Zinnen die blijven hangen.
De avond van de herdenking. Ze is al tien jaar niet meer in het leven. De mensen vooraan spreken over haar. (Iets in je verdraagt niet dat mensen te laat binnenkomen en zo de stilte uit balans brengen.) De man die bij het einde van de avond die lange tekst voorleest. Over haar. Hoe hij dat doet. Er klinkt zoveel rustige liefde uit zijn woorden. Hoe zij naar het einde van haar leven, een getormenteerd leven, een soort rust had gevonden, in haar denken en haar lichaam. Hoe zij net op dat moment, dat leek te komen als een moment van genade, ziek werd. De man beschrijft het als een tragische paradox. Het leek wel alsof haar lichaam die ontspanning niet aankon. Zo zegt hij het.
De zin komt binnen. Dagen later gaat hij nog door je heen. Je ziet die zin, je ziet die woorden in een lichaam, je ziet een lichaam. De gedachte is zo diep tragisch, maakt je zo droef, zo machteloos, zo klein. Ontredderd door de redding. De zin raakt allerlei plekken in je lichaam, laat je een beetje ontheemd achter.
En ontheemd was je al.
Een mooi gesprek, als een toevallig geschenk. Over de angst dat je kind van je weg zal groeien. Hoe je als ouder de dingen niet weet soms. (Het ontroert je diep. Je ziet iets. Lege plekken in je buik.)
Ergens in de nacht thuiskomen, en je nog niet uit handen willen geven.
Misschien aarzel je.
Een andere dag.
De spullen zijn zwaar van verhalen, zwaar van verleden, zwaar van herinnering. Jullie laden de spullen in dozen en in de auto. Ze hebben een bestemming. Je geeft ze uit handen.
(Soms schrik je ervan, hoeveel er in je herinnering huist, wacht.)
De doorsijpeltijd van je lichaam.
Thuiskomen. Je lichaam is koud, zou warmte kunnen gebruiken. Het is zichzelf uithuizig.
Je zet het fototoestel op de piano.
De nacht kan je niet helen.
Een andere dag. Je loopt door de zaal, maakt foto’s.
Een avond. De jongen vraagt wat jouw mening is. Jouw woorden doen ertoe, zo lijkt het.
Terwijl je in de avond naar huis loopt, denk je dat iets goed is. (Een dag later zul je dat nog eens denken.)
Een andere dag. De dingen op het lijstje. (Terwijl buiten daar beneden de mensen op de trappen in de zon zitten.)
Je hebt die tekst nog te schrijven. Je hebt net zoveel tijd, de tekst schrijft zich, in de tijd.
(Je ziet achter de woorden hoe kwaad je bent.)
Een avond. Een mooi gesprek. Het maakt je klein.
(Het is belangrijk om binnen te gaan zitten net voor je rug koud begint te krijgen, denk je. Een koude rug kan je lichaam afwezig maken.)
Je ziet de dingen. Lege plekken, en hoe ze gevuld worden.
En je laat de woorden stil verdriet binnenkomen.
Zouden mensen je herkennen? Hoe kun je antwoorden op die vraag?
(Je weerstaat de nacht nog even.)
Een andere dag.
Iemand zegt dat ze je mist. Je ziet wat ze zegt. En het is wederzijds.
Je fietst door de stad, op weg naar de lezing die je gaat geven.
(Je hebt met jezelf afgesproken dat je je niet meer zult afvragen hoe oud je mag zijn. Dat maakt het gemakkelijker.)
De twee vrouwen die je vertellen dat ze later op de dag met de trein naar Kazachstan vertrekken. Ze ontroeren je.
Mooie verhalen over vrijheid en geluk.
Nadien fiets je door de stad, op zoek naar een verjaardagscadeau. Je ruikt de lente.
Je zinnen blijven hangen.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten