uit elkaar (vertaald door Els Snick). Franck is vooral bekend door haar roman De middagvrouw, die gebaseerd was op het leven van haar vader. In dit nieuwe boek krijgen we een inzicht in de jonge jaren van Julia Franck zelf. Het is geen roman in de klassieke zin van het woord, en het is ook geen autobiografie. Het is wel een literaire weergave van een erg bewogen leven. En tegelijk is het een verhaal over het naoorlogse Duitsland.

Julia wordt geboren aan de oostkant van de Muur, in Berlijn. Haar grootmoeder Inge is beeldhouwster, actief als communiste in Oost-Duitsland. Inge blijkt ook te hebben meegewerkt met de Stasi. Haar voorgeschiedenis is al vol van de trauma’s van de oorlog en vooral dan de vervolging van de Joden. Inge is een eigenzinnige, sterke vrouw, maar geen warme moeder. Anna, de dochter van Inge, groeit in die moeilijke omstandigheden op. De dood van haar broer is haar ultieme trauma. Anna is actrice en leidt een ingewikkeld leven. Ze zal uiteindelijk vier dochters krijgen, van drie mannen. Julia en haar tweelingzus zitten in het midden van de vier. De vaders zijn grotendeels afwezig, worden op afstand gehouden door Anna. Na een aantal aanvragen kan Anna met haar kinderen vluchten naar West-Duitsland. Na een verblijf in een vluchtelingenkamp komen ze terecht in het noorden van Duitsland. Ze leven in bittere armoede. Anna kan niet voor een stabiele gezinssituatie zorgen. Het huis is steeds een puinhoop. Ze slaapt vaak liever bij de dieren in de stal. De kinderen zijn regelmatig alleen thuis. Het gezin wordt in het dorp gezien als marginaal. Julia probeert te overleven in de rusteloze chaos die het gezin is. De druk op haar wordt te groot, en ze wil weg. Jong nog zal ze in haar eentje wegtrekken, terug naar Berlijn, aan de westkant dit keer. Ze trekt in bij vrienden van haar moeder, komt later in een woongroep terecht en leert haar grote liefde Stephan kennen. In Berlijn gaat ze terug naar school en doet ze allerlei baantjes. Ze leert haar vader kennen, maar verliest hem al snel. Ook Stephan verdwijnt uit haar leven. Als jonge vrouw is ze al in de rouw en moet ze een manier vinden om met die hele rugzak een mentale plek te vinden om met haar leven verder te kunnen gaan.

Het levensverhaal van Julia is heftig en zeer aangrijpend. Als lezer maak je van dichtbij kennis met de soms harde werkelijkheid van hoe het is om op te groeien in een disfunctioneel gezin. De verwarring en onveiligheid zijn heel tastbaar aanwezig. Tegelijk krijg je ook het ruimere verhaal. De familielijn langs moederskant, zo bezwaard door de oorlog, weegt doorheen de tijd. Het zijn de breuklijnen van de Duitse geschiedenis, die ook letterlijk de breuklijnen in Berlijn zijn. Je krijgt als lezer verder een inkijk in het culturele leven in Oost-Duitsland en in West-Berlijn, met ook alle minder fraaie kantjes. Bekende figuren als Wolf Biermann, Nina Hagen of Heiner Müller komen voorbij in het verhaal. Het zijn telkens vrouwengezinnen, met vaders of mannen ergens op de achtergrond.

Je voelt als lezer dat dit boek pas nu door Julia Franck kon geschreven worden. In haar vorige boeken had ze al verteld over haar grootmoeder, haar moeder en haar vader. Maar haar eigen verhaal, dat was duidelijk een andere opgave. Als je als kind en jonge vrouw zoveel meemaakt als zij, dan is dat een overrompelende hoeveelheid indrukken en ervaringen en niet uitgesproken of uit te spreken dingen. Dit boek gaat ook over hoe je met dat alles omgaat en wat schrijven in zo’n proces kan doen. Je ziet hoe de kleine Julia al als kind begon te schrijven in haar dagboeken. Het was de enige plek waar ze haar eigen wereld kon maken, waar ze een beetje greep kon krijgen. De wereld waarin Anna leefde was in zekere zin soms meer een fictieve wereld dan wat er in de dagboeken van Julia kwam. 

Soms schrijf je net wel of net niet op wat er werkelijk gebeurde. Maar het staat er dan wel allemaal. Dat immense kluwen dat je leven is in zo’n omstandigheden tot een tekst maken is niet eenvoudig. Franck vertelt de verhalen in een aantal omtrekkende bewegingen, vanuit verschillende vertrekpunten, niet altijd chronologisch. Sommige stukken worden verteld in de ik-vorm, in andere stukken gaat het over “het meisje”. Je kunt als het ware op verschillende plekken in de kamer gaan staan om te kijken. Soms is die wissel nodig om de dingen verwoord te krijgen. Het is een oefening in herinneringen opzoeken en ook daar weer met afstand naar kijken. Franck heeft daarbij een toon die tegelijk beschrijvend is, zonder franjes, en ook met mededogen. Het beeld dat zo ontstaat van Anna en Inge is vaak hard en pijnlijk, en tegelijk voel je hoe Julia Franck met de leeftijd die ze nu heeft (en ondertussen zelf volwassen kinderen) ook met afstand en meer begrip kan kijken naar die levens. Er is geen grote verzoening, maar je voelt ook geen bitterheid. Die vorm en die toon zeggen zo iets over wat schrijven kan en over hoe noodzakelijk schrijven kan zijn om een leven te overleven. Als lezer voel je hoe dit boek werkt, op een manier die toch heel anders is dan wanneer het meer uitdrukkelijk een autobiografie zou zijn geweest. De vorm laat je het verhaal op een andere manier beleven, net omdat je dat zoeken en telkens herformuleren van al die herinneringen voelt. Je kunt vermoeden dat er een enorme worsteling aan voorafgegaan moet zijn om tot dit boek te komen.

Werelden uit elkaar is een heel bijzonder boek over verscheurde levens in een verscheurd land. Het is aangrijpend om te lezen hoe een vrouw in die erg moeilijke omstandigheden haar weg zoekt. Het is een leven dat verbonden is met allerlei opmerkelijke figuren en momenten van de Duitse geschiedenis, waardoor het eveneens een heel interessant boek is dat je een hernieuwd inzicht geeft in hoe de dingen gegaan zijn. En het is ook een boek over de kracht van wat woorden kunnen doen.

26 december 2021

Welke vader zou je zijn


Een lange rit met de trein brengt je naar hen. Het ritme van het landschap. Verdwijnen in je boek. Geen achtergrondlawaai in je hoofd. Een zachte overgave aan die beweging. En alleen daar wil je zijn.

Zomaar enkele uren met hen samen kunnen zijn, het is al een geschenk, dat er gewoon mag zijn.

(Het is alsof je even je plek in de tijd moet zoeken, of die gewoon toelaten. Dat je er zomaar mag zijn, in dit nu, en dat dit nu het resultaat is van alle tijd die eraan voorafging. Ze herkennen je.)

Het ontroert je zo om hen te zien, hoe ze aan de tafel zitten, met elkaar bewegen. Ze zijn zo mooi zo groot geworden. (Je ziet ze nog door het huis lopen, in die andere tijd. Je voelt nog hoe ze op je buik lagen te slapen. En je ziet ook hoe ze in het nu zijn, niet meer toen. Net zoals jij in dit nu bent. Misschien zul je het nooit helemaal weten, hoe het moet. Maar ze nemen je gewoon bij de hand.)

Ze vragen je te vertellen, hoe het is zonder kinderen. En het wordt zo’n mooi gesprek. Een geschenk.
En je probeert iets te zeggen. Hoe je denkt dat het is. Hoe ze, een beetje letterlijk, een zin geven aan je leven (of je dat nu altijd leuk vindt of niet). Je kunt je eigen leven denken in een lijn. Dat was toen nog voor dit, of na dat. Dat wil niet zeggen dat het altijd genoeg is of dat je je niet verloren kunt voelen, verdwaald in een afwezigheid. En toch, je kinderen zijn die lijn, die je in zekere zin alleen maar kunt volgen. Je kijkt naar het leven van een ander, en zo voel je hoe je zelf beweegt in de tijd. En je schuift mogelijk een beetje mee, met de kinderen van je kinderen. Het is een zin die voor je bepaald wordt. (En als een kind uit het leven verdwijnt, is die lijn, of een schaduw ervan, er misschien ook wel.) Je weet het niet, je zult het nooit weten, waarschijnlijk. En hoe je de hele tijd die zin zelf moet bepalen, zonder kinderen. En dat je niet weet hoe het zal zijn, wanneer je echt oud bent, om helemaal alleen in de wind te staan. (Ook al is alles altijd een beetje anders, in alle richtingen, en zo.)

En hoe je pas veel later begreep wat je al heel jong in jezelf wist. Dat eerst dat alles weg moest zijn, uit je lichaam, voor je misschien klaar zou zijn. (En je weet dat niemand natuurlijk ooit klaar is en dat iedereen met zoveel liefde kan falen, en weer beginnen.) En dat het bijna een heel leven vroeg om die vrede te bereiken die je ergens voor je zag, waarvan je tot dan alleen de afwezigheid kende. (Een falende vrede, waarschijnlijk.) En dat er misschien – op goede dagen denk je dat – ook liefde zit in dat besef. En wat anderen over je zeiden, over de vader die je zou zijn geweest. (Je weet het niet, je zult het nooit weten.)

En hoe moeilijk het is, om gewoon te praten over verdriet. Als iets dat er gewoon is, soms, en soms ook niet. En dat dat niet moet gefikst worden. Dat het gewoon een van jouw seizoenen die dag is.
Je bent zo ontroerd. Het is alsof je ergens bent aangekomen. (Je beseft niet altijd dat er een bestemming is, en je beseft pas soms nadien dat je die bereikt hebt.)

Later neemt de trein je terug mee naar huis, over de grens. De vragen gaan met je mee, hebben nog dagen.

(Soms vraag je je af hoe het zou zijn. Hoe je het beeld zou kunnen zien, die tafel, met ook jouw kinderen. Hoe je dan jouw plaats aan de tafel zou voelen.)

(Hoe dankbaar je bent, dat je bij zoveel kinderen gewoon mocht kijken, hoe ze opgroeiden. Dat je daar mocht zijn. Misschien zijn het ook wel lijntjes.)

(Dat je nooit weet wie je bent in het leven van een ander. Misschien was je een plek, heel even, in het leven van een kind. Misschien zei je iets, deed je iets, dat een minuscuul verschil maakte. Zoals je zelf zo’n beelden hebt van toen, die, dat. Beelden die blijven.)

(Dat je niet weet welke vader je zou zijn geworden. En dat dat misschien ook niet zo erg is. Misschien is het als een soort omgekeerde schaduw, die met je meeloopt de hele tijd. Niet echt aan te raken of te zien, maar aanwezig-afwezig.)

(Hoe je hoopt dat je huid zacht zal blijven. Hoe je hoopt dat je zult blijven kijken, met die verwondering die je kreeg van je grootvader, waarvan je hoopte dat die altijd dicht bij je zou blijven.)

Treinen zijn een goede uitvinding.

24 december 2021

De lege tafel


De laatste dagen, voor het even zal stoppen allemaal, hoop je. Een lijstje in je hoofd, met aan het einde een lege tafel, alles klaar. (Lege tafel klinkt iets beter dan clean desk, denk je.)

(Je bent ook gewoon een beetje moe, denk je, zoals iedereen moe lijkt. Dag na dag laten schuiven.)

Enkele gesprekken die al je energie en aandacht vragen. Nuances naast elkaar leggen, heel zorgvuldig.

(Onderhuids is er iets van een traag verdriet. Alsof je je voorbereidt op dingen die door je heen zullen sijpelen.)

Een mooi gesprekje met de man die vijfendertig jaar op de intensive care werkte. Je bedankt hem.

In een vloeiende beweging door de stad fietsen en boodschappen, kerstcadeaus en postzegels halen (en ook nog de krantenwinkel). (Vooraf in je hoofd de volgorde van die plekken afgesproken met jezelf, en de dingen die je nodig had herhaald. Dat alleen al lijkt een overwinning op de wat blubberige rusteloosheid in de winkelstraten.) Enkele grapjes in de boekhandel en een beetje dollen met de meneer in het postkantoor.

(Even een beetje bijgloeien onder een dekentje.) (Soms verlang je naar je huid die warm is.)

Tegen de krant roepen, met afstand. (Allerlei strategische varianten van het overleven van die laatste dagen voor de vakantie.)

(Kijken hoe dingen op je inwerken. Wachten. Tot er lijnen in je hoofd komen, en daarna in de rest van je lichaam.)

De laatste avondvergadering van het jaar. (Die laag van het jaar mag zich neerleggen.)

(Lichte rusteloosheid in je dromen, sijpelen in uitvoering.)

Die ochtend in de trein. De mevrouw naast je draagt een zwarte leren broek. Af en toe kijkt ze je aan, en leest dan weer verder in haar boek. (Zou dat eigenlijk lekker aanvoelen, zo’n leren broek? Existentiële vragen.)

Je bent helemaal alleen op het werk. Een hele thermos sterke koffie, gewoon voor jezelf. (Al die pakjes koffie die over datum zijn krijgen toch nog een goede bestemming.)

(Tussendoor denk je terug aan twee jaar eerder, toen je die laatste dagen zat te wachten op dat pakje met die laptop voor je moeder. Het kwam maar niet. Alle mensen in het gebouw, aan het onthaal en aan de loskade en bij de veiligheid waren gealarmeerd dat het pakje zou komen. Hoe iedereen toen opgelucht was.)

Het jaarlijkse ritueel van het maken van de nieuwjaarskaart. Je weet nooit vooraf welke woorden naar je toe zullen komen. Ze leren je iets.

(Verdrieten en vermoeidheden raken elkaar. Ze vinden hun plek wel.)

Telefoneren met je zus. De laatste dingen afspreken.

De nacht hapert een beetje.

Een knorrige man in de trein ’s ochtends. Hij is een beetje te lateraal of zo, denk je.

(Nog snel koffie maken, voor de vergadering begint. Dat ene kopje, dat moet het zijn, dat moet dicht bij je blijven.)

Je hoort de verhalen. (Sommige dingen een beetje op afstand houden denk je, de rest van de dag, het kan er niet meer bij. Je lichaam is niet meer in staat om nog meer toxische en narcistische mannelijkheid te moeten verdragen, of zoiets. Het vermengt zich met de naschokken van andere mensen die maar blijven roepen de hele tijd, zo lijkt het.)

Je kunt altijd andere plekken maken in de dag, dat helpt. Heel rustig en zorgvuldig de planten op het werk water geven. Hopen dat ze zich niet te eenzaam zullen voelen die ene week. (Ze hebben geen woorden nodig, begrijpen je.) Een lang en hartverwarmend gesprek met de poetsmevrouw. Ze vertelt zo trots over haar drie kinderen die ze alleen heeft opgevoed. Hoe ze goed zijn terechtgekomen, en hoe groot ze zijn. Hoe ze zelf zonder moeder opgroeide. Ze vraagt of ze ook nog wat met de planten mag bezig zijn, gewoon wat dorre blaadjes weghalen en zo. Ze legt uit dat zij ook altijd tegen de planten praat. Ze zou ook iets met bonsai willen doen. Je vertelt dat je jammer genoeg zelf geen kinderen hebt, maar dat er wel enkele kinderen een bijzondere plaats in je leven hebben. Ze heeft mooie woorden voor je.

(Ja, je gaat wel naar het avondjournaal kijken, hoe moe je ook bent. Ze doet het goed, denk je. Je stuurt haar nog een berichtje die avond. Je bent trots.) (Zou het nu even stoppen? Het mag.)

(Iets beweegt door je lichaam, moet een plaats vinden. Een hortende nacht, met ook verrassende verhalen.)

Die ochtend vroeg beginnen, om de laatste dingen van het lijstje af te werken. De lege tafel komt dichterbij.

In de wachtkamer. De vrouw met haar kindje. (Sommige kinderwagens lijken wel een soort SUV, denk je.) Ze zet het kind voorzichtig in de kinderwagen. Een laagje erover, nog een laagje. (Zo koud was het nu ook toch niet, denk je.) Het kind kijkt je de hele tijd aan. Je doet iets met je wenkbrauwen. Het leidt tot een bijnaglimlach. 

De laatste boodschappen. Met ook een selectie van kaasjes, het jaarlijkse ritueel. (De volgende dag zullen ze mee over de grens gaan.) Het ritueel maakt je blij en ook een beetje verdrietig. Je geeft je nieuwjaarskaart ook aan de mevrouw aan de kassa.

Thuis alle boodschappen op het aanrecht. De laatste dingen doen, de laatste mails. Die tafel is leeg.

(Iets valt een beetje over je heen, een wat opgespaarde zwaarte. Het is tijd om een beetje te gloeien onder het dekentje. Daar, in de stad zal het waarschijnlijk heel erg druk en rusteloos zijn. Hier is het stil. De lichtjes in je houten kerstboompje gaan weer aan. Je pakt de cadeautjes in, met het donkergroene inpakpapier waarmee je nog 57 jaar zoet zult zijn. Je leest een stukje verder in je boek.)

Het is heel stil buiten, en dat is goed.

19 december 2021

Kantelpunt


‘Ik ben zo blij dat je er bent. Het is zo lang geleden dat we elkaar nog eens konden zien.’
‘Ja, dat is zo. Het voelt wel altijd alsof we dicht bij elkaar zijn, maar dit is toch nog beter.’
‘Heb je het warm genoeg? Anders haal ik nog een extra sjaal of zo.’
‘Het is helemaal goed zo, maak je maar geen zorgen.’
‘Het is zo mooi buiten nu, een beetje mysterieus eigenlijk. Het is alsof je voelt dat er iets gaat kantelen. Ik heb dat altijd zo’n bijzondere gedachte gevonden. Op het moment dat de winter begint, worden de dagen ook weer langer. En bij het begin van de zomer is het net omgekeerd. Voor winter is er een soort moed nodig, denk ik altijd. Je moet iets loslaten, uit handen geven. Het wordt heel koud, en de natuur lijkt een beetje naakt. En tegelijk is onder de grond het nieuwe leven zich aan het klaarmaken.’
‘We laten de dingen soms zomaar voorbij gaan. Terwijl het net goed is, denk ik, om net wel even stil te staan, en dat omslagpunt te voelen. Het is een beetje zoals wanneer je op een schommel zit. Je gaat heel hoog, en dan is er zo’n klein moment van gewichtloosheid, net voor je weer naar beneden gaat. In dat moment kun je denk ik iets voelen dat heel bijzonder is.’
‘De voorbije dagen was het alsof ik diep vanbinnen aan het verlangen was naar dat punt van gewichtloosheid. Ik kan het niet goed in woorden formuleren. Iets als: zwijg nu even allemaal, wees zacht voor elkaar, zacht voor mij ook, vraag me niets, kom gewoon een beetje naast of tegen me aan zitten. Met alle dingen die nu rondom mij gebeuren, de pijn en het verdriet die ik bij anderen zie, voel ik me soms zo machteloos.’
‘Zouden we niet allemaal een beetje dat gevoel hebben nu?’
‘Misschien wel. Het is soms moeilijk om de dingen uit elkaar te halen. Soms zou ik het willen kunnen, de mensen die me dierbaar zijn beter kunnen beschermen tegen het lijden, of zoiets. En ook al doe ik wat ik kan, dat kan ik niet, alleen maar een beetje. En ik weet dat wel, en ik probeer rustig te blijven staan of zo, het gaat niet om mij of mijn angst. Maar toch, het raakt je altijd, ergens diep vanbinnen. Meer dan ik kan of wil zeggen. En je faalt, in de ene of de andere richting.’
‘Ik denk dat je dat wel goed doet altijd. Ik heb je altijd zo gekend. En je hoeft het ook niet allemaal te kunnen. Je blijft, altijd, en dat lijkt me wel het belangrijkste. Ik zie het ook aan jouw dochter. Ze heeft het niet altijd gemakkelijk. Ze zoekt haar weg in het leven. Soms is er veel chaos in haar hoofd, denk ik. Maar ik zie hoe ze naar haar papa kijkt. Ze weet dat je er bent. Ze zal nog veel slalommen en af en toe uit de bocht gaan, maar ik denk dat ze altijd zal weten waar jij bent.’
‘Zou dat zo zijn denk je? Het houdt me wakker soms ’s nachts. Hoe weet ik of ik het goede doe voor haar?’
‘Dat weet je nooit, nooit helemaal. Wel een beetje waarschijnlijk. Je weet denk ik wel dat je het anders doet dan hoe het was toen je zelf nog een kind was.’
‘Ja, dat denk ik wel. Maar is het genoeg? Is het wel anders genoeg?’
‘Vraag het haar eens, binnen zoveel jaar, wanneer ze zelf kinderen heeft.’
‘Misschien moet jij dat maar doen, van jou zal ze zo’n vraag wel aanvaarden.’
‘Herinner me er nog maar eens aan tegen dan. Ik vind vaak dat het woord loslaten te gemakkelijk gebruikt wordt. Het is bijna zo’n gemakkelijke slogan geworden. En dan is het te stomp of zo. Dan wordt alles loslaten bijna iets als: je in wezen niets aantrekken van een ander, je niet laten raken. En in dat geval laat je ook jezelf los, denk ik dan.’
‘Je verwoordt wat ik zelf al een tijdje aan het zoeken was voor mezelf. Het zijn zo precies laagjes, zoals in bladerdeeg of zo. Als je te weinig loslaat, is het een beetje alsof je de ander grijpt of neemt, voor jezelf. Als je te veel loslaat, ben je niemand meer. En die ander kun je ook zelf zijn.’
‘Bij jou zie ik wel altijd hoe je dat doet. Je weet ook wat je niet aankunt, en zoekt dan iets dat wel gaat. Het klinkt allemaal zo abstract, maar je begrijpt wel wat ik bedoel, denk ik.’
‘Ja, het is mooi hoe je de dingen ziet altijd. Gaat het trouwens wel echt goed met jou? Je zag er een beetje verdrietig uit toen je uit de trein stapte.’
‘Ik ben wel verdrietig ja, maar daar vertel ik straks wel iets over. Ik wil nu even alleen die geuren, dit licht. En gewoon verder stappen zo.’
‘Zoals in die serie, die jij ook aan het volgen bent. Dat die man aan haar vraagt of hij gewoon met haar mee mag lopen, zonder iets te zeggen. Het was heel intiem. En op zich ook wel mooi als gedachte. Mag ik gewoon een beetje naast je lopen?’
‘Ja, dat is waar. Zullen we dat even doen? Er is nog meer dan genoeg dag over voor mijn verhalen.’
‘Ja.’

18 december 2021

Troostwoorden


Varentraagte.

Voorbijregengeur.

Huidzindering.

Grootmoederwafelgeur.

Buikslaapbaby.

Achterhoofdtintelherhaling.

Chocoladenagalm.

Fadovriendin.

Lepeltjeverrassing.

Frangipaneogen.

Plantengeheim.

Concertomiddendeel.

Speelplaatsherfstgeur.

Opzuigpeer.

Wiegkoester.

Neusverkenning.

Spiegelimspiegeltuinavond.

Akkoordenwisselgeheim.

Gedichthuid.

Zeeavondgesprek.

Nachthand.

Vulpenritme.

Badblik.

Treinverlangen.

Blokschaafhoutkrul.

Praatvingers.

Blijfstreel.

Smeltgeeuw.

Inkijkvermoeden.

Royaldruifsiddering.

Tafelbriefje.

Truigloed.

Romantasten.

Mokkaijstong.

Dekentjesfilm.

Waaklichtje.

17 december 2021

Lonesome Feeling


In je hoofd zie je de dingen die je nog zou willen doen voor. Voor die lege plek ergens in de verte.

(Het is alsof iedereen moe is, alsof iedereen aan het aftellen is.)

Als je dat en dat en dat nog zou kunnen doen en netjes afwerken, zou je het jaar rustig kunnen neerleggen. Of zoiets.

(Misschien net iets te veel mensen die met de kwetsbaarheid van hun lichaam geconfronteerd zijn. Misschien net iets te machteloos. Misschien raakt het net te veel. Je ademt, en begint elke ochtend opnieuw. Of zoiets.)

Een namiddaghaperdip. Even zoeken naar de stroom.

In je hoofd zie je de vergadering van de volgende dag al. (Alles is voorbereid. Het lijkt zo belangrijk, dat het goed zal gaan.)

(Je buik probeert je iets te zeggen.)

Een nog donkere ochtend. De mensen die op het perron staan te wachten lijken ook allemaal een beetje moe. Ze zijn stil. Het is fris in de trein.

(Misschien moet je iets bedenken. Jij had ook dat ding, dat altijd bij je bleef, in die moeilijke dagen, zo lang geleden al. Het is er nog altijd, en jij bent er ook nog.)

Terug thuis. Aan de grote tafel. Alles zit klaar in je hoofd. De vergadering stroomt. (Je bent zo trots, eigenlijk, het ontroert je zo, gewoon maar te luisteren, te voelen wat er beweegt, of zoiets.) Dit is zoveel leuker dan lawaai, denk je. (Na de vergadering overvalt de vermoeidheid je.)

Die avond, bijpraten. Je zit nog aan de grote tafel, je wilde dat licht. Je vertelt iets over de liefde.

Je kantelt diep in de nacht.

Een andere ochtend. Je ligt op de tafel. Je wordt gekneed. Alles is er nog.

De opleidingsmodule die je moet geven. Voor het eerst sinds een tijd weer via het scherm. (Je probeert hen dichtbij te halen, je laat zachte ruimtes.) Het is mooi, hoe ze vertellen.

De mail ligt enkele uren plat. (Stiekem hoop je steeds dat er in die afwezigheid allerlei spannende berichten in jouw richting zijn gekomen, zonder dat je het al weet. Alsof het net dan eindelijk gaat gebeuren. Dat valt meestal een klein beetje tegen. Of zoiets.)

