31 mei 2019

Bescherming

Lagen, ergens in je. Soms schrik je ervan.

Kijken, en jezelf leren.

Vaststellen dat je ’s avonds begint te roepen tegen het scherm. De meneer in beeld doet alsof hij de indruk geeft dat hij aangeslagen is door zijn verlies, maar hij doet eigenlijk iets heel anders. Instrumentele interpretatie, of zoiets, in functie van de eigen ultieme strategie. Roepen, en merken dat het er de volgende dagen nog enkele keren uit zal komen. (Misschien worden die dingen ergens tijdelijk opgeslagen, onzichtbaar.)

(Waarom ziet niet iedereen dat, roept iets in jou. Twee dagen later lees je exact hetzelfde in de krant.)

Zoals steeds een beetje moedeloos worden van al die mensen die al binnen enkele uren de meest omvattende analyses klaar hebben en misschien vooral zelf nog eens in beeld willen komen.

De dag na. Iets gonst in je lichaam.

Je leest dingen, je hoort dingen. (Iets in je roept.)

Later, op weg naar huis. Hele zinnen bonzen in je hoofd. (Misschien helpt het om ze straks uit te schrijven. Misschien niet. Waarom eigenlijk?)

Toch maar wel. De zinnen schrijven zichzelf, leggen zich een beetje neer.

(Je huid blijft alert.)

Een andere dag. Je leest dingen die je niet zo bevallen.

(Eerst zwijgen, dan verdriet, dan nadenken en dan vechten. Iets in je lichaam is bij die laatste fase aangekomen, denk je.)

(Misschien ben je ouder dan sommige anderen. Misschien heb je al veel gevechten gevoerd. Misschien heb je geen schrik voor alle gevechten die nog zullen komen. Misschien zijn die zinnen leesbaar in je lichaam.)

(Een of andere oerkracht die zich naar boven wringt, soms. Het heeft iets met beschermen te maken.)

Een andere dag. Het lijkt alsof de dingen wat rustiger worden.

(Tot ineens een zoveelste gesprek. Je had je voorgenomen helemaal rustig te blijven.)

Je kijkt naar de aflevering van die serie. (Het blijft de seizoensfinale te zijn. Extra emo dus. Stille geliefden, moeders en dochters, ze vinden elkaar uiteindelijk.) Een golf komt over je. Veel tranen. (Oer. Iets met bescherming, zie je.) Je leest de dingen.

Een vergadering. Je denkt dat de dingen zich rustig en duidelijk hebben neergelegd. Het lukt aardig. (Je had je voorgenomen helemaal rustig te blijven.) De dingen nemen je over. Ze zijn weer sterker dan je dacht. (Je schaamt je een beetje voor je kracht. Iets was niet de bedoeling. En tegelijk stelt het je op een of andere manier gerust.) Nadien zie je de dingen.

(Je huid blijft trillen, de hele nacht.)

Misschien is het toch goed om ze uit te schrijven, denk je, de volgende ochtend.

Je verlangt op een of andere manier naar dat schrijven, waar je tegelijk ook geen zin in hebt. (Het moet een doorlopende tekst zijn, denk je. Zodat je in dat ritme kunt komen, zodat de zinnen je zachter kunnen maken, zodat het voor anderen rustiger te zien is, zodat de woorden iets met je huid kunnen doen. De zinnen zaten er al, stuiterden heen en weer. Door ze te schrijven verbinden ze zich met elkaar, komen ze thuis.)

(Om een of andere reden moest je dit doen. Je moest ergens gaan staan. Daar. Om iets te laten zien. Je begrijpt het niet helemaal.)

(Later zegt een goede vriend dat jij die tekst bent, of zo.)

Een vriendin op bezoek. Een mooi gesprek op het terras. Over de echte dingen.

Over de liefde. Ze vraagt iets, je probeert het uit te leggen. (Je denkt dat het niets is, maar het is veel.)

Sommige zinnen die je zegt raken de rivier aan, ergens.

Je probeert iets te vertellen over dat ene stukje. (Je probeert iets te vertellen over bescherming. Alleen het woord al opent sluizen.) Je probeert die ene zin te stotteren. We blijven. Misschien is dat al iets. (Misschien was die zin er ook voor haar, en wil je dat ook zeggen.)

Ze legt de zin voor je uit.

(Misschien doe je heel af en toe het goede, denk je.)

Ook in afwezigheid kun je zijn. Die zin begrijp je nog beter.

(Het citroentaartje bewaar je voor de volgende dag.)

’s Avonds werk je de tekst af. Je voelt hoe die zijn eigen ritme heeft gekregen. Het is goed zo. Je kunt hem loslaten.

(Je huid wordt zachter.)

24 mei 2019

Farewell

De week die ook de laatste week is, of zoiets.

De beeldjes die je zelf in elkaar knutselde. En de woorden erbij. (Volgens een of andere communicatie-expert had je er ongetwijfeld ook nog emoji’s bij moeten zetten. Het voelt wel goed eigenlijk, ouderwets zijn.)

In de conferentie. Zachtjes door de zaal lopen, met dat lange lijf. Door de lens van het fototoestel wachtend kijken.

De mevrouw in de trein. Iets leidt je enigszins af.

Tijdens de vergadering. Je luistert naar de verhalen, ze maken je klein.

Na een volgende vergadering. Op weg naar huis. Het wordt tijd dat je eindelijk iets eet.

(Wat is er met dat been? Het komt ergens vandaan. Een traanbeen.)

Een andere dag. Je neemt je voor om lijstjes af te werken. (Dat voornemen staat trouwens ook op het lijstje.)

Je ziet sprietjes en kleine blaadjes op het terras. Dingen die uitkomen. Zomaar. Het mag.

Een avond met tijd, zo lijkt het wel.

(Dat been.)

Sommige nachten lijken trager te zijn dan andere.

Mmm, gember. (Gemberverlangen.)

