31 maart 2019

En ook

Naar.

In.

Zoeken.

Knelt.

Elders.

Helen.

Handen.

Droom.

Restant.

Fossiellichaam.

Overstapstation.

Lichtbreuk.

Droef.

Vertreklandschap.

Onthaalmassief.

Vluchtklaar.

Ademval.

Veel.

Warmkoud.

Gewicht.

Stemzwartgat.

Rug.

Afwezig.

Vertrekverlangen.

Ritme.

Gestold.

Treinlichaam.

Opspaarverdriet.

Koud.

Romankleuren.

Knik.

Wervelaanraakbaarheid.

Woordwachten.

Alleen.

Sijpelbesef.

Troostwachten.

Thuisdeur.

Avondrivier.

Zelfontdwaling.

Lichtstreling.

Minder.

Plek.

30 maart 2019

De zinnen en waar ze heen gaan

Zinnen die blijven hangen.

De avond van de herdenking. Ze is al tien jaar niet meer in het leven. De mensen vooraan spreken over haar. (Iets in je verdraagt niet dat mensen te laat binnenkomen en zo de stilte uit balans brengen.) De man die bij het einde van de avond die lange tekst voorleest. Over haar. Hoe hij dat doet. Er klinkt zoveel rustige liefde uit zijn woorden. Hoe zij naar het einde van haar leven, een getormenteerd leven, een soort rust had gevonden, in haar denken en haar lichaam. Hoe zij net op dat moment, dat leek te komen als een moment van genade, ziek werd. De man beschrijft het als een tragische paradox. Het leek wel alsof haar lichaam die ontspanning niet aankon. Zo zegt hij het.

De zin komt binnen. Dagen later gaat hij nog door je heen. Je ziet die zin, je ziet die woorden in een lichaam, je ziet een lichaam. De gedachte is zo diep tragisch, maakt je zo droef, zo machteloos, zo klein. Ontredderd door de redding. De zin raakt allerlei plekken in je lichaam, laat je een beetje ontheemd achter.

En ontheemd was je al.

Een mooi gesprek, als een toevallig geschenk. Over de angst dat je kind van je weg zal groeien. Hoe je als ouder de dingen niet weet soms. (Het ontroert je diep. Je ziet iets. Lege plekken in je buik.)

Ergens in de nacht thuiskomen, en je nog niet uit handen willen geven.

Misschien aarzel je.

Een andere dag.

De spullen zijn zwaar van verhalen, zwaar van verleden, zwaar van herinnering. Jullie laden de spullen in dozen en in de auto. Ze hebben een bestemming. Je geeft ze uit handen.

(Soms schrik je ervan, hoeveel er in je herinnering huist, wacht.)

De doorsijpeltijd van je lichaam.

Thuiskomen. Je lichaam is koud, zou warmte kunnen gebruiken. Het is zichzelf uithuizig.

Je zet het fototoestel op de piano.

De nacht kan je niet helen.

Een andere dag. Je loopt door de zaal, maakt foto’s.

Een avond. De jongen vraagt wat jouw mening is. Jouw woorden doen ertoe, zo lijkt het.

Terwijl je in de avond naar huis loopt, denk je dat iets goed is. (Een dag later zul je dat nog eens denken.)

Een andere dag. De dingen op het lijstje. (Terwijl buiten daar beneden de mensen op de trappen in de zon zitten.)

Je hebt die tekst nog te schrijven. Je hebt net zoveel tijd, de tekst schrijft zich, in de tijd.

(Je ziet achter de woorden hoe kwaad je bent.)

Een avond. Een mooi gesprek. Het maakt je klein.

(Het is belangrijk om binnen te gaan zitten net voor je rug koud begint te krijgen, denk je. Een koude rug kan je lichaam afwezig maken.)

Je ziet de dingen. Lege plekken, en hoe ze gevuld worden.

En je laat de woorden stil verdriet binnenkomen.

Zouden mensen je herkennen? Hoe kun je antwoorden op die vraag?

(Je weerstaat de nacht nog even.)

Een andere dag.

Iemand zegt dat ze je mist. Je ziet wat ze zegt. En het is wederzijds.

Je fietst door de stad, op weg naar de lezing die je gaat geven.

(Je hebt met jezelf afgesproken dat je je niet meer zult afvragen hoe oud je mag zijn. Dat maakt het gemakkelijker.)

De twee vrouwen die je vertellen dat ze later op de dag met de trein naar Kazachstan vertrekken. Ze ontroeren je.

Mooie verhalen over vrijheid en geluk.

Nadien fiets je door de stad, op zoek naar een verjaardagscadeau. Je ruikt de lente.

Je zinnen blijven hangen.

24 maart 2019

En ook frangipane

In stukjes doorwerken aan een tekst. Het ritme in de tekst zoeken. In de hoop dat dit gaat ademen, als de getijden. Iets over stilte.

De tekst legt zich neer. De tekst mag uit je handen verdwijnen, om een weg te zoeken.

(Nadien komen er mooie woorden terug naar jou. Ze ontroeren je.)

(Misschien was dat een verlangen. Niet meer alle dingen door elkaar, maar na elkaar kunnen doen. De plek in je hoofd die zich zo laat zien.)