Je loopt door de stad. Eerst naar de meneer die kleren herstelt. (Hoe het je eerst altijd even onzeker maakt, weer een gat zien in je trui, aan je ellenboog, die blijkbaar vlijmscherp is. Dingen mogen niet stukgaan. Het verlamt je even. Maar gaten zijn er ook om geheeld te worden.) Je legt de lappen naast de trui. Volgende woensdag, zegt hij. Dan naar het postkantoor. Met het pakje. De meneer aan het loket vraagt of je nog extra zegels wilt. Je zegt dat je volgende week graag nog wel eens terugkomt daarvoor. Veel mensen lopen lichtjes rusteloos door de winkelstraat. De mevrouw in de winkel heeft nog allerlei vragen. Je mag, naast je aftershave, nog een doosje kiezen. Met amandel zeg je. En ook nog een staaltje handcrème, zegt ze. Aan wie zou je dat doosje kunnen geven?

Die avond hoor je het liedje. Lonesome Feeling. (Natuurlijk Sierra…) Het is een oud liedje, zo blijkt. Het blijft in je hoofd. Iets in hoe het beweegt, hoe die stem dat doet. Het raakt iets.

(Hoe je soms ineens begint te wenen, ergens in de avond, net voor de nacht.)

(En dat volgende week de dagen al terug langer beginnen te worden…)

De volgende ochtend. De mevrouw in de trein tegenover je glimlacht.

Je hebt een nieuw koffieblik meegenomen voor het werk. De koffie is lekker.

De gezichten tijdens de vergadering, op het scherm. Soms bevriest iemand. (Misschien willen die camera’s en schermen ook graag kerstvakantie.)

Een gesprek met de poetsmevrouw in de keuken.

(Je loopt door de straat naar huis, denkt aan de foto’s.)

Een mistige ochtend. Je fietst naar de tandarts. Ze vertelt over het examen wiskunde van haar zoon. Je probeert met een keelgeluid te antwoorden. (Het verwijderen van de tandsteen is niet voor deze keer, wat niet geheel onaangenaam is, qua genade.)

Een mooi gesprek.

(Je zoekt het liedje weer op. Je wilt het haar zien zingen. Er is iets in hoe ze beweegt. Je zou in het echt wel niets tegen haar durven zeggen, denk je.)

12 december 2021

De jaren


Hoe beweegt de tijd? Zijn er lijnen in de tijd? Hoe loopt de tijd door ons heen? Verandert de tijd ons, of veranderen wij de tijd? Waar raakt de grote tijd aan mijn persoonlijke tijd? Waar kom je vandaan en waar ga je naartoe? Kun je iets doen tegen het grote verdwijnen en wat zou je redden uit de tredmolen van de tijd? Stel dat je met die vragen aan de slag zou gaan en een boek zou schrijven dat tegelijk een collectieve geschiedschrijving zou zijn in verhalen en beelden en ook een persoonlijk levensverhaal. Welke vorm zou je dan kiezen voor dat boek? De Franse schrijfster Annie Ernaux heeft lang nagedacht over die vragen en schreef toen De jaren (vertaling Rokus Hofstede). Het boek beschrijft de bewegingen tussen 1941 en 2006. Het is een uniek boek. Het overrompelt je. Het doet je de hele tijd innerlijk bevestigend knikken omdat je weer iets herkent. Het maakt je het ene moment droef, door de vermoeidheid die in een leven sluipt, en daarna weer opgewekt, door de veerkracht van datzelfde leven. Het leert je heel veel. En het laat je genieten van woorden die een beetje ingehouden schitteren.

“Alle beelden zullen verdwijnen.” Dat is de eerste zin. Daarmee is meteen iets gezegd over de ambitie van dit boek. Iets zeggen over het voortschrijden van de tijd, niet zozeer in algemene filosofische zin, maar wel in een concrete wereld, in een concreet (collectief) leven. Beelden zitten in een geheugen van een mens, waar levenden en doden samenzijn. Er zijn woorden om al die beelden te beschrijven. Dat alles kan verdwijnen. Dingen veranderen en verdwijnen in de loop van een leven. Zoveel dingen uit een vroegere fase van je leven zijn weg, lijken weg, tot ineens via een foto of een lied of een filmpje of wat dan ook alles weer even dichterbij komt. Het is niet altijd eenvoudig de lijn in je eigen leven te blijven zien. Je kunt die verbinden met fases uit het leven van je kinderen. Je kunt die soms verbinden met belangrijke gebeurtenissen in de geschiedenis. Maar heel vaak lukt dat ook niet. En als je dan tijdlijnen van de geschiedenis naast jouw leven begint te leggen ben je soms verbaasd. Heb ik dat dus bewust meegemaakt? Was ik toen al zo oud? Waarom herinner ik mee daar niets van? Hoe oud waren mijn ouders toen?

Vanuit dat soort vaststellingen heeft Annie Ernaux haar boek geschreven. Het is haar levensverhaal, maar niet autobiografisch verteld in de ik-vorm. Het is tegelijk het verhaal van de Franse geschiedenis in die jaren. Niet zozeer strikt chronologisch, maar wel in golven. Op de achtergrond zie je de feiten uit die geschiedenis. De verschillende Franse presidenten, de nasleep van de oorlog, mei 68, de Algerijnse bevrijdingsstrijd, … Op de voorgrond krijg je een kluwen van dingen uit het dagelijkse leven: welke tv-programma’s waren er op dat moment, welke woorden werden gebruikt, welke producten waren er, hoe spraken mensen met elkaar, … Het levensverhaal van Annie Ernaux is in dat alles verweven. Ze wordt geboren in Normandië, in een gezin van eenvoudige komaf. Ze gaat studeren, wordt lerares, klimt langzaam op op de maatschappelijke ladder, neemt afstand van het milieu waar ze uit komt, zoekt haar weg. Ze krijgt kinderen, ze heeft een abortus, ze gaat scheiden, ze krijgt kanker, ze gaat schrijven. Ze beschrijft haar eigen leven op een dubbele manier. Aan de ene kant is dat in de derde persoon. En tegelijk wordt het aan de andere kant in een collectieve wij-vorm beschreven, wat wijst op grotere stromen, eigen aan een generatie of een groep die tussen generaties valt. Leven is voor een deel drijven op de tijd, soms willoos, de dingen ondergaand, soms beperkt door je afkomst of door de rol die de maatschappij van je verwacht en soms actief. Ze kijkt vanuit een linkse visie naar de maatschappij en beweegt daarin tussen soms toeschouwer zijn, soms meer actief worden, soms moe zijn en je rug willen keren naar de dingen, soms heel verontwaardigd zijn, en soms verbaasd zijn over je eigen makheid.