Een mooi gesprek. (Je leert iets over een haperend lichaam.)

(Je wacht op een onderwerp voor een stukje.)

Een avond die uitermate geschikt lijkt voor een of andere romantische film, dekentjesfilm.

Een conferentie in de grote zaal. Ernstige mensen. De minister spreekt de zaal toe. (Hij doet zijn best om zijn Engels te laten klinken als Engels. Het klinkt als Engels, maar verstaan doe je het niet.)

Daarna in de andere zaal. Met doorzichtige stoelen. (Je weet eigenlijk niet waarom die minder goed zitten.) Sommige mensen kunnen erg veel woorden per minuut produceren.

(Soms voel je enige hoofdenvermoeidheid. Het zou trouwens ook goed zijn als het woord toppers de volgende zevenendertig maanden niet meer gebruikt wordt. Denk je stiekem.)

Het lijstje vordert goed, denk je.

(Het onderwerp voor het stukje nadert. Je ziet het nog niet helemaal, maar het nadert.)

Complexe dromen, de hele week al. Je vraagt je af wie in je hoofd die ingewikkelde beelden kan bedenken.

Een andere dag.

Je loopt naar het werk. Ergens halverwege. De vrouw met haar twee dochtertjes. Ze brengen je naar je onderwerp.

(Het laatste beeldje. Je laat iets los. Het is mooi te zien waar ze naartoe gingen. Je kijkt, het is goed. Je buigt het hoofd.)

(Een beenmoment. Een traanwankelbeen.)

Je grootvader komt je stukje binnenwandelen. En hij is niet alleen.

(Misschien heeft elke mens enkele verhalen die hij of zij telkens opnieuw vertelt, telkens een beetje anders.)

Een mooie vraag over een brief, ze ontroert je.

De twee mensen die je komen interviewen komen binnen. (Je weet niet helemaal zeker of je wel iets zinnigs te vertellen hebt. Ze gaan waarschijnlijk heel slimme vragen stellen over rechten.) De vrouw vertelt over haar treinreis naar Kazachstan. Het ontroert je. Ze heeft voor jou chocolade uit Kazachstan meegebracht. De vragen gaan meteen naar de diepte. Je aarzelt een beetje, maar het is alsof ze zegt: kom maar, doe maar. (Voor zowat al die vragen heb je een leven nodig gehad, denk je.) Het is alsof je alleen maar met je hele lichaam kunt antwoorden. (Je vraagt je af of ze niet een heel ander soort interview voor ogen hadden, maar dat blijkt niet het geval.) Ze zegt dat ze de hoop voelt in je antwoorden. (Daarmee maak je me gelukkig, denk je.) Je bent een beetje verlegen als ze weggaan.

Je gaat kijken naar de klimaatmars die voorbij trekt. (Je staat daar te kijken. De jonge en oudere mensen komen voorbij. Je ziet mensen die je dierbaar zijn. Misschien zien ze je tranen niet. Het interview van daarnet loopt over in wat je nu voelt.) Je sluit mee aan. Bijpraten met een vriendin.

Je buigt af naar het station. (Anders ga je te erg verbranden, denk je.) Het is ook fijn om even alleen in de trein te zitten. Het is de dag van het literair katern, je neemt een trein die er net iets langer over doet.

(Je denkt nog aan die brief.)

Je staat te koken. Het is alsof je ineens ziet waar je week bent.

(Sommige stukken van het nieuws wil je eigenlijk niet zien. Er is gelukkig genoeg te prutsen op het terras.)

En dan is het ook nog de verjaardag van Bob.

(Die demoversie van het mooie Farewell.)

19 mei 2019

Een heel klein beetje boos

Sommigen denken misschien dat in tijden van oorlog alles geoorloofd is. Dat is niet het geval. En, het zou nog mogen gezegd worden, een verkiezingsperiode is eigenlijk geen oorlog. Het is een feest, denk je, of zou dat moeten zijn. Het is goed dat mensen in discussie gaan, en dat mag best ook hevig zijn. Het is goed dat visies botsen, dat ideeën heen en weer gaan, en dat daarna gezocht wordt naar een goede basis om samen te werken. Dat hoort zo, en daar is niets mis mee.

(Het is niet gemakkelijk, voel je, om op deze plek over politiek te praten. Eigenlijk gaat het daar ook niet over, denk je.)

(Het is tegelijk ook een vaststelling dat die bezigheid, die volgens jou nog altijd een nobele bezigheid is, in de feiten een groot deel van je leven heeft uitgemaakt.)

Misschien kun je er met het ouder worden steeds minder goed tegen. Je voelt hoe je eigen verontwaardiging groeit. Soms zijn je dromen zo groot dat ze pijn doen. En tegelijk kun je er steeds minder goed tegen dat gesprekken over de echt belangrijke dingen, op de echt belangrijke momenten, verlopen met woorden die pijn willen doen, of die iets zeggen over iets anders.

(Misschien is dat je droom: over de grote dingen kunnen praten, met kleine woorden. Maar ook dat is misschien een andere discussie.)

Het gaat eigenlijk niet over politiek, het gaat over mannelijkheid, denk je.

Je leest een tweet van een lijsttrekker van een partij, gericht aan een lijsttrekker van een andere partij. De auteur van de tweet was in een nog niet zo ver verleden staatssecretaris. De bestemmeling van de woordenrij is een parlementslid van een andere partij.

Het ene deel van de tweet is al erg, het andere is dat ook. Er staat: "Die man heeft zelfs nog nooit een wagen bestuurd. En hij wil premier worden? Komaan zeg!"

Zucht.

Zucht.

Zucht.

Er zouden diverse wetenschappelijke disciplines kunnen losgelaten worden op dit stukje tekst. Allerlei interpretaties zijn ongetwijfeld mogelijk. Je neemt er eentje uit.