Je zit tussen de mensen in de zaal. Je lijkt bijna de jongste. Je weet nooit helemaal zeker hoe je dat moet doen, buur zijn, in zo’n vergadering. Na lang aarzelen zeg je toch maar iets over het aircodebat. Ze vinden het goed blijkbaar. (Misschien ben je gewoon iemand van het huis geworden.)

Een late afwas. (Het is belangrijk om de dag met een leeg aanrecht te beginnen. Zal ongetwijfeld ook een of andere oeroude religieuze wijsheid zijn.)

(Je lichaam beweegt in twee ruimtes, denk je soms. Er is de weg van de dingen die zich voordoen. Er is de eigen weg, los van de dingen. Je kunt ze allebei bekijken, een beetje.)

Zoveel licht. Er is zoveel licht in de dag. ’s Morgens al bij het opstaan. (Soms denk je dat je je vergist, dat de kosmos een grap met je uithaalt, en het licht weer terug zal komen halen.)

(Je denkt nog na over die tekst. De taal met al die beelden is voor jou een gewone taal, denk je. Het maakt de dingen breder, met meer adem, denk je. Het zou ervoor kunnen zorgen dat je huid dingen ziet, die anders enkel in het hoofd zouden waargenomen worden, denk je. Of eigenlijk hoop je al die dingen. Maar misschien is het helemaal anders voor anderen. Misschien mag je de tekst gewoon laten bewegen, is dat genoeg.)

Iemand stelt je terecht een ingewikkelde vraag.

Je zou stilaan het menu moeten klaar hebben, denk je.

Het zal een frangipanetaart worden, daarmee begint het. (De rest van het menu zal wel volgen.)

In een vergadering. Woorden zoeken die een lijn lijken aan te geven. (Hoe werkt dat eigenlijk? Waarom wil je dat zo graag?)

Een mooi telefoongesprek dat je dankbaar maakt.

(Waar komen de woorden vandaan?)

Het menu is bijna rond. Er mag nog een nacht tussen.

Een ochtend. Nette lijstjes voor de boodschappen.

(In je hoofd zetten de dingen zich in een lijn. Met welk onderdeel moet je wanneer beginnen zodat alles netjes op tijd klaar is en toch alle omstandigheden flexibel kunnen opgevangen worden. Een klein stukje van jou heeft een zeer lichte neiging tot controle. Een ander stukje vindt het belangrijk, in het kader van de zelfopvoeding dat je ook soepel tussen de dingen kunt bewegen.)

(Al die afwegingen zijn ongetwijfeld van existentieel belang, maar het is toch ook wel handig om elk recept zeventien keer na te lezen, of zoiets.)

De kamer vult zich met de geur van wat straks zomaar een echte frangipanetaart zou kunnen worden. (Vroeger was dat woord enkel een klank, toen je het als woord zag, werd het een beetje grootser, denk je.)

(Het zal toch zonder glazuur worden. Heb je dan toch het recept niet goed gelezen en je ingrediƫnten te snel opgebruikt? Het is eigenlijk wel beter zonder, denk je, in dit geval. Frangipanerationalisering.)

De gemberdrank is heel lekker.

De andere dingen volgen. Het ritme van de dag van het feestje. Alleen al daarom kijk je er elk jaar naar uit. (Ergens tegen een uur of vier slaat een lichte stress toe, ook dat hoort bij het ritueel.)

Het wordt een mooie avond. Je kijkt naar wie er mee aan je tafel zit. Je voelt je gezegend. Ze zijn je erg dierbaar.

Na het feest ben je moe, maar wil je nog niet gaan slapen. (Al weet je dat je de volgende dag vroeg op moet.) Je lichaam moet zich nog neerleggen, wanneer de tijd daar is.

De volgende ochtend sta je een beetje gedeukt op. Je maakt je klaar om te vertrekken.

De ene weekendkrant is al snel op. (Lees je nog sneller dan anders, of is de trein iets trager?)

(Je weet niet zeker wat je mag verwachten van wat straks op je weg komt. Je probeert er niet aan te denken, tussen het opruimwerk door.)

Je bent op weg naar de plaats van de afspraak. De jongens van de middelbare school. Ze zijn nu mannen geworden. (Jij dus ook dan?) Het doet je goed nog een heel stuk te voet te kunnen gaan, om het landschap terug te herkennen.

Je bent een beetje zenuwachtig. Zul je hen nog herkennen? (Het blijkt dat het voor de anderen ook zo is.)

Sommigen zijn veranderd, sommigen niet.




Ze herkennen je.

Het ontroert je meer dan je had verwacht, hoe tijdens de wandeling de verhalen zachtjes in elkaar schuiven. Je ziet levens.

(Telkens opnieuw is het alsof je het verhaal van je herinnering moet heronderhandelen. Het verwart en troost je. Misschien was dat jongetje een soort buitenstaander. Misschien ook wel niet. Misschien ben je ook gewoon een deel geworden van het verhaal dat jullie samen delen, misschien was je dat al.)(Misschien ben je gewoon iemand van het huis geworden.)

Telkens nieuwe herinneringen komen in je hoofd. (Vooral nadien, in de bus en de trein.)

Je wilt vertrekken, en je zou ook nog veel verhalen willen horen. Misschien is het wel goed zo.

Het ritme van de reis terug doet je goed. Je bent dicht bij het boek dat je aan het lezen bent. (Je lichaam warmt traag op.)

Weer thuis. Het mag warm worden.

Eerst die grote afwas nog. Zodat de zondag goed zal kunnen beginnen.

En daarna nog een stuk frangipanetaart. (Ze is nog lekkerder geworden, denk je.)

20 maart 2019

Boswegen

‘Je ruikt de lente al hier in het bos.’
‘Ja. Vorige nacht droomde ik nog over de lente. Ik weet eigenlijk niet meer zo goed hoe dat was, dromen van de lente. Maar in mijn droom kon ik de lente ruiken.’
‘In je droom kon je de lente ruiken? Dat is een mooie gedachte.’
‘Je ziet er een beetje moe uit. Mag ik dat zeggen?’
‘Ja hoor, jij mag alles zeggen, dat weet je. Misschien is het wel zo, dat moe.’
‘Is er iets gebeurd?’
‘Nee, niet speciaal of zo. De voorbije dagen voelde ik me vaak dicht bij sommige mensen in de zin dat ik hen wou beschermen of zoiets. Behoeden, misschien is dat een beter woord. Behoeden voor pijn en verdriet. En tegelijk ook een beetje vooruit duwen of zo.’
‘Wat jij altijd al een beetje doet, niet?’
‘Is dat zo? Ja, misschien wel. Heb jij dat ook, dat je je soms machteloos voelt tegenover andere mensen.’
‘O ja, zo vaak. En ze zeggen dan altijd dat je dat moet loslaten, maar zo werkt dat niet. Voor mij toch niet alleszins.’
‘Voor mij ook niet.’
‘Ik heb het een beetje geleerd, om te kijken, en de dingen te laten. Een beetje.’
‘Ja, een beetje. Nu ja, nu zijn we hier, en nu. Ik ben zo blij dat ik nu hier met jou ben. Het doet me denken aan een vroegere wandeling die we hier samen maakten. Dat is nog altijd een bijzondere herinnering. Ook al was ze een beetje droevig tegelijk.’
‘Het is voor mij ook zo, mooi, en een beetje droevig. Kom je hier nog zo vaak?’
‘Nee, eigenlijk niet. En ik weet niet zo goed waarom. Vroeger kwam ik hier zo vaak. Telkens helemaal dezelfde weg. Om te zien hoe die veranderd was, in kleine dingen.’
‘Het is mooi, hoe jij naar de dingen kijkt. Als je er bent, voel ik dat ook altijd, hoe je naar me kijkt, echt kijkt.’
‘Dat ontroert me. Ik wil altijd lang kijken. Je weet nooit helemaal zeker wat je betekent in het leven van een ander. Voor mij is dat altijd een ingewikkelde gedachte. Het is nooit moeilijk om te zien wat een ander in mijn leven betekent, maar omgekeerd, dat is een idee dat precies telkens opnieuw op nul komt te staan of zo.’
‘Hoe vaak heb ik je dat al gezegd, dat het wel zo is?’
‘Vaak.’
‘En dus?’
‘Ja ja.’
‘Ik zeg je nog maar even dat je nooit van mij af zult geraken. Het is dat je gewaarschuwd bent.’
‘Dat is wel een hele geruststelling. Ik moest nog aan je denken, tijdens dat concert vorige week.’
‘Was het mooi?’
‘Ja, heel erg. Ik was aan het kijken waar je zou zitten.’
‘Met een dekentje?’
‘Ja, jij wel natuurlijk.’
‘Je bent rustiger geworden, ik zie het. Er is iets veranderd. Je beweegt anders. Ik kan er niet juist de vinger op leggen, maar het is anders. Beweeglijker, lichter, iets in die aard.’
‘Ja? Zie je dat? Het fascineert me altijd wel, hoe anderen dingen aan mij zien. Meestal hebben ze gelijk.’
‘Jij kunt wel niets verbergen.’
‘Ik had dat wel een beetje gehoopt eigenlijk.’
‘Nee dus. Maar ik ben blij voor jou. Het was tijd.’
‘Het klopt misschien wel. Ik voelde hoe mijn lichaam harder werd. En hoe ik het omgekeerde wilde.’
‘Dat was zo duidelijk. Ik zag de pijn bij jou, wat het met je deed.’
‘En ik zag hoe jij dat zag.’
‘Zo was het eigenlijk altijd met ons, vind je niet?’
‘Ja.’
‘Dat mis ik soms, de rust die van die gedachte uitging.’
‘Misschien is dat niet weggegaan.’
‘En als we oud zijn, wandelen we hier nog altijd, denk je niet?’
‘Ja.’
‘En nu kunnen we de lente ruiken.’
‘Mmmmm.’

16 maart 2019

Gekke bekken

De dingen die veranderen.

Iets heeft zich teruggetrokken uit je schouders, denk je. Je wacht op de andere plekken. Een rivier kan een landschap veranderen.

En de wind.

