31 juli 2022

Het Oog van de Naald


“Het leven is achter jezelf aan dwalen zonder de hoop te hebben jezelf ooit te vinden.” Misschien is het dat wat de tijd met ons doet. Misschien speelt de tijd een sluw spel met ons. Misschien kunnen we in de liefde voelen wat het is om toch minstens een beetje aan de tijd te ontsnappen. We leven in herinneringen, die van ons en die van een ander, als een soort kruispunt waar de tijd door ons heen gaat. Ondertussen drijven we door het leven, dat soms zo onvatbaar en surrealistisch is. In een wereld waar grotere machten soms proberen om de herinneringen en de tijd te kneden. Maar je kunt ook de geschiedenis bestuderen, als een vorm van vrijheid. En al die tijd is er een eindeloze stroom van verhalen, misschien wel als een rivier van de tijd. Het zijn gedachten die blijven hangen na het lezen van de heel bijzondere roman Het Oog van de Naald, van de Poolse schrijver Wiesław Myśliwski. Een dik boek om traag en meanderend te lezen.

Aan de rand van de stad is er een smalle doorgang, het restant van een oude poort, op een trap. De trap leidt naar een groene vallei. Die doorgang noemt men Het Oog van de Naald. Je moet er doorheen om van binnen naar buiten te gaan, van hier naar daar. En net op die plek kun je anderen en jezelf tegenkomen. Twee mensen kunnen niet tegelijk door de poort. Je moet elkaar in de ogen kijken. De een moet de ander voor laten gaan. De een is jong en onrustig, wil snel naar de andere kant. De ander is oud en heeft tijd nodig om behoedzaam de treden van de trap te nemen. Op die plek komen een jonge en een oude man elkaar tegen bij het begin van het boek. Na een tijdje begrijp je als lezer dat ze allebei dezelfde man zijn. De jonge man wacht op een meisje. Hetzelfde meisje waarop de oude man zijn hele leven heeft gewacht. De oude man valt van de trap en sterft. De jonge man is de enige getuige, en zo ook een verdachte. De oude man gaat terug naar een plek waar de dingen nog open waren, zo leek het toch. Maar ondertussen ligt zijn toekomst al achter zich. De jonge man is rusteloos, wil niet geconfronteerd worden met wat de oude man al weet. De oude man zegt: “Eerlijk gezegd is elk leven een herhaling van iemand anders zijn leven. Het verleden loopt op ons vooruit, moet u weten, wij sloffen er maar wat achteraan. Want wie zou zijn eigen leven kunnen bijhouden.”

Doorheen het boek keer je als lezer nog regelmatig heel even terug naar die plek op de trappen. Tussendoor krijg je in een reeks verhalen het leven te horen van de ik-verteller. Het verhaal begint in de periode voor de Tweede Wereldoorlog, gaat verder in de communistische tijd na de oorlog, tot in het nu. Een zigeunerin heeft aan de jonge man voorspeld dat hij een lang leven zal leiden. Hij groeit op in een eenvoudig middenklassengezin. Ze overleven de oorlog. Hij wil geschiedenis gaan studeren, maar dat lukt nog niet meteen. Eerst gaat hij nog in een fabriek werken, wat hem wat ‘proletarische punten’ oplevert in de ondertussen communistische maatschappij. Hij kan toch nog beginnen aan de universiteit en zal uiteindelijk professor geschiedenis worden. De hedendaagse tijd wil hij niet bestuderen. Die is immers al te veel een object geworden dat de nieuwe machthebbers in hun ideologisch project willen inschakelen.

In een reeks soms tragische en vaak hilarische en bijna absurde verhalen volgen we hem bij het opgroeien. Als jongen is hij volledig in de ban van een bijna mythisch meisje dat aan de rand van de stad woont en op weg van school naar huis door de vallei ging waar hij op haar wachtte. Haar huis stond waar het getto was waar in de oorlogsjaren vreselijke dingen gebeurden en dat na de oorlog werd vervangen door moderne gebouwen, waardoor ook de herinneringen werden weggeduwd. Wat er van het meisje geworden is, weet hij niet. Als student woont hij in allerlei merkwaardige kamers en huizen met kleurrijke en soms groteske maar ook tragische figuren. Het zijn levens die op een of andere manier ingehaald worden door de tijd. Hij gaat nog wel regelmatig op bezoek bij zijn ouders, maar zijn academische carrière lijkt hem op te slorpen. Ergens wordt vermeld dat er een liefde is geweest in zijn leven en dat er ook een zoon zou zijn, maar veel kom je daarover niet te weten. Als hij ouder is wordt hij uitgenodigd naar de stad die nog allerlei sporen zou hebben van zijn jeugd. Maar het wordt een moeilijke confrontatie. Misschien laten zijn herinneringen hem in de steek? Misschien zijn de dingen anders verlopen dan hij ze zich herinnert? Misschien is het gemakkelijker in je eigen herinneringen te leven en die niet meer te plaatsen naast wat er nog rest van de werkelijkheid? Onderhuids in de verhalen lees je veel over wat de oorlog teweegbracht en over de benauwende en surrealistische periode van het communisme.