Het gaat hier blijkbaar over een debat over mannelijkheid, denk je. Tussen de regels zou de boodschap kunnen zijn dat je om een goede premier te worden: (1) blijkbaar best een man bent, (2) bij voorkeur een ‘echte’ man bent. Een echte man heeft minstens een rijbewijs. Een wagen is blijkbaar een soort verlengstuk van echte mannelijkheid. Daarmee kun je laten zien dat je een echte bent.

Het is een vorm van sociale interactie tussen sommige mannen om de ander te willen vernederen door hem te wijzen op zijn lager gehalte aan echte mannelijkheid. (Die vorm van sociale interactie heeft in de loop van de menselijke geschiedenis al een slagveld aan ellende aangericht, maar ook dat is een andere discussie waarschijnlijk.)

Het gebruiken van woorden die aansluiten bij die vorm van sociale interactie kan door sommige mannen gebruikt worden als een soort signaal naar anderen om te bewijzen dat zij zelf wél een echte man zijn. (In de loop van de geschiedenis zijn er heel wat instrumenten en rituelen ontwikkeld die sommige mannen blijkbaar nodig hebben om aan anderen te bewijzen dat zij echte mannen zijn. Diverse Darwinistische analysemodellen kunnen daarop losgelaten worden, denk je.)

Sommige mannen vinden het vanzelfsprekend op die manier zichzelf een beetje uit te vergroten, en ze krijgen daar van anderen (van de verschillende geslachten) soms ook applaus voor.

(Gelukkig zijn er zo eindeloos veel andere mannen die dit soort zielige mannelijkheid niet nodig hebben, denk je.)

Als mannen onder elkaar een beetje onnozel willen doen, dan doen ze maar, denk je. Maar mensen die de eer hebben een publieke functie te mogen uitoefenen zouden zich minstens mogen houden aan elementaire beleefdheidsregels. De mensen die die eer hebben zouden ook hun best mogen doen om hun verlangen om hun mannelijkheid te etaleren onder controle te houden. (Je bent trouwens ook geen echte vent als je hardop zegt dat je het blijkbaar niet abnormaal zou vinden dat je politieke tegenstrever die volgens jou vernederd is zijn polsen zou gaan oversnijden. Met die woorden worden onderhuids misschien ook wel dingen gesuggereerd over mannelijkheid en eer en vernedering.)

Soms zijn mannen vermoeiend. (Dat nog tot daar aan toe. Zielige mannelijkheid is echter vaak helemaal niet grappig, soms zelfs gevaarlijk.)

Gelukkig bestaan er geen echte venten. Als ze al zouden bestaan, hebben ze vooral geen behoefte aan zielige ventigheid om een echte vent te zijn.

Gelukkig ben je zelf nooit geslaagd voor het examen voor echte man. (Echte mannen zouden minstens weten waar dat examen plaatsvindt.)

Gelukkig ken je zoveel mooie mannen die niet hard moeten roepen om iets te bewijzen. Ze maken er het beste van, zijn groot en klein, sterk en kwetsbaar, soms vindend en vaak niet. Ze kunnen ook vloeiend zijn in hun identiteit. Ze willen die niet opleggen aan een ander. Ze hebben niet zo’n schrik van de stilte. Ze zijn soms ook vermoeiend (net als jij) maar dan op een grappige manier. Ze zijn net als iedereen een beetje op de dool in het leven, en dat is niet erg. Ze hebben niet zo’n behoefte om anderen klein te maken om te kunnen geloven dat ze zelf groot zijn. Ze willen niet kwetsen om zelf iemand te kunnen zijn. En ze zoeken via een of ander kanaal geen gemakkelijk applaus op voor de manier waarop ze anderen kwetsen.

(Eigenlijk was je een beetje boos dus. Of zoiets.)

18 mei 2019

Traaghuid


Soms maakt de nacht je los. Soms niet. Soms begrijp je waarom. Soms niet. Misschien ben je als het wateroppervlak met een trage groter wordende cirkel.

Je bent gevraagd om te zetelen in het panel. De zinnen netjes in de presentatie. (In je hoofd zijn ze altijd een beetje groter, denk je. Misschien is het goed dat ze even indikken.) Het is mooi, te merken hoe jouw woorden en die van de andere sprekers netjes in elkaar lijken te passen. (Je weet nooit helemaal zeker hoe je woorden zullen vallen, of ze net die plek zullen innemen die goed zou zijn.) Iemand is blij je te zien.

Een bezoek bij een vriendin. Interactieve risotto. En een deskundig oordeel door haar dochter. Iets van een licht verdriet.

De volgende ochtend beslissen om toch maar thuis te werken. Iets met de treinen. (Het is fascinerend hoe klein die achilleshiel kan zijn.) De Franse versie van een tekst bij elkaar knutselen. Als met legoblokjes.

Voor de avondvergadering de trein nemen die niet langs de hoofdstad gaat. Die andere route leest om een of andere reden lekkerder. Tijd dus voor een vers boek.

In de trein terug een houding zoeken waarin je kunt verdwijnen. Soms is je lichaam een beetje hoekig. Soms meer dan soms.

Een andere dag. Het ene knutselwerkje is klaar, het andere dient zich aan. Tussen de twee in heel subtiel proberen andere dingen nuttig te vinden.

(Uitkijken en een beetje zenuwachtig zijn voor iets dat de volgende dag zal komen.)

Een vergadering in een klein glazen hokje met gekleurd glas. Misschien klinken de woorden anders dan.

Voor die avond heb je je vragen netjes op kaartjes geschreven. Zouden ze dan anders klinken dan gewoon op een blad? Je probeert veel mensen in het verhaal te krijgen. (Is misschien ook iets met legoblokjes.) Nadien komt iemand je zeggen dat je een mooie stem hebt. (Beetje verlegen, maar niet laten merken, vanzelfsprekend.)

De lichtschakelaars uitdoen en dan dat stukje in het net niet donker.

Een krampnacht. (Je weet niet waarom.)