Een klein jongetje. Tijdens die conferentie gaan er allerlei dingen door je hoofd. Een tekstje, misschien moet je een tekstje maken en insturen. Zou je dat wel doen? Heb je wel iets zinnigs te zeggen naast al die andere wel heel slimme mensen? Waarschijnlijk niet, maar je denkt dat de dingen die je zou willen zeggen wel gezegd zouden mogen worden, of zoiets. Dan misschien toch maar een tekstje maken, en het inzenden? Waarom niet? Je stuurt het snel door, voor je kunt beginnen twijfelen. Nadien krijg je bericht dat ze het boeiend vinden en dat ze het zullen plaatsen. Een klein jongetje.

Je hoort goed nieuws over een operatie die goed is verlopen.

Je leest een bericht dat je lichaam ineens lijkt over te nemen. Wat je ook doet de rest van de dag, het lijkt door je heen te razen. Iets over teleurstelling in mensen, lijkt je lichaam te zeggen. Iets over waarom je ergens weg moest. Je zult op de nacht moeten vertrouwen.

De Markus Passion. Op een plek zijn die zou kunnen bestaan. En ontroerd worden.

Die ingewikkelde vergadering. Al die mensen. Die ene tekst waarin ze elkaar allemaal zouden moeten vinden. Je had die in elkaar geknutseld. Het is alsof je de tekst in je handen moet voelen, voor de vergadering begint. Daarna kan er niets fout gaan, en kun je door de tekst laveren. Het loopt goed. Nadien knutsel je verder. Stukjes erin, stukjes eruit. Je kijkt naar je handen.

De verhalen van je handen.

De plek waar je ondertussen bent. Een bedding verschuift, heel zachtjes.

Een klein jongetje. Je hoort je stem het stukje over de vliegtuigen. Dat staat daar zomaar, waar iedereen het kan horen. Hoe vreselijk zou je stem klinken? Misschien valt het nog een beetje mee. Zou je met je woorden niet geweldig onnozel overkomen naast andere mensen? Het valt nog mee. Hoe ben je daar terechtgekomen? Een klein jongetje.

Iemand zegt iets over de lijn van je gezicht.

Je staat te kijken terwijl duizenden mensen voorbij trekken. (Iemand vraagt of je wel tussen de opa’s en de oma’s mag staan. Je bent misschien ook wel een beetje opa, zeg je. Al weet je niet waar dat op slaat.) Ze ontroeren je. Je ziet de zoon van je beste vriend, rustig voorbij wandelen. Je probeert niet te opvallend te wuiven. Je ziet iemand die je al lang niet meer zag, het wordt een mooi gesprek, als een geschenk. Je sluit achteraan mee aan, bij de mensen die je dierbaar zijn. Je voelt de plek waar je wilt zijn.

Later die avond. Een plek waar je nu anders aanwezig bent, of zo. Het is rustig in je hoofd, hoewel er veel lawaai is.

De mama vraagt of je even op haar dochter wilt passen. Of je even opa zou willen zijn, vraagt ze. Je stelt het meisje voor om gekke bekken te trekken, terwijl een meneer daar foto’s van zal maken. Een hele reeks volgt. (Ineens denk je aan de gekke bekken van je grootvader op al die foto’s.)

Een gesprek over een groot verdriet. Je wilt aanwezig zijn, een stille plek tussen het lawaai.

Voor je vertrekt, komt het meisje ineens naar je toe gelopen. Ze kijkt je aan en geeft je een zacht kopje. (Smelt.)

Een ochtend. Je denkt dat er toch te veel wind is om helemaal naar daar te fietsen. Vooral omdat de wind er vooral zal zijn als je van daar weer naar hier zult fietsen. Dan maar de trein en de fiets.

(In het station stuur je even een berichtje naar iemand die je lief is. Het moet zo, denk je. Iets over dichtbij en veilig.)

Wanneer je het huis nadert, ziet het grote kleine meisje je plots. Haar glimlach.

Een belangwekkende discussie over de hiƫrarchie tussen een mattentaartje en een citroentaartje.

Je bent blij hen te zien. Je zou de tijd wat willen vertragen. Je hebt nog zoveel vragen, er zijn nog zoveel verhalen. Het verwart je, te moeten vertrekken.

De bus is op tijd. De trein is op tijd. Verhalen bewegen in je hoofd.

Je moest ook nog ergens anders naartoe. Maar het voelt ook goed, in de winkel even de verhalen te laten komen.

Even in de zetel, onder het dekentje. Een mooi telefoontje, zomaar.

Songs of our native daughters. Woew.

Nog even de woorden, en later op de dag een concert. Het is goed zo. En de rivier beweegt verder. Je kijkt naar je handen.

10 maart 2019

Mannenzijwegen

Misschien is de hoofdweg niets voor jou, zou kunnen.

De vrouw op het podium. (Ze zegt dat ze misschien wel liever die avond gewoon in de zetel had gelegen, onder een dekentje, en met een glas wijn.) Haar woorden zijn rustig trefzeker. (Je bent wel een soort fan van haar eigenlijk, al is dat het verkeerde woord.) Ze spreekt de mannen aan. Alles wat ze zegt, klopt, denk je. Over wat mannen aan het feminisme te danken hebben, onder andere.

En zoveel dingen waar je aan denkt. Ze stuiteren, zachtjes weliswaar, door je hoofd. Het is nog geen rustig onderwerp.

Zoals de fouten die je nog maakt, onbewust, of bijna maakte, besef je. Het kleine falen.