Twee motieven komen bij dat alles naar voor. De invloed van klasse enerzijds en de rolverdeling en machtsposities tussen mannen en vrouwen anderzijds. Je ziet hoe zij in de loop van haar leven haar weg zoekt en vindt. Dat is tegelijk ook het verhaal van veel vrouwen uit die generatie. Door de afstand die ze neemt in het vertelperspectief is er ook een subtiele kritische toon.

Doorheen het boek voel je ook iets over de seizoenen in een leven. De spanning en opwinding van de jonge jaren, het opslorpende en soms lege van de vroege volwassenheid, de twijfels in de jaren van het midden, de vermoeidheid bij het ouder worden en tegelijk de vrijheid die dan komt. Het is fascinerend hoe je als lezer die hele evolutie in zo’n compacte vorm kunt meemaken. Het is vaak een feest van de herkenning, met allerlei heel concrete herinneringen die je ineens weer voor de geest komen. (“O ja, toen was dat zo, dat herinner ik me nog.”) Maar je voelt en beseft ook de enorme snelheid van de maatschappelijke veranderingen in de naoorlogse periode. Vooral de opkomst van de consumptie- en mediamaatschappij valt daarbij op.

In de heel eigen vorm van haar boek heeft Annie Ernaux iets essentieels weten te vatten over hoe de tijd beweegt in een concrete maatschappij, in de levens van concrete mensen. Het boek is niet opgedeeld in duidelijke hoofdstukken en heeft een vloeiende vorm. Er wordt telkens vertrokken van foto’s (die je niet te zien krijgt, maar die je zelf kunt denken) waarop ‘een kind’, ‘een meisje’ of ‘een vrouw’ te zien is. Je weet als lezer telkens dat het Annie Ernaux zelf is. Die foto’s zijn telkens een vertrekpunt of deur om een heel netwerk aan tekens te organiseren en zo de tijd, en het leven in die tijd, weer te reconstrueren. Het is een manier om de beelden te bewaren die anders zouden verdwijnen. Naar het einde van het boek lees je hoe de schrijfster zelf erg heeft geworsteld met de vorm van het boek. Jarenlang heeft ze gezocht naar een vorm die zou doen wat ze aan het zoeken was. In de laatste bladzijden blijft ze worstelen met de angst dat ondanks die immense krachttoer toch nog zoveel beelden zullen verdwijnen. Ze zou nog zoveel willen kunnen redden…

De jaren van Annie Ernaux, prachtig vertaald door Rokus Hofstede, is een heel bijzonder boek. Het voelt op een bepaalde manier als een cadeau voor de lezer. Wat je voor jezelf nauwelijks lukt, je eigen leven vatten en tegelijk zien hoe dat leven zich verhoudt tot de krachten van de tijd, heeft zij gedaan en nog wel in een unieke vorm. Heel erg de moeite. 

11 december 2021

Leeg


Misschien in de kamer een groot leeg vak denken, en daar gaan zitten.

En wachten.

Hoewel dat misschien een wachten op een niet wachten is.

Je huid leeg laten worden.

Door de zee in je hoofd.

Niets dat jou vraagt.

En dat niets is daar.

Het kijkt.

Je weet niet of je iemand zou toelaten.

In dit hier.

Misschien een andere keer.

Het is niet aan dit nu, te weten.

Iemand was in je droom, en nog iemand.

Iets bleef, zomaar.

En er was zoveel pijn die zich aankondigde.

Alsof de dingen op elkaar gewacht hadden.

Je keek naar je handen.

En nu is er dit leeg.

(Er ontbreekt een woord. Het heeft zichzelf ontwoord.)

Misschien kun je hier zijn.

Het schuift even uit de tijd.

Dit leeg.

Het vraagt niets.

Antwoordt niet op verdwijnverlangen.

Het is.

Het ademt.

Het tintelt, en het is moe.

En na even.

Komt de tijd weer, misschien.

Als fado.

En als de lijnen in je rug.

Misschien ben je ouder geworden.

Het hoeft zich niet te weten.

10 december 2021

Lorna


Ik zag haar voor het eerst in de winkelstraat in de stad. Er is daar zo’n zaak waar ze ijsjes en warme wafels verkopen. Ze stond te dralen. Ik zag aan haar dat ze niet wist of ze al dan niet toe zou geven aan het warmewafelverlangen. Bij mij is het al lang geleden dat ik nog eens zo’n ding at, maar ik herinner me nog wel dat de geur, voorafgaand aan het feitelijk nuttigen van de wafel, eigenlijk veel lekkerder is dan de wafel zelf. Misschien zijn warme wafels in die zin wel uitgevonden door de hogere machten om ons iets te leren over wat het betekent om geworpen te zijn in de existentie. Verschillende strategieën zijn mogelijk in het omgaan met de menselijke conditie. Je kunt elke keer opnieuw een wafel kopen, in de hoop dat de werkelijke wafel ooit zal samenvallen met de verlangde wafel. Misschien is dat wel even onbereikbaar als de hoop dat je ooit sneller zult kunnen lopen dan je schaduw. Of je kunt ook – er zijn ervaringsdeskundigen – kiezen voor het uitstellen van het genot. Qua spirituele oefening kan het soms een beproeving zijn, met weinig uitzicht op genade. Het is echter wel een handige techniek om elke dag de winkelstraat door te komen.

Lorna, zo heette ze, keek me een beetje droevig en verloren aan toen ik haar voorbij liep. Het was alsof ze hoopte dat ik iets zou doen om haar uit die lichtjes kwellende situatie te bevrijden. Ik draaide me om, keek naar haar, en ze glimlachte, opgelucht. Ze kwam naar me toe en vroeg of ze een eindje met me mee mocht gaan. Ik zei dat het prima was. Ik moest onderweg nog wel een brood halen, maar dat kon nog wel wachten, zo nodig. Verwondering is belangrijk in het leven, steeds openstaan voor onverwachte momenten van schoonheid die zomaar op je weg komen en anders onopgemerkt zouden blijven. Dat is trouwens misschien wel een mooi verlangen, dat je dat kunt zijn voor een ander, het onverwachte moment van schoonheid en verwondering.

Ze zei me dat ze soms, ineens, bang is. ‘Zoals gisteren, toen ik die weerzinwekkende man op de radio hoorde. Het is dan of heel mijn lichaam in elkaar krimpt. Alles doet pijn, en het is alsof ik een beetje bevries. Het gaat meestal wel weer over na een tijd.’