Die ochtend klein beetje zenuwachtig (dus) de fiets op. (Er zijn plannen voor de namiddag, maar eigenlijk zou je liever hebben dat de rest van de dag leeg zou zijn.)

Het laatste deurtje naar de zolderkamer is erg laag. Het is er lekker warm. Je probeert iets te vertellen over waar je in je verhaal bent. Het klinkt een beetje hoekig, denk je. Met je kleren hoop je alles achter te laten daar op de bank, of zoiets. Je ligt op de tafel. (Je voelt al dat het weer anders zal zijn dan de vorige keren.) Misschien daal je heel langzaam in jezelf? Tintels, dat is een goed teken. Je probeert elke aanraking langs de binnenkant van je huid mee te volgen. Soms komen er beelden, maar je vraagt jezelf steeds terug te keren. Je kijkt, je ziet. Misschien is een reflex een ingesleten zin. Woorden die ook zouden kunnen overschreven worden. De reflex is soms: niet loslaten. Je vraagt het wel te doen. (Je ziet die onderhandeling.) Misschien is je lichaam nog groter dan je dacht tot nu. (Je wilt haar helpen met dat grote lijf, alsof je te zwaar bent. Je zou zonder zwaartekracht willen zijn. Je zegt dat het na het uit handen geven eigenlijk niet jouw probleem is wat er met dat grote been gebeurt. Dat is een goed plan.) Je kijkt, je ziet. Ergens tussen teleurstelling en compassie. Je ziet waar het verdriet zit, het is wit. Omgedraaid. Vrij. Heel voorzichtig mag het misschien wel. Minder schaamte. (Wat is er met dat bekken?) Weten dat het zal duren, het helpt. Het mag duren, denk je. Je kijkt, je ziet alles.

Nadien probeer je er iets over te vertellen. Je woorden stuiteren. Je hoort je woorden. (Iets over wat je zelf ziet in de spiegel en wat je niet kunt zien door de ogen van een ander.) Het is eigenlijk heel erg goed, zegt ze, je zou vooral blij moeten zijn. Dat ben je ook. (Al die andere verhalen zullen traag gaan liggen in je huid. Misschien ben je al bezig met nieuwe huidherinneringen.)

De hele dag ruik je naar de olie, en het is goed.

In de vooravond op weg met een vriendin. Brievenbus na brievenbus. Het is een ritueel voor jullie twee. Het is verhaaltijd. Je voelt hoe goed het doet, jullie hebben verhaaltijd nodig. Ze zegt iets over helen. Het ontroert je. Ze kiest het bankje om even te rusten, voor ze vertrekt. (Je hoopt dat ze goed thuis komt.)

Een mooi gesprek, in een omgeving die steeds voller lijkt te worden. Je krijgt iets van Mahler, het ontroert je. (Terwijl je vertelt, zie je de leeuw in jezelf.) (Of je gaat staan voor een ander, om iets van de wind op te vangen, om zo een plek te maken die veilig is, of je dat ooit zult gedaan hebben in je leven, het is een vraag die je bezig zal houden, altijd.)

Een andere dag. Verder knutselen. (Als kind was je niet altijd goed in legoknutselen met twee. Nu doe je het wel, met je collega. Het is wel fijn eigenlijk.)

Voor je naar huis gaat nog die nieuwe plaat ophalen die je later op de avond zo zal ontroeren.
Je ziet de vraag van een groot klein meisje. (Je smelt een beetje.)

Onder het dekentje naar die serie kijken. (Die man heeft zo’n bijzondere manier van bewegen, je probeert te begrijpen hoe het in elkaar zit.)

Een andere dag. Een antwoord van een groot klein meisje. Iets over platte basketballen. Hoezo plat? Het is goed.

(Een licht knagende rusteloosheid, ook.)

Er moet nog een struik bijkomen op je terras denk je. Een half uur later staat die er.

De kinderen in het park. En hun circusdromen. (Zoek je iemand?)

Je kijkt van boven naar het spektakel. (Je ziet iemand.)

12 mei 2019

Rivierverlangen

Die twee vrouwen in het journaal. Ze lopen mee in de stille mars in die andere stad. (Jij was op een andere mars, in de hoofdstad.)

Ze dragen de littekens. Ze vertellen dat ze incestslachtoffers zijn, misbruikt door hun vader. Ze vertellen het rustig. (Er moet een oceaan van pijn en verdriet achter die rustige woorden zitten.) Ze zijn groot, ze zijn sterker.

De tranen schieten in je ogen. Je handen trillen.

(Je ziet iets van de radeloze woede die in je huid zit.)

De verhalen raken elkaar. De verhalen die je kent. Iets van je huid. De vrouwen die je kent.

(Het gaat nooit over, denk je.)

Het is meer dan dat, en er zijn verschillende verhalen. Maar het spoor van vernietiging dat zoveel mannen hebben nagelaten doorheen de tijd, het is zo immens.

(Je weet nooit zeker of je gedaan hebt wat in jouw mogelijkheden lag om die keten te doorbreken. Je weet het nooit. Je ziet die mensen op de straat, je kent de verhalen. Het raakt iets van het kind in jou en het kind dat van jou had kunnen zijn.)

Het is zo immens.

(De uitzonderlijke gevallen lijken misschien het grootst. De verhalen van dichtbij, van de bekenden, ze zijn in aantal nog veel groter. Ze worden zo vaak niet gezien, zo vaak niet vervolgd.)

En de erfpijn.

Je hebt de sporen van het spoor gezien.

(Je handen trillen.)

De mensen in de straat. Waar gaan hun gedachten, hun machteloze kwaadheid naartoe?

Zij die de moed vonden om hun verhaal te vertellen, je buigt je hoofd voor hen. En de soms onbeschrijflijke kracht waarmee ze met hun gedeukte lichaam in het leven willen blijven, je buigt je hoofd.

We hebben je gehoord, we hebben je gezien, we blijven, in onvolmaaktheid, met te korte armen, maar we blijven. Hier. Al is het in verwarring. We laten ons raken. We blijven. Misschien is dat al iets.