Ze vertelt over de man die zelf mag kiezen welke man hij wil zijn. Het is een troostende gedachte, dat het zou kunnen.

(Er lopen mannen door je hoofd. Ze zijn een ander. Niet dat je hen allemaal kent, maar ze hebben het boeltje wel een beetje bezoedeld of zoiets. Je hebt eigenlijk geen zin om erover na te denken. Als ze daar rondlopen, kunnen ze misschien ineens achter je rug staan.)

Eerder die avond was er al een vrouw die vertelde over de alfamannetjes. (Zoals die president van Rusland, de avond daarvoor in het journaal, met zijn boodschap voor de ‘Russische vrouw’. Hoe je tegen het scherm zat te roepen.)

(Om te weten welke man je zou willen zijn, moet je dan weten welke man je zou willen zijn? Of mag je het ook een beetje weten?)

(En al die mannen die. Een spoor van vernieling. Zou er een erfzonde zijn?)

Een andere dag. Iemand die iets zegt over mannen die toch een zekere viriliteit zouden moeten hebben. (Dat je dat een vermoeiende gedachte vindt, of zoiets.)

(Iemand die je zegt dat ze je bezig zag, en dat je er zo mannelijk uit zag. Iets met kortsluiting in je hoofd.)

De dingen die in je huid zijn geschreven.

(Iemand die je geruststelt. Ze zegt dat ze veilig is bij jou. Kortsluiting die je voorzichtig gelukkig maakt.)

Je denkt aan al die fijne mannen die je kent.

Je kunt dus ook jezelf een beetje in elkaar knutselen?

(Soms met enige verwarring vaststellen dat je in de tijd geworpen bent, dat je jezelf niet zomaar in elkaar kunt knutselen vanuit het niets.)

Die andere dag. Een mooi gesprek met mannen die je dierbaar zijn. Iets over die tijd, en hoe die beweegt.

(Misschien zul je nooit weten hoe het moet, en misschien is dat niet zo erg.)

(Dat mooie compliment dat je krijgt. Over die verademing. Verlegen.)

Die verwarrende kracht. (Misschien wordt ze minder verwarrend door ze aan te raken.)

Die verwachtingen. (En de goede vriendin die je bent.)

Die vermoeiende mannen die zagen dat ze geen man meer mogen zijn. (De angst die daaruit spreekt.)

De vernietigende mannelijkheid. (Die zomaar ineens achter je rug zou kunnen staan.)

De mooie verhalen over mannelijke intimiteit, samen dingen in elkaar knutselen. Hoe je over hout kunt spreken.

De mooie verhalen van mannen over hun kinderen.

(Dat verlangen om te beschermen.)

Het klopt wel, hoe ze het vertelt, denk je. Na de voorstelling ga je haar nog even bedanken voor haar verhaal. Of je je aangesproken voelde, vraagt ze. Ja, je voelt je steeds aangesproken, denk je.

Je kijkt nog even rond in de foyer, gaat nog even dag zeggen aan iemand. Je hebt haar nog een verhaal te vertellen, denk je. Dat is voor een andere keer.

(Misschien ben jij meer voor de zijwegen, denk je.)

08 maart 2019

Stapfragmenten

Een koekje in de namiddag.

Droomherinnering.

Die plaat die je je nog herinnert, op handen.

Je kent alle woorden nog.

Een stukje over een boek schrijven, eindelijk.

Je lichaam schokt zich los.

Een blauw zwaailicht midden in de nacht.

De datum voor het etentje.

De platte kaas niet vergeten.

De vermoeidheid verplaatst zich.

Raar dat mensen willen zeggen dat ze iets niet mooi vinden.

Een tussenverdriet.

Ingewikkelde dromen, veel.

Een vraag over de stilte.

De vragen komen naar je toe.

Op de tafel liggen wachten.

Een rustige afstand.

De gel.

Iemand zegt dat je ogen twinkelen.

Buikherinnering.

Dat is geen boek voor jou, Jos.

Fijne mensen praten over boeken.

Woorden in de krant, ze maken je kwaad.

De doos met platen staat klaar.

Tri Martolod.

Je vertelt het verhaal, over februari.

De zee.

De grammatica.

Een andere schok.

Iets warmt niet op.

Aarzelen, net voor de tekst zichzelf begint te schrijven.

Verhalen over vrouwen van toen, ze ontroeren je.

Circulair, iets keert terug, misschien.

Boekenkaternverlangen.

Een leerzaam treingesprek, iets over reflexiviteit.

Boekenkaternverlangenuitstel.

Specialiteit, uitstel.

Lekker naar huis stappen.

05 maart 2019

Normal People

Hoe beweeg je in de liefde? Hoe beweeg je in jezelf, knooppunt van zoveel dingen die aan je trekken? Hoe beweeg je in het complexe netwerk van sociale codes en verwachtingen? Hoe overleef je dat alles in de wereld van vandaag? Die vragen zouden je op weg kunnen helpen om te kijken naar de wonderlijk mooie roman die Normal People van Sally Rooney (vertaald als Normale mensen) is. Ze zouden kunnen helpen om te zien hoe ingenieus het boek in elkaar zit. Tegelijk zouden ze tussen jou als lezer en het boek kunnen komen, een boek dat zo vanzelfsprekend zichzelf is dat het soms niet opvalt hoe goed het is. Een liefdesverhaal over twee (wat ingewikkelde) jonge mensen in een (wat ingewikkelde) wereld en tijd. Een liefdesverhaal dat geheel zichzelf is, met twee personages die je vanaf de eerste pagina in je hart sluit. Als lezer wil je hen leren kennen. En zodra ze bij elkaar zijn, in verlangen of in falen, is het alsof de kleuren veranderen.

Het boek is het verhaal van Marianne en Connell. Ze wonen in een klein stadje in Ierland. Ze komen uit verschillende werelden. Zij komt uit een gegoed milieu, woont met haar moeder en broer in een groot huis en is op de middelbare school een beetje een outcast. Hij komt uit eer armere context, is zoon van een alleenstaande moeder die als poetsvrouw werkt in het huis van Marianne. Hij is populair op school. Ze zijn allebei slim, houden van boeken. Ze leren elkaar kennen, en meteen is er een merkwaardige klik, die ze zelf niet helemaal begrijpen of willen begrijpen. Ze cirkelen om elkaar heen, in aantrekken en afstoten.

Het boek beslaat een periode van enkele jaren, tussen 2011 en 2015. Elk hoofdstuk lijkt een momentopname, soms enkele maanden, soms enkele minuten later. Je kijkt door de ogen van die twee mensen die hun weg zoeken in het leven. Op een erg mooie en subtiele manier worden er flashbacks ingepast in de hoofdstukken en wordt er geschakeld tussen tegenwoordige en verleden tijd. Dat alles gebeurt in een stijl die nergens te veel aandacht op zichzelf trekt, maar ongelooflijk trefzeker is. Alles klopt. De zinnen moeten zo zijn.

Marianne en Connell voeren een ingewikkelde dans uit met elkaar. Hij voelt zich aangetrokken tot Marianne, maar wil niet dat anderen dat zien. Hij voelt zich in de war door het verschil in klasse, hoewel hij daar bij haar weinig last van heeft. Het duurt even eer hij aan zichzelf durft toegeven dat hij literatuur wil gaan studeren. Wanneer hij samen met haar in Dublin terechtkomt en daar studeert voelt hij zich sociaal ontheemd. Hij wordt een beetje de outcast. Zij lijkt de omgekeerde beweging te maken. Ze leert zich bewegen in sociale contexten die haar vroeger niet zouden hebben gelegen. Ze krijgt veel mannelijke aandacht. Ze komen telkens terug bij elkaar uit, duwen elkaar weer weg, doen elkaar pijn, maar houden elkaar toch telkens in de gaten.

Het is echt indrukwekkend mooi hoe de schrijfster die dans tussen Marianne en Connell beschrijft. Twee jonge mensen die in een tijd leven waarin ze een vrijheid hebben, of zo lijkt het toch, die oudere generaties niet hadden. Een tijd waarin je niet meer moet passen in de oude gietvormen, maar die tegelijk daardoor ook erg ingewikkeld kan zijn. De voortdurende twijfels over wel of niet een verbinding aangaan, over hoe anderen naar je kijken en over je oordelen. De subtiele misverstanden. De kwetsuren die op die kleine ultieme momenten ervoor zorgen dat je net het verkeerde zegt of doet. Het gaat over liefde, maar het gaat ook over macht. Het besef van de macht die je over een ander hebt of zou kunnen hebben.

Het is of het telkens een beetje kantelt, waardoor je elke keer van een lichtjes andere hoek naar die twee mensen kijkt. Vaak hoop je stiekem dat het nu eindelijk eens goed komt, wat waarschijnlijk een onbewust romantische verwachting is (maar ook iets zegt over hoe een roman werkt en werkte en hoe je ook met die codes kunt spelen). Maar naarmate het verhaal vordert zie je steeds beter hoe zij en hij in de tijd en een sociale context (klein en groot) geworpen zijn en daarmee om moeten gaan. Een maatschappij waarin bepaald gedrag van mannen verwacht of getolereerd wordt, en hoe je je daar tegenover verhoudt. Een gezin waarin geweld ‘normaal’ was en wat dat met je doet. Complexe codes over liefde, relaties en seks en niet weten of je er zelf wel in past. De angst om te vroeg of te laat de goede keuzes te maken.

Als lezer voel je meteen van bij het begin van het boek dat die twee tot elkaar gedoemd zijn. Ze doen elkaar pijn, zijn onhandig en liggen in de knoop met zichzelf. Maar tegelijk voel je aan alles de intensiteit van hun band. Ze weten niet goed hoe ze normale mensen moeten zijn en of ze dat wel willen of kunnen zijn. Maar je weet dat ze op een bepaalde manier alleen maar samen kunnen zijn, ook al zijn ze dat niet in de echte wereld. Sally Rooney slaagt erin om zonder al te veel uitleg ongelooflijk dicht bij haar personages te komen. Zo is het erg mooi hoe ze de lichamelijke reacties beschrijft van binnenuit, hoe iets in je lichaam ineens helemaal kan veranderen door een bepaald gebaar of een woord. Zo verweeft ze het motief van macht, in relaties, gezinnen en de maatschappij, op een heel ingenieuze manier in het verhaal.