Ze vertelde me ook dat de kerstperiode soms een beetje moeilijk is voor haar. ‘Toen ik nog met mijn vriend samenwoonde, was het wel gezellig soms. Maar ik weet niet goed of hij me echt wel zag. Soms zei hij lelijke dingen over mijn lichaam, en dat maakte me onzeker. Ik heb het een paar keer geprobeerd, om met hem te praten over een kind. Ik wou dat graag. Maar hij werd heel lastig elke keer dan. En op een dag zei hij dat het voorbij was. Hij had een andere vrouw leren kennen, en die had meer respect voor hem. Ik moet eerlijk zeggen dat ik nooit goed begrijp wat dat woord respect wil zeggen. Het is iets van mannen, denk ik. Sommige mannen. Ik moest vertrekken, en dat was net voor Kerstmis. En nu ben ik altijd in de war, in die kerstperiode. Je krijgt overal van die boodschappen dat je gezellig samen moet zijn, met je familie of geliefde, met je kinderen. En dat kind is er dus niet. Ja, mijn moeder was er wel, maar die is net vandaag een jaar geleden gestorven. En ik wou iets dat me warm zou maken. Maar die wafels ruiken eigenlijk alleen maar lekker. Ik weet dat wel, maar toch. En toen kwam u gelukkig voorbij. U leek me wel iemand die rustig is en goed luistert.’

We waren ondertussen een grote omweg aan het maken, maar ik hoop dat ze dat niet merkte. Het zou een beetje onbeleefd zijn om haar ineens achter te laten. Misschien had ze het wel door, maar wou ze niets laten merken. Ik ben trouwens niet zo goed ik kerstdingen. In die kerstfilms gaat het altijd over ‘het geheim van Kerstmis’. Wat dat is, weet ik nog altijd niet zo goed. Het ontsnapt me steeds, denk ik. Ik word alleen maar erg verdrietig van die kerstwinkel, met al die zooi. Misschien is het geheim niet voor mij bedoeld. Of dat dan wil zeggen dat ik niet bij de mensen van goed wil hoor, weet ik niet. Maar daar kan ik wel mee leven. Het is goed dat je niet alles weet. En vragen waarvan je weet dat je het antwoord nooit zult vinden hoef je je misschien niet te stellen. Het geeft wel vrede. Een beetje toch.

‘Weet u, ik voelde me altijd een beetje onzeker over mezelf. Ik kon het nooit goed verdragen dat mensen naar me keken. Soms is dat wel lastig, want ik werk aan een loket. En soms vind ik het niet zo erg, zeker wanneer er ineens iemand is die echt kijkt, iemand waarbij ik denk dat die me ziet, ook al ben ik een onbekende voor hem of haar. Een vriendin zei me dat ik iets spannends moest doen, om mezelf uit te dagen. Dat vond ik eerst niet zo’n goed idee. Maar ik ben nu toch met iets begonnen. Ik maak yogafilmpjes, en die zet ik dan online. Ik twijfel wel altijd over de kleren die ik dan aan heb. Met dit lijf is dat wel een beetje ingewikkeld. Ik weet nooit zeker hoe strak of hoe los dat alles moet zijn. Voorlopig trek ik me daar weinig van aan. Er kijken toch nog niet veel mensen, en dat vind ik wel goed. Dat ik die filmpjes maak, ook al zien ze er nog niet professioneel uit, dat is genoeg voor mij. Ik denk dat mijn moeder wel trots zou zijn.’

Ik zei haar dat ik wel eens zou kijken en dat ik dan bij het kijken zou denken dat ik dat allemaal zou kunnen, al die houdingen of bewegingen. Misschien is dat iets als de gedachte aan een warme wafel. Ze zei dat ze het terug warm had gekregen, gewoon door een eindje mee te lopen met mij en te praten. Of dat iets met een geheim te maken heeft, weet ik niet.

Ze bleef ineens staan, ik ook. Ze raakte even mijn arm aan, en vertrok toen. Ik liep door naar de winkel. Er was gelukkig nog genoeg brood.
 

05 december 2021

Onlawaai


Misschien ben je aan het rouwen, en weet je niet voor wie of voor wat. Misschien raken de doden je aan. Hun stem klinkt zachter dan het lawaai.

Misschien draag je de rouw van anderen. Rouw die wachtte, in je handen gelegd, en nu klaar om weg te sijpelen.

Misschien is het ook de zee. Het is niet altijd eenvoudig ze te zien, de zilte tranen van de zee. Maar zo moeilijk nu ook weer niet.

Misschien hebben de verhalen telkens tijd nodig, enkele dagen of zo, om door je huid te bewegen. De tijd die nodig is, en meer ook niet. Het is goed.

Misschien verlang je dan naar de stilte. Even niet roepen, even niet gebruiken of innemen, zou je willen fluisteren. Ook al hoort het lawaai dat niet. En is het gewoon.

Misschien ben je soms machteloos tegenover de eenzaamheid die je ziet en hoort, zijn je armen te kort. Gewoon blijven is ook al goed, waarschijnlijk.

Misschien is het soms genoeg, te kijken naar je onderhuid. Dat wat geraakt wordt. Waarna je even wacht, en de dingen weer gaan liggen, en de goede woorden overblijven.

Misschien weet je soms niet wat je nu eigenlijk verlangt, in dat moment van weekheid. En of het er zou kunnen zijn, mag zijn.

Misschien heb je de stilte nodig om te zien wat zich heelt, heel voorzichtig. Iemand zegt je iets, en ineens begrijp je het. Het wordt warm.

Misschien had je de tijd nodig om te zien wat goed is voor jou. (Iemand zegt dat ze zou willen vloeken.) Het is niet erg.

Misschien kun je in de stilte de kinderen zien. Zie je wat je zou doen, zie je hoe het zou gaan, en stelt het je gerust.

Misschien komt de pijn pas in de stilte. Als een trage avond. Daarin de genade zien, het is iets van oefenen. En dat heeft ook wel iets.

Misschien zou je ook niet weten wat te zeggen of wat te doen. Als. En zou dat dan ook niet zo heel erg zijn. Waarschijnlijk.

Misschien heb je behoefte om af te tellen. Dient een jaar daarvoor. Om af te kunnen tellen. Dat ene hoopje dingen dat je nog zou willen doen, meer niet, voor het weer kantelt.

Misschien weet je niet elke dag hoe je wees moet zijn. (Je hebt ouderwees, en kinderwees, denk je wel eens.) En zou je ook niet weten hoe je niet-wees zou moeten zijn. Het is.

Misschien wil je je huid voelen tintelen. Te beginnen tussen je schouders, en zo omhoog. En dat dan vasthouden. Of denken dat dat zou kunnen.

Misschien wil je van iedereen weten hoe het gaat, maar heel even nog niet. Eerst nog heel even je huid ontdeuken. Meer niet.

Misschien wil je alleen je beweging zijn. Zo naakt. Zo zonder zwaartekracht. En dan telkens opnieuw beginnen. Tot je de tango kent. Elke dag opnieuw daarin geboren worden, dus.

03 december 2021

Penélope


Het was nu al weer een tijdje geleden dat we nog eens gebeld hadden. Af en toe doen we dat, Penélope Cruz en ik. In de loop der jaren heb ik geleerd om iets minder te stamelen wanneer ik haar aan de lijn heb. En het gaat almaar beter, stap voor stap.

Maar vorige week belde ze me dus. Het kwam goed uit, want ik zat net in een minidipje. Soms loop je een beetje vast in jezelf, zijn al je routines, rituelen en trucs om het leven te overleven net een klein beetje uitgeput. En dan denk je: gebeurde er maar iets dat me nu zou verrassen en dat me weer met het leven zou verzoenen. Zo’n dipjes duren meestal niet langer dan 61,4 minuten, dus zo erg is het allemaal niet. Maar toch. Op het diptepunt van een dip heb je geen fundamenteel bezwaar tegen een glimp van universele troost.

En zij weet dat ze altijd bij me terecht kan wanneer zij het even niet meer ziet zitten. Ik kan daar verder geen details over geven, vanzelfsprekend, maar het zijn echte gesprekken, gesprekken die ergens over gaan, die raken aan het echte leven. En dat gebeurt soms zo weinig. Soms babbelen mensen maar wat naast elkaar heen. Ze vergeten wel eens dat ze de volgende dag zomaar dood zouden kunnen zijn, door een meteoriet of zo. Elk gesprek kan ertoe doen. Ze zijn me erg dierbaar, de gesprekken met haar.

Ik luister graag naar haar. Soms zegt ze veel, als in een stroom. Soms beweegt ze behoedzaam tussen de stiltes, zoekt ze. En zoeken is soms belangrijker dan vinden. Als je wilt vinden, zoek dan niet. Dat zeg ik altijd.

Het is niet dat ik haar goddelijk vind. Daar heeft god zelf al genoeg werk mee. Ze is niet te benijden, god. Maar Penélope is gewoon heel erg interessant. Ze is tegelijk heel gewoon, kwetsbaar en verward, onhandig in de keuken, en ook heel uitzonderlijk. Het fascineert me altijd hoe een acteur of actrice in een personage kan schuiven. Misschien moet je naar een plek in je lichaam gaan waar ik niet zou durven komen om daar dat lichaam van die andere te kunnen voelen. Zo vaak al heb ik haar gevraagd om me erover te vertellen.

Ik moet eerlijk toegeven dat ik haar niet in alle rollen even goed vind. Maar dat ligt niet aan haar. Het is dan alsof ze een beetje vlak wordt, en dat doet telkens een beetje pijn. Maar dat is niet zo wanneer ze speelt in een film van Almodóvar. Elke keer weer verbluft ze me. Het is dan alsof ze beweegt in zoveel dimensies tegelijk. Het is bijna telkens een vrouwenuniversum. Er zijn die felle kleuren. Er zijn de close-ups. Er is de tragiek. En er is Penélope. Ze ademt de film, in de breedte, of zoiets. (Ik stamel maar wat.)

Ze belde me dus om te vragen of ik haar al had gezien in de nieuwe film van Almodóvar. Om een of andere reden wil ze altijd graag weten wat ik ervan vond. Dat is wel een beetje raar, want er moeten toch eindeloos veel écht belangrijke mensen zijn die daarvoor doorgestudeerd hebben die veel deskundiger dan ik iets kunnen zeggen over zo’n film.

Ik had haar film nog niet gezien, maar beloofde dat ik zo snel mogelijk zou gaan kijken. Ze vroeg me nog hoe het stond met de liefde, of ik nog rare dromen had gehad en of ik nog had nagedacht over de eindigheid. En ik vertelde haar over die droom. Hoewel, een droom, ik weet het eigenlijk niet zeker. Het was alsof die droom heen en weer schoof tussen wakker zijn en een slaapdroom. In een soort tussengebied. In die droom was ik terug ziek geworden en dit keer zou ik niet genezen. Er waren veel mensen die nog even met me wilden praten. De dingen die je dan zegt tegen elkaar, wat je dan doet. Ze vroeg of de droom me rustig had gemaakt. En dat was zo, merkwaardig genoeg.

We namen afscheid en ik zei dat ik haar zeker terug zou bellen wanneer ik de film gezien had. Ik zocht op wanneer hij speelde. Af en toe heb ik een zeer lichte neiging tot arbeidsethiek. Ik vroeg me af of het wel oké was, zo’n dag in de week, in de late namiddag, zomaar naar de bioscoop gaan. Maar tegelijk verlangde ik ernaar om in die ruimte te zitten. Ik verlangde naar die intense kleuren. Ik verlangde naar een verhaal. (Het is moeilijk te beschrijven hoe hevig je soms kunt verlangen naar een verhaal, hoe je erin wilt verdwijnen.) En ik wou haar natuurlijk zien.

En enkele dagen later zat ik dus in de bioscoop. Het leek erop alsof ik zo ongeveer de jongste was van de hele zaal. En ja. Ja. Wat een film. Iets over parallelle levens. Iets over dat oeruniversum waar alleen vrouwen zijn. (Hoe vanzelfsprekend dat lijkt. Hoezeer je dan weer beseft hoe vermoeiend zoveel films zijn die in een mannenuniversum spelen.) Iets over kinderen. Iets over het verleden dat zich niet laat begraven. Iets over littekens in het landschap. Iets over aan welke kant van de lijn je gaat staan. En iets over verwarring en tederheid, en de dingen die alleen moeders kunnen weten.

Op weg naar huis vond ik weer dat er veel te veel mensen waren, ze waren te feestelijk, zaten op terrassen te eten alsof er niets aan de hand was, alsof de dingen niet echt waren. Dat had ook wel het voordeel dat ze mijn tranen niet zagen.

Terug thuis at ik eerst een beetje. En daarna belde ik met mijn zus. Dat was al weer even geleden, en het was belangrijk. Daarna ging ik nog even in de kamer zitten, keek voor me uit, en toen belde ik naar Penélope.

‘Ben je gaan kijken?’
‘Ja.’
‘En wat vond je ervan?’
‘Ja.’
‘Dan is het goed.’

En ik legde weer in. En ik weet dat ze begrijpt waarom ik dat alleen zo kon doen. Ze blijft. En ik ook.