(Je denkt aan de woorden die iemand die je lief is je ooit zei. Ze troosten je machteloosheid.)

(Het gaat nooit over, denk je.)

(De niet-woorden stuiteren door je hoofd.)

Zoveel pijn, zoveel verdriet. We blijven. Misschien is dat al iets.

De verhalen die je zag. Hoe klein ze je maakten.

(En je ziet de leeuw die in je huist.)

Het maakt je onrustig.

En de rivier is er ook. Je kunt verlangen naar de rivier.

Het water dat komt, traag genoeg. Het water dat het leven draagt.

Misschien kun je gewoon in de rivier gaan staan, en kijken naar het water.

Misschien kan het water voorzichtig helen. Misschien kan het water de richting van het leven tonen. Misschien is dat de plek om te razen, en te blijven, tot de klanken weggestorven zijn. Misschien is het bewegende water de plek die blijft. Misschien kan het water je dragen.

(En je weet niet waar die woorden over gaan. Het was alleen alsof het belangrijk was om iets niet zomaar voorbij te laten gaan. Alsof het goed zou zijn dat je ergens stond, dat het gezien zou worden. En al was het stotterend. Oefenen in staan is misschien ook al iets.)

11 mei 2019

Woordwonen

Soms zie je de woorden bewegen in je huid. Soms zie je hun afwezigheid. Soms zie je de afdruk van waar ze zouden geweest zijn.

Soms kun je verlangen naar woorden. Zoals je kunt verlangen naar een plek waarvan je pas achteraf beseft dat het een thuisplek zou kunnen zijn.

Soms kun je de woorden aanraken. Je kunt de woorden dragen in je handen. Je weet na al die jaren nog niet helemaal zeker uit welk materiaal ze gemaakt zijn. Iets als graniet, waarschijnlijk. Al kunnen ze ook verpulveren in je handen, net na die eerste streling.

Soms kun je verdwijnen in woorden. Ze zouden je mee kunnen nemen naar de zwarte gaten van je eigen schiereiland.

Soms weet je pas wat de woorden zeggen lang nadat ze er staan. Ze zijn naar je toe gekomen. Misschien heb je onbewust het stof geveegd, om plaats te maken.

Soms nemen de woorden het over. Je hoeft alleen maar te kijken. Je zou je kunnen afvragen wat ze eigenlijk overnemen.

Soms weet je niet zeker of je aan woorden denkt in je dromen. Je weet niet of de beelden die je ziet, daar, woordig zijn.

Soms lees je woorden over vrieslichamen, waarna je helemaal begint te gloeien. Alsof je lichaam jaren had gewacht tot het moment waarop jij in dat boek zou lezen.

Soms kun je vermoeden dat er ook woorden staan in dat boek dat je misschien ooit of nooit zult schrijven. Je kunt het boek zien als een schim, binnen loopafstand, klaar om te ontsnappen.

Soms wil je alleen woorden over de liefde lezen. Er is iemand die dat weet.

Soms zijn er zinnen waar je jaren op moet wachten. Jaren van omtrekkende bewegingen, tot je klaar bent. Misschien was die zin er al die tijd al.

Soms heb je geen keuze, weet je dat de vlucht geen zin meer heeft. Je ziet in je hoofd de plek waar je niet naartoe wilt gaan, en je weet dat je dat wel zou moeten doen. Zodra je tussen hier en daar een woord legt dat zorgt voor een klein geultje, ontbloot de plek zich voorzichtig.

Soms zie je de brieven die je zou schrijven. Een heel stapeltje, voor wie je lief is in dit leven. Ze zouden je laten vertrekken.

Soms moet je hen alleen maar volgen.

Soms zijn de woorden je adem. Je schuift, ongemerkt maar verhoopt, in hun ritme.

Soms zie je het verlangen van het witte blad.

Soms ruik je de woorden. Soms zie je hoe ze licht geven, ergens in een boek.

Soms zie je de macht van de woorden. Ze liggen daar, binnen handbereik. Je hoeft ze enkel te nemen om te kunnen slaan.

Soms begrijp je niets van hun mysterie. Soms weet je niet hoe wat je hier schrijft elders iets kan doen bewegen. Je weet niet zeker waar de woorden zijn, tussen jouw vingers hier en die ogen daar. Misschien ziet iemand iets.

Soms raken de woorden aan wie je zou willen zijn. Beter dan je falende handen.

Soms hoop je dat anderen alleen je woorden zien, alleen je verhaal, terwijl je daar staat. Door dat zelf bijna te geloven kun je de zwaartekracht vergeten.

Soms zie je hoe de zinnen in je lichaam zijn gebrand. Soms zie je waar de woorden zijn die het weer zouden kunnen helen.

Soms heb je niet meer nodig dan die ene zin in dat ene liedje om, telkens weer, je tranen te vinden. Waar in je lichaam worden die zinnen bewaard?

Soms zie je hun troost, niet door wat ze zeggen maar door wat ze zijn.

Soms kijk je naar je handschrift, als een onwetende. Als iemand die door een gang loopt, niet weet in welk huis hij is binnengegaan.

Soms kunnen de woorden over de goden praten, soms liggen ze tussen jou en de demonen.

Soms zijn woorden  genoeg.

Soms niet.

09 mei 2019

Onbestemd

Beetje ingewikkeld.

Dus beetje normaal, eigenlijk.

Misschien heeft je lichaam een eigen verhaal, misschien moet je gewoon kijken, misschien weet het wat jij niet weet. Je dacht het al eerder, iets in die zin. Alleen is dat niet weten, dat onbekende, nog altijd hier, en niet daar. Misschien kun je niet zomaar zien wie je bent, je kunt je tegelijk niet onttrekken aan jezelf. En ook als je dat doet, ook als je je losmaakt, dan ben je nog steeds hier, dan ben je dat losmaken.