Sally Rooney heeft met Normal People een boek gemaakt dat bijna onopvallend fonkelt, de hele tijd. Regelmatig is het alsof de kleuren intenser worden. Je voelt je als lezer dankbaar dat je van zo dichtbij mag meemaken hoe twee mooie jongen mensen, gedeukt door het leven, elkaar veranderen. Het boek voelt weinig zin om toe te geven aan je romantische verlangens of aan de schema’s uit een klassieke roman. Tegelijk is het een heel intense en eigentijdse vorm van een klassiek liefdesverhaal dat niet klassiek is. En daar gaat dan weer een soort troost van uit. Het kan dat je elkaar verandert, beter maakt. Het kan dat je het wel redt in het leven. Heel mooi.

03 maart 2019

Iets over de tijd

Soms lijkt de tijd vloeiend samengebald in je hoofd. Het is alsof je ziet waar je nu bent en waar je vandaan komt. Niet dat je alles weet, niet dat je weet waar je naartoe gaat, maar het lijkt alsof je hier bent en dat je achterom kijkend nog wat grote lijnen ziet.

De blik bepaalt wat je denkt te zien, laat al het andere weg.

Je bent een verhaal dat je elke dag opnieuw uit fragmenten, onbepaaldheid en chaos opbouwt. Een poging tot rustgevende momentopname tussen krachten die je in alle richtingen trekken.

Tot je begint op te ruimen, in je eigen leven, in wat bleef van levens van verwanten.

Eindeloos veel verhalen die er nog zijn, die daar gewoon nog liggen. Het rekt de tijd weer uit, of doet beseffen dat je de tijd al te gemakkelijk had samengevat in je hoofd.

Elk ding dat je aanraakt kan het wateroppervlak ineens weer doen rimpelen, met ketens van verhalen. Soms dringen de dingen zich op, in hun eindeloze veelheid, wil je niet dat ze de relatieve stilte verstoren die je dacht bereikt te hebben in stukken van je hoofd. Soms nodigen ze uit tot herzien, herlezen van de woorden die door je heen bewegen. Soms wil je het niet, soms is het goed. Soms wil je adem, soms is het goed dat de verhalen zich herschikken.

Het kan zijn dat je een lichaam hebt dat de trillingen absorbeert, in vertraging. Het kan zijn dat het zelf een verhaal is, misschien nog niet eens half gelezen, misschien als een roman die zijn lagen koestert.

Alles beweegt. (Wat het eigenlijk de hele tijd al deed.)

Soms kijk je naar jezelf. Je ziet hoe ergens in een dag dat ene ding doen je grondeloos moe maakt, terwijl je erbij staat. Alsof je lichaam iets weet. Je doet iets anders en het is alsof je uit de wind zit.

Je kent de sporen, ondertussen. Ze hebben hun eigen leven, hun eigen tijd. Ze leren je iets.

En soms raakt iets of iemand je aan, op een onbewaakt moment, en zie je een tijd oplichten, ergens in je.

Misschien zie je ineens de tijd anders, de tijd die was, de tijd die komt, die zou kunnen komen. (Wat eigenlijk ook de hele tijd al gebeurde, misschien.)

Met wat je terugvindt en wat je achterlaat zie je misschien dingen die te veel bepaalden wie je was, of die zich laten heronderhandelen in de tijd van je lichaam. Niet dat iets fout was, het was.

Soms zie je de tijd in de kinderen van je dierbaren, en besef je hoe oud je bent. Soms is het alsof je iets doorheen de tijd zou willen trekken, voor de kinderen van je dierbaren, om stukken met elkaar te verbinden, waardoor het landschap verandert.

Soms wil je dat de verhalen die de dingen omcirkelen zich elders kunnen neerleggen, in een andere bedding.

En je weet dat de woorden zich zullen neerleggen in je, met de wind.

(Hoe het was in je droom. Hoe je verlangde naar een plek in het huis, ergens in een hoek, waar het warm zou zijn, waar het onweer je niet zou kunnen raken.)

Hoe je even tussendoor, in een niemandslandmoment, aan de piano ging zitten. Misschien had je dat liedje al zo vaak gespeeld en gezongen, het gaf niet. Het klonk anders, die overgang van het ene naar het andere akkoord. Het had iets met de tijd te maken, al wist je niet zeker wat.

Hoe je in die hoek van de kamer ging zitten, waar het warm was, om je boek uit te lezen.

Hoe je bij het poetsen die oude jazzplaten oplegde. Het verdriet schoof even naar achter, hoewel er veel verdriet in die opgewekte muziek zat. (Misschien wou je iets verbinden in de tijd, iets herschikken.)

(Misschien moet je nog even gaan zitten, in de stilte, om te kijken naar de rivier.)

Soms verlang je (zoals iedereen, altijd al) naar dingen die je even uit de zwaartekracht van de tijd halen. (Het troostende besef dat de dingen die dat kunnen zelf in de tijd bestaan.)

En de woorden zelf, ten slotte. Ze zijn in de tijd. Het ene woord komt na het andere, en zo zoeken ze een zin, zoeken ze zichzelf, zijn je huid.

02 maart 2019

Iets over verlangen en troost

Je wou al langer naar die tentoonstelling gaan. Het was nog even wachten tot het moment.

(Als je vertrekt, lijkt je lichaam zachtjes te zinderen van de pijn.)