Het boek wordt verteld in een meanderende vorm. Het is alsof je iemand die bij je aan tafel zit hoort vertellen, in wat vrij willekeurige associaties lijken, van het ene naar het andere verhaal. Maar als je goed kijkt, zie je dat het veel ingenieuzer in elkaar zit. Regelmatig kom je weer bij die plek op de trappen en weet je niet meer goed of het nu de jonge of de oude versie is van de man die aan het woord is. En dat is ook de bedoeling. De auteur heeft een vorm gevonden waarin verleden en heden, de herinneringen van jezelf en van anderen in één rivier van de tijd samenkomen. Er ligt een zwaarte over dat alles, in het besef van een bijna willoze herhaling van levens die al voorgeleefd zijn. Er zijn de tentakels van de oorlog en de macht die je ruimte beperken en die zich de tijd willen toe-eigenen. Maar in dat alles kun je ook zien hoe hilarisch en leeg zelfgenoegzaamheid kan zijn. En er is ook de kracht van de liefde, als de ultieme kracht om aan de tredmolen van de tijd te ontsnappen. Liefde is een bovenmenselijke, bijna mythische kracht, die soms beter een beetje wegblijft van de werkelijkheid. Misschien is het beter dat het meisje onbereikbaar blijft. Je kunt altijd blijven verlangen naar die groene plek aan de andere kant van de poort. Maar om daar te komen, kun je niet anders dan jezelf tegenkomen, in alle versies van de tijd.

30 juli 2022

Veel


Stilaan in het nieuwe ritme, voel je. Ergens is er nog een verlangen om dingen te doen, te maken, wat het ook is. Je laat het maar, het vindt zijn weg wel. (Sommigen zouden zeggen dat er ergens in jou een zeer kleine microvariant van een vorm van werkethiek huist, of minstens een verlangen om het goede te doen en niet te verglijden in ledigheid, maar ze dwalen. Ongetwijfeld.) Het hoort bij de eerste dagen van de vakantie, de zelfobservatie.

Stukjes over boeken schrijven. Het is net iets meer dan dingen doen. Om een of andere reden is het ook een goed ritueel. Dingen die waren blijven liggen opruimen, het is een klein stukje ervan. Het is ook alsof je iets van een boek pas begrijpt, alsof je pas voelt wat je er eigenlijk van vond, wanneer je erover schrijft. Je kijkt zelf met enige verbazing naar wat je schreef, en daarna kun je het boek rustig bij de andere leggen, op het stapeltje gelezen. Soms voelt het goed, gewoon even te kijken naar het stapeltje. Soms voelt het alsof het boek zich meer gedragen voelt, wanneer er een stukje over geschreven is. Je mag het uit handen geven.

Iets met die boeken, en niet alleen dat. Een verlangen naar verhalen. Een groot verlangen naar grote verhalen, misschien wel. Het blijft een mysterie, die wonderlijke oerkracht van verhalen. Hoe ze je lichaam overnemen, en omgekeerd hoe je lichaam verlangt naar verhalen. Hoe iets van je ontheemding verdwijnt, terwijl je niet eens merkte hoe je jezelf uit handen hebt gegeven.

Het hoort ook bij die eerste dagen, terwijl het ritme verandert. Jezelf ergens tegenkomen, onderweg. Je weet dat het daarom – voor jou alleszins – niet goed is om die dagen weg te gaan. Wat je zoekt, waaraan je zou willen ontsnappen, wat je verwart, het is er allemaal. Je bent je eigen modder. En dat is wel goed, weet je, ook al lijkt het anders, waarschijnlijk.