Een beetje ingewikkeld, dus.

Soms verlang je naar begrijpen. Het lezen van elk stukje zwaartekracht. Alles zien zou al veel zijn. Ook in afwezigheid kun je zijn. Het voornemen om alleen te kijken is al nobel. Dat je lichaam dingen doet die vreemd zijn, maakt jezelf nog niet tot de andere. Je huid heeft een geheugen. Bevroren bewegingen. Soms zou je ze willen begrijpen. En misschien is dat het verkeerde woord. Zoals toen ze je vroeg om haar je hand te geven en je hand ergens onderweg besliste. Je zag het. De omgekeerde weg. Alsof je hand probeerde de woorden ‘geef me je hand’ te interpreteren en verloren liep in de vertaling.

Misschien is het daar. Waar je in onbestemdheid bent. Misschien is het goed om daar te staan.

Een lange omweg, denk je ineens. Of niet.

Dus, dat blad dat je kreeg, met die getallen op. De resultaten van het bloedonderzoek. Die paar woorden die je had gehoord aan de telefoon. Dat de meeste dingen heel goed waren, en sommige toch niet echt. Later zou je horen dat het op een genuanceerde manier beter was dan je even dacht. De dokter legde je rustig uit hoe normaal de meeste dingen waren die niet zo goed waren (naast al de dingen die eigenlijk heel erg goed waren). Dat andere dan, ze liet je zien hoe complex het was, en je zag het. Ze vroeg of ze je geholpen had. Ze zei dat je eigenlijk al alles deed wat je zelf kon doen. En je wou zeggen dat je best wel met die onbestemdheid kon leven. Je zag het, het maakte je rustiger.

Je probeerde haar iets te zeggen over de paniek die er was geweest in je lichaam, in jouw onbestemdheid, als het ware.

(Op weg terug naar huis waren er alleen maar tranen.)

Hoe die kleine dingen je plots wankelend kunnen maken, alsof je ineens van zand zou zijn.

Je probeerde het haar uit te leggen, en dat was goed. Misschien is wankelen ook gewoon een moment van zijn.

Proberen te lezen welke verhalen er huizen in de uithuizigheid van dat moment. Misschien herinnert het lichaam zich de afwezigheid van een nulpunt, van oorsprong en bestemming. In dat moment. En is er heel even niets tussen jou en de wind (zoals het misschien altijd al was). Het is een verhaal.

Er is nog een verhaal. Misschien zou je niet kunnen zien waar het ene verhaal zich terugtrekt voor het andere. Misschien geeft dat niet.

Het kankerverhaal. (Dat had je ineens gezien.) De eenvoudige formulering is dat je lichaam je in de steek laat. Dat lijkt te impliceren dat je voor dat moment wist waar je was, maar misschien is die gedachte te rooskleurig.

Die ziekte dus, die er op een bepaalde manier voor zorgde dat je lichaam je heel vertrouwd werd en je ook deed beseffen dat je het niet kon vertrouwen. (Soms ben je in de war met de verleden en de tegenwoordige tijd in een zin.)

En de jaren sinds toen. Hoe je heel langzaam uit de gevarenzone kwam, hoe je heel langzaam weer in meer dan enkel het nu wilde zijn, hoe je plannen begon te maken. Hoe het leek alsof het mocht. (Verhalen raken elkaar.) Hoe er een rust kwam, of iets dat daarop leek. Hoe je soms al leek te vergeten wat er was gebeurd. En hoe je ook ineens, op een onbewaakt moment (een onbewaakt moment, zijn er andere?), totaal onvoorbereid weer ‘toen’ kon zijn. Hoe alles ineens, heel even, heel totaal kon wankelen. Waarna het weer gewoon overging, zoals al die andere keren.

En misschien is er een stuk dat al die tijd wou zeggen dat je alles zou doen wat je zou kunnen doen, alles wat je zelf zou kunnen controleren, en dat je dan het leven in je handen zou kunnen houden, blijven houden, dat je dan zomaar zou kunnen blijven leven. En zo is het niet, natuurlijk, al zou het wel handig zijn. Soms zeggen de dingen je dat je die controle niet cadeau zult krijgen. Zoals een brief over een schuldsaldoverzekering. Of een blad met getalletjes.

(Je zag die dingen, op weg naar huis.)

Soms als je leest, zie je onveiligheid, soms zie je onbestemdheid. Dat dacht je wat later. En ook wat later dacht je ineens terug aan die eerste nacht in het ziekenhuis, na de operatie. Hoe je ’s avonds laat naar je kamer werd gebracht. Hoe je daar was, die nacht, alleen. Hoe fijn het was dat er een beetje licht was, en hoe veilig je je toen voelde. Hoe het water voelde, dat je uit een doekje kon opzuigen.

Misschien zie je wel beter hoe de verhalen in elkaar schuiven, en misschien is dat wel goed. Ook in afwezigheid kun je zijn. Zoals je ook thuis kunt zijn daar waar je bent, hier dus.