Het is even zoeken in die grote hal naar de volgorde van de stukken. De vriendelijke meneer legt uit waar het begint. (Veel mensen lijken dat begin te missen, net als de laatste kamer.)

Het heeft iets met toen en nu, hier en daar. Er is een wisselwerking tussen die kastjes van toen en de kunstwerken van nu. Van een ingesloten hier naar een besloten daar. Van een hemels daar naar een aards daar. Daartussen mag je bewegen.

En het gaat over vrouwen, dat voel je meteen.

Vanaf het eerste kastje dat je ziet, beweeg je tussen verwondering en beknelling. (Iets doet je denken aan die mystieke gedichten die je achtervolgden tijdens je studies.) Het is wonderlijk, geduldig mooi. Het is mooi in verandering, er is tijd overgegaan. Het is door opeenvolgende handen opgebouwd. Het is een wonderlijke andere wereld, zomaar verstopt, als een geheim, in een hierplek. Een venster op een andere wereld, een droom. Het is misschien ook een vehikel, een spirituele brug naar een paradijs. Het is een weg om dichter bij dat paradijs te komen, alsof je gewoon maar de deurtjes open moet doen en het stralende licht komt je tegemoet.

Er loopt een eenhoorn rond.

En iets in jou voelt iets anders, het snoert je samen. Er lijkt zoveel gesublimeerd verlangen dat het bijna pijn doet. Het maakt je droef en opstandig, naast al dat andere. De vrouwen die dit maakten zijn zo hevig aanwezig en afwezig tegelijk, je kunt het niet aan jezelf uitleggen. Het verwart je. Ze mogen er niet zijn in hun aardsheid. (En het zijn die aardse vrouwen die je nu graag zou willen leren kennen, denk je.)

(De loeiende rugpijn maakt het soms moeilijk om je te concentreren op wat je ziet.)

En er zijn die werken van die vrouw van nu. Ze maakt kunst die jou telkens weer totaal beroert. Telkens een beetje in vertraging.

Ze zijn aanwezig in hun lijst, ze dragen ook de tijd in zich.

Het zouden inderdaad bijna bloemen kunnen zijn, maar ze zijn zoveel meer.

Je wilt dichter bij de werken komen, niet letterlijk, maar in je voelen. (Er is alleen die groep mensen, met die gids. Ze staan in de weg, je zou ze eigenlijk weg willen.)

Een rustige en tegelijk heftige gelijktijdigheid is er ook. Je ziet vergankelijkheid, pijn, verlatenheid, dingen die gescheurd zijn, dingen die stuk zijn, altijd al van god verlaten. En tussen dat alles is er die huid. Is het huid die zich verder opwarmt na de koude? Of is het huid die langzaam verdwijnt in de koude? Wat gehavend is door de tijd, door de krachten die afbreken, het beschermt ook, het zou warmte kunnen geven. De stukken zijn heel groot, ze staan rechtop, maar het verlangen lijkt horizontaler.

(Je zou willen dat die mensen weg zijn. Het doet pijn, hoe ze daar zijn. Die man die blijkbaar alleen maar zo snel mogelijk voor een werk wil staan om een foto te maken met zijn tablet, waarna hij weer verder kan. Het gekwebbel. Misschien ben je gewoon te moe om het te verdragen. Iedereen mag er zijn natuurlijk. Het is een plek van iedereen. Je schaamt je een beetje. Maar je zou graag alleen zijn, samen met je museumvriendin, en de werken. Het is iets van jou, maar hoe ze er zijn, het doet pijn.)

Je ziet een kastje van toen, en het maakt je verdrietig.

De bloemen lijken op organen die leven geven. Het is geen toeval, dat rijtje tekeningen. Het klopt, het is goed, dat die lichamelijkheid aanwezig mag zijn, niet verhuld. Het voelt als een vorm van genade.

Die twee indrukwekkend grote werken, tegenover elkaar. Met de mantel. Ze zuigen je aandacht op, ze raken je huid.

(Ondertussen zijn er al twee groepen. Net nu ze er niet zouden mogen zijn, denk je.)

Jullie gaan verder naar de volgende kamer, om snel weer terug te komen naar de mantels, weg van de anderen.

Het is rustiger nu om je heen. Je kijkt en begint te trillen, slikt tranen weg. Je bent breekbaar en voor even aanraakbaar. Het is zo desolaat en troostend tegelijk. Het gaat alle richtingen uit, en is tegelijk heel rustig zichzelf, je kunt het niet uitleggen. Als een rafelige plek waar het verlangen niet op afketst.

De mantels. Het ene stuk lijkt beschermender (als dat woord zou bestaan), het andere eenzamer. In het ene stuk kun je zijn, in het andere is iemand vertrokken. (Maar misschien voelt iemand anders het ook helemaal anders, het geeft niet.)

Het verlangen zit in de aarde zelf, denk je later. Het mysterie beweegt op de huid. (Wat ben je blij dat je hier geen mannelijkheid voelt, of zoiets.)

(Hoe je dicht bij je verlatenheid kunt komen, en door de kleuren toch niet bang bent van wat je ziet met je huid.)

Op een of andere manier heeft die vrouw van nu de vrouwen van toen bevrijd, denk je later.

Je zou haar willen bedanken.