Het loopt wel lekker met de nuttige dingen, stel je vast. (Sommigen zouden minstens glimlachen met je lijstje aan nuttige dingen. Ze zouden ongetwijfeld gelijk hebben. Wat ook heel nuttig is, overigens.) Zo lang het lijstje nog uitgebreid genoeg is, kun je nog onderhandelen met jezelf en kun je vervelende nuttige dingen nog even doorschuiven. (De zelfopvoeding stopt natuurlijk nooit, denk je.) Het is ook wel een boeiende existentiële ervaring, om met je fiets aan te schuiven in de rij voor het containerpark, tussen al die ronkende en volgeladen auto’s.

Andere mensen gaan weg, net nu. Sommige toch. De lichte verwarring van elk jaar. Hoe het je gevoel van ruimte verandert. De landkaart in je hoofd, te weten dat die er is, in de buurt daar, of daar. Gewoon het weten is genoeg. Je weet dat je ergens bent, niet nergens. Ergens zijn, het is iets met dierbaren, in het verondersteld nabije landschap. Iets met weggaan en blijven. (Ze zijn bereikbaar, ze laten iets van zich horen, het is niet anders, en toch is het elke keer weer oefenen.)

En dat je eindelijk die serie verder zou willen bekijken. Je zag eerder al drie seizoenen, wachtte op een kans om de drie andere nog te zien. (Het was een groot verlangen naar grote verhalen.) Je zus zag ze al wel allemaal. Het zal via een of andere streamingdienst gebeuren, wat tot lichte vertwijfeling leidt over allerlei competenties waarover de rest van de wereld ongetwijfeld wel beschikt. (Je hebt gezien dat je een maand gratis kunt kijken, dus in die maand zal het moeten gebeuren, spreek je af met jezelf.) Dit is zeer nuttig, zeg je tegen jezelf. En je begint te kijken. Het overrompelt je meteen, alsof iets in je weer thuis komt. (En ja, bij ongeveer elke aflevering rollen de tranen, het is sterker dan jezelf, en het is goed.)

Je kinesiste vraagt of je al weet welk nuttig ding je die dag gaat doen. Je twijfelt nog tussen enkele dingen, zeg je. Zodra je daar buitenkomt, fiets je zo snel mogelijk door naar de tandarts. Je bent nog net op tijd. (Hoewel je haar had verwittigd dat je mogelijk één minuut te laat zou komen, maar dat is gelukkig dus niet gebeurd.) Je houdt de goede traditie in stand: enkele weken na de halfjaarlijkse controle breekt er altijd wel ergens een stuk tand of vulling af. (Heeft waarschijnlijk ook iets te maken met toenemende entropie.)

Onderweg naar huis maak je de nuttigheidskeuze. De ramen doen is voor de volgende dag. Het wordt: pickles maken. Goede pickles, het is een belangwekkende kwestie. Ze moeten zuur zijn, echt zuur. Liever niet iets dat lijkt op een soort chutney. Je hebt een recept van de televisiekok, je haalt de nodige spullen in huis, en je begint eraan. Net echt. Het echte proeven stel je nog even uit, overleg je met jezelf. Iets met dat het nog enkele dagen moet trekken in die glazen potten. (Misschien is er daardoor bij de pickles een gevoel van lichte afwijzing, maar je legt uit dat het te maken heeft met uitstel van genot. Wat uiteindelijk ook het uitstellen van de vaststelling van het universele falen zou kunnen zijn. Er is sprake van enig begrip bij de pickles.)

Iets met al die verhalen die je zocht. Het is zo veel, merk je. Het raakt veel meer lagen dan je had verwacht. Iets overvalt je. (Zoveel intense verhalen over mannen en vrouwen, ouders en kinderen en kleinkinderen, broers en zussen, vaders en moeders. Het zou er allemaal kunnen zijn. Zo zou het ook kunnen zijn.) Iets maakt je heel klein en heel week. Het is veel. (Misschien ben je zo vaak bezig met dat veel in aanvaardbare porties binnen te laten, op afstand te houden.) Iets kun je niet delen. En het is goed, denk je.

Dus vroeg genoeg beginnen aan de ramen, zodat je niet meer terug kunt. Het is een confrontatie met dat lange lijf, telkens weer, dat op dat moment zo hoekig en in de weg lijkt. Het blijft een oefening in falen voor gevorderden. De goden zullen zonder twijfel geamuseerd toekijken.

Het dikke verse boek loopt lekker. Straks is ook dat weer uit. Terwijl je enkele uren op je terras zit heb je wel tien verschillende talen horen voorbij lopen, zo lijkt het wel. Hoe heerlijk dat is, dat de hele wereld gewoon zomaar voorbij komt.