05 mei 2019

Afstanden

‘Toch goed dat we lekker kunnen stappen, slenteren is niet zo mijn ding.’
‘Nee, dat heb ik al gemerkt.’
‘Soms helpt het ook een beetje om zo mijn gedachten voor te blijven, of er beter naast te kunnen lopen of zo. Ik kan het niet goed uitleggen. De beweging helpt tegen opgezogen worden.’
‘Gebeurt dat dan wel eens?’
‘Misschien niet, maar ik denk het soms wel, dat het zou kunnen.’
‘En proberen voor jezelf uit te lopen helpt dus?’
‘Ik denk het. Het heeft iets met het woord afstand te maken. Ik vind dat een ingewikkeld woord.’
‘Verlang je dan naar afstand, of net niet?’
‘Misschien wel allebei. Soms voel ik een afstand tot mijn lichaam, alsof ik er niet helemaal mee kan samenvallen. En daardoor maak ik soms misschien ook wel afstand, terwijl ik het tegenovergestelde zou willen.’
‘Zeggen mensen je dat dan?’
‘Ja, soms wel. Ik herinner me iemand die het me zei, dat afstand het wezen was van wie ik ben. Wat er op dat moment gebeurde was ingewikkelder dan dat, maar ze had ook wel gelijk, eigenlijk. Misschien is machteloosheid ook wel een vorm van afstand?’
‘Ik ervaar soms vooral de afstand tot anderen. Anderen die uiteindelijk gewoon met zichzelf bezig zijn, zich niet echt openen, of dat niet kunnen of willen.’
‘Misschien zijn we soms allemaal wel bang van kwetsbaar zijn of van niet kunnen beantwoorden aan verwachtingen.’
‘Ja, bij sommigen is dat zo. Anderen kunnen precies alleen maar naar een foto van zichzelf kijken.’
‘Liever een foto dan een spiegel.’
‘Inderdaad. Een spiegel beweegt ook.’
‘Het maakt me soms een beetje moe, te merken hoe je lichaam als het ware is volgeschreven met zinnen die niet de jouwe zijn. Het is alsof die tussen jou en jezelf in komen. Al kan dat natuurlijk niet echt, want die versie met die zinnen ben je zelf. Je kunt niet aan jezelf ontsnappen, en zo is er tegelijk te veel en te weinig afstand.’
‘Als je zoiets vertelt, is het soms alsof ik het begrijp, terwijl ik het toch niet echt kan voelen. Ik zie het wel bij jou, in hoe je beweegt. Dat zien kan ik voelen, maar bij mezelf lukt me dat niet helemaal.’
‘Op een bepaalde manier is dat een goed teken, dat je dat niet echt zelf kunt voelen.’
‘Ja, voor mij misschien wel. Maar misschien is dat ook een afstand tussen jou en mij.’
‘Misschien wel, maar het is niet zo erg.’
‘Het is, of was, soms een beetje ingewikkeld voor mij, hoe jij tegelijk dichtbij en toch een beetje ver weg bent.’
‘Ik weet het. Soms schaam ik me er een beetje voor.’
‘Dat hoeft helemaal niet.’
‘Dat weet ik.’
‘Je hebt me eigenlijk veel over mezelf geleerd. Ik moet nu denken aan een dans. Als je met iemand de tango wilt dansen die zelf niet goed weet hoe hij die tango in zijn lichaam moet loslaten zie je ook beter hoe je zelf beweegt.’
‘En als dat iemand is die gewoon niet kan dansen?’
‘Dan is het niet interessant. Maar in het beeld dat ik heb is het net iemand die heel graag zou willen dansen, die de dans in zichzelf bijna kan zien.’
‘Maar als jij dan gewoon heel graag meteen wilt dansen, en het al wel heel goed kunt, dan is dat toch tijdverlies?’
‘Het kan zijn dat je heel graag wilt dansen én daarna ook nog een goed gesprek wilt hebben.’
‘Over dat dansen?’
‘Misschien. Je kunt praten over de afstand tot de dans, maar ook over de afstand tot de woorden. Wat dat betreft ben ik dan weer niet zo’n goede danser.’
‘Het duizelt een beetje in mijn hoofd, maar ik denk dat je niet iets heel interessants hebt gezegd.’
‘Wees maar gerust. Maar ik ga het niet herhalen.’
‘Misschien zal ik het je vragen in een brief.’
‘Gaan we weer brieven schrijven?’
‘Wie weet.’

04 mei 2019

Iets over falen

Er kan een zeker gevoel van lichte controle over de werkelijkheid en bijgevolg aarzelende rust uitgaan van een mooie amendemententabel. (Er is gelukkig maar een beperkt aantal mensen in de wereld dat dit enigszins merkwaardig klein genot zal herkennen. De 99% anderen hebben nog altijd sinterklaas.)

Vaststellen dat de overigens geweldige Afrikaanse zangeres op het podium een karaktervol hoofddeksel draagt. Jezelf erop betrappen dat je je afvraagt of je die plooien in die hoedconstructie zelf moet strijken, en zo ja, hoe je dat ding dan op je strijkplank moet leggen om dat te doen.

Tijdens dat concert verder lekker dollen qua stoelgericht dansen met de vriendin naast je. In principe ben je niet verpletterend echt een fan van het fenomeen ‘publieksparticipatie’ tijdens een concert. Gewoon lekker zitten kijken en luisteren volstaat behoorlijk, eigenlijk. Dansen is ongetwijfeld wel goed voor je karma. Maar met dat lange rammelende lijf tussen die rijen stoelen elegant bewegen is soms een klein beetje moeilijk. Zittende bewegingen kietelen het karma ook wel, hoop je.

Hoekig door de dag bewegen, alsof je jezelf zou willen kunnen uitdeuken. (Dat zou eigenlijk geweldig zijn.)

Tijdens de vergadering uitleggen dat het fijn is dat je op tijd kunt vertrekken omdat je de afwas nog moet doen. Waarna een heel gesprek volgt over potentieel relatiereddende aspecten van de afwas. Voor je relatie met jezelf is die ook inderdaad belangrijk. Een dag moeten beginnen met een aanrecht in de keuken dat niet leeg is, brengt ongetwijfeld ongeluk van kosmische aard, zoals neerstortende dino’s of zo.

Na de vergadering geconfronteerd worden met een enigszins merkwaardige aberratie van de menselijke geschiedenis, in de vorm van een bierfiets met een trosje studenten in de prelallende fase. In een flits, ergens in een achterafkamertje van je brein, een zeer lichte neiging tot zachte weerstand waarnemen. Je in die flits kunnen voorstellen dat je een soort roze bazooka zou hebben waarmee je een heel klein en zacht bommetje zou kunnen zenden naar de bewuste bierfiets. Het zou de vorm hebben van een blinkende bel uit een bellenblazer, dus wat dat betreft ongevaarlijk. Het zou enkel leiden tot een vorm van precisiejeuk, in de kuiten of zo. Over dat laatste valt te onderhandelen.

Je vrije dag halverwege de week kan nuttig besteed worden in het kader van het bevorderen van de arbeidsethiek. Poging tot het huis poetsen, dus. Dat het een poging is, besef je steeds weer wanneer je bezig bent. Zodra je aan het ene begint, zie je de 99 andere dingen die je eigenlijk zou moeten doen. Poetsen helpt je dus om in te zien wat voor alle onderdelen van je leven geldt: het is een edele vorm van permanent falen. (In jouw geval toch. Die 99% anderen hebben gelukkig wel alles onder controle. In het leven.) Na lang aarzelen en interne dialoog begin je – in het kader van de zelfopvoeding – aan dat stuk van de kast waar alle ‘overschotdingen’ worden gelegd of gegooid. Van die dingen waarvan je eigenlijk niet weet waar je die zou moeten leggen en die je wel regelmatig nodig hebt, of zou kunnen hebben of waarvan je beseft dat je die waarschijnlijk nooit nodig zult hebben maar die je toch niet kunt weggooien. Prulletjes. Zo’n prulletjesplek bestaat ongetwijfeld niet bij die 99% anderen met hun feilloos gemanagede huishouden.

Allerlei goede voornemens maken die tot een extreme gezondheid zouden moeten leiden. Dat idee helpt nog niet echt om je wankele falende zelf voort te stuwen in de vaart der volkeren. Er moet een soort erfschuld zijn of zo, in jouw geval dan toch.

Vaststellen dat het bekijken van een amendemententabel je net iets meer levensvreugde geeft dan het maken van een jaarverslag.

Een rare uitspraak op de radio. Bij de rellen in die andere hoofdstad zou er sprake zijn van een “harde kern van anarchisten”. Om een of andere reden is dat een contradictio in terminis, denk je.

Na de avondvergadering die vroeger begon dan anders toch nog een stukje afwas doen. Er is een rangorde in de prioriteiten in functie van het project ‘doe altijd het goede in het leven en gij zult in de hemel een eindeloos trekkingsrecht qua chocolade hebben’. De afwas afwerken voor je naar de vergadering vertrekt is erg belangrijk. Als de vergadering echter een half uur of uur vroeger begint dan in je normale bioritme voorzien is dreigt er een conflict met een andere belangrijke waarde, zijnde: wees steeds op tijd voor een vergadering. Het op tijd zijn krijgt dan uiteindelijk voorrang, maar dat laatste stukje afwas dient wel te worden uitgevoerd voor je je mag neerleggen in de zetel om die laatste afleveringen te zien van die geweldige reeks Togetherness.

Tijdens het kijken naar die geweldige reeks met die geweldige acteurs en actrices in de war zijn in de innerlijke dialoog. Er is die ene actrice die je altijd graag bezig ziet, om redenen die je zelf niet helemaal begrijpt. Het heeft iets met die lach en met die enigszins forse wenkbrauwen te maken, onder meer. Je stelt vast dat ze tussen het eerste en het tweede seizoen een borstvergroting heeft laten uitvoeren, en dat maakt je om een of andere reden verschrikkelijk verdrietig. (Dat ze het onderwerp in kwestie in het eerste seizoen enkele keren op geheel functionele wijze laat zien maakt het nog ingewikkelder.) Ze blijft even grappig botsen met het leven, maar het is zo jammer denk je. (Waarna je je afvraagt of je dat eigenlijk wel mag denken, dat je dat jammer vindt. Waarschijnlijk zul je daarmee toch iets doen dat niet mag van de goden.)

Er zijn dagen met filemomenten. Alsof iedereen alles van jou nodig heeft net op het moment dat je eigenlijk bijna naar je trein zou moeten om zo nog netjes alle dingen te kunnen doen die je je had voorgenomen. Net op dat moment blijkt je mail te zijn uitgevallen. Je scherm legt je uit dat je eigen naam en paswoord blijkbaar niet volstaan om tot de mailkosmos te worden toegelaten. Eigenlijk wil je in het leven altijd alles netjes afwerken, denk je, net voor je weer beseft dat je eigenlijk permanent faalt in alles. Gelukkig voor hen kennen die 99% anderen dat gevoel niet. (Uiteindelijk komt, zoals meestal, alles een beetje goed, wat als eindconclusie van je leven aanvaardbaar zou kunnen zijn.)

Een rare uitspraak van de treinmeneer nadat je trein opvallend traag begint te rijden. “We hebben vertraging omdat er een trein voor ons rijdt.” Om een of andere reden dacht je tot nu toe dat het concept treinsporen enigszins impliceerde dat er in principe altijd een trein voor je en achter je kan rijden. Het leven is ingewikkeld voor de 1%.

Het eigenlijk wel lekker vinden dat je een hele avond in het Engels over Europa kunt praten met die fijne mensen naast je en merken hoe diep ergens in je buik Europa nog steeds zit.

In het kader van de achterstallige lijstjesonderdelen, en ook van de algemene existentiële verlangens, een poging doen om het terrasproject verder af te werken. Dromen van allerlei planten en bloemen en struiken die jou op je terras met het leven zouden kunnen verzoenen en andermaal in de winkel met die 7 miljoen plantjes beseffen dat je geen idee hebt van waar je mee bezig bent. Met een ernstig gezicht toch plantjes meenemen en daarna aan de terrasgoden vragen erover te waken.

Een rare uitspraak van een jongen die in de tot een soort strand omgebouwde hoofdstraat naar zijn moeder roept, enkele meters verder. “Mama, mijn telefoon is plat, dus ik ben nu onbereikbaar.” Wil dat dan zeggen dat enkel die jongen zijn eigen woorden hoort en dat die mama die dan niet kan horen?

Je bent niet slim genoeg voor de wereld, dat is duidelijk. Gelukkig zijn die 99% anderen dat wel.