Iets. Het hoort bij de vakantie, bij de dingen die je doet. (Waarom brengt het je telkens weer zo in de war? Je kijkt.)

Op weg voor een bezoekje aan een dierbare vriendin. Er lijkt een onstuitbare stroom aan verhalen bij alle andere mensen in de trein. Ze ratelen maar door. Ze bewegen op allerlei manieren. Het is een mooi bezoek, het is traag. Je luistert naar de verhalen. (Dingen die je zelf niet weet, ze komen later, in de trein terug, in de nacht. Je moet gewoon wachten, terwijl ze door je heen sijpelen.)

De mevrouw in de winkel vraagt hoe het loopt met de vakantie. Het gaat goed, zeg je.

25 juli 2022

Oh William!


Misschien zijn we uiteindelijk allemaal een mysterie. Voor elkaar en voor onszelf. Misschien wel. Maar hoe ongelooflijk mooi en ontroerend kan het zijn om iets van dat mysterie in fragmenten in beeld te brengen. Zoveel dingen weten we niet, maar door te blijven kijken krijgen we tegelijk zoveel nieuwe dingen te zien in wat vertrouwd leek. Elizabeth Strout doet het op schitterende wijze in Oh William!, haar derde boek over de geweldige Lucy Barton (na My Name is Lucy Barton en Anything Is Possible). Twee mensen die vroeger samen waren, hebben na al die jaren nog steeds een web van herinneringen, kennen elkaar heel goed, en ook weer niet. En je kunt daar met een nuchter en tegelijk teder mededogen naar kijken.

Lucy Barton, die haar afkomst in een erg arm gezin uit een verlaten landelijk gebied achter zich heeft gelaten, is ondertussen een succesvolle schrijfster die al lang in New York woont. Ze is nu voor in de zestig. Ze is nog in rouw, nadat haar tweede man onlangs is overleden. Ze voelt zich ontheemd in haar appartementje. Jaren geleden is ze weggegaan van haar eerste man William, ook de vader van haar twee volwassen dochters. Lucy en William (die vooraan de zeventig is) hebben al die jaren een goede band gehouden, al was die niet altijd evenwichtig. William is sinds kort ook weer alleen, nadat zijn derde vrouw, met wie hij ook een kind heeft, vertrokken is. Lucy heeft een warme band met haar dochters. William doet het iets minder goed. Maar uiteindelijk zoeken ze elkaar telkens weer op. Als hij het moeilijk heeft, trekt William toch telkens weer naar Lucy. Lucy merkt hoe snel ze weer kan aansluiten bij al die dingen die zo vertrouwd waren vroeger. Ze ziet ook wel waarom ze weg moest gaan, maar het is zo gemakkelijk om weer in te pikken bij die dingen die nooit weggegaan zijn.

Via een website die voorouders in kaart brengt, heeft William ontdekt dat hij nog een halfzus zou hebben. Zijn moeder zou, terwijl ze nog een heel jong kind had, uit haar huwelijk zijn vertrokken om te trouwen met de vader van William. Die was een Duitse krijgsgevangene die naar Maine was gebracht om daar op de boerderij te werken. William vraagt in een opwelling aan Lucy of hij met haar mee wil gaan naar Maine om meer te weten te komen over die halfzus. En ze vertrekken samen. Eens aangekomen daar met het vliegtuig, rijden ze met de auto verder. Die lange rit brengt een hele keten van kleine en grote emoties op gang. Lucy ziet alle dingen die ze al zo lang kent van William, en ze ziet ook dingen die ze nog niet kende. Ze leert ook veel over zichzelf.

Het levert een heel erg ontroerende en hartverwarmende collage op van kleine momenten, dingen die net wel of net niet gezegd worden, dingen die na al die jaren nog schuren, dingen waar je met de afstand van de tijd rustiger naar kunt kijken. Het is gewoon heel erg mooi om in alles te voelen hoe die twee mensen ondanks wat niet goed ging toch ook zo vertrouwd zijn met elkaar. Hoe gemakkelijk het lijkt om weer op een bepaalde manier met elkaar te praten, terug te schakelen naar de woorden van vroeger. Je merkt hoe Lucy weer ineens kan benomen worden door een kwetsbare vertedering (“Oh William…”), terwijl ze even later weer die kleine dingen ziet die toen ook al irritant waren. Sommige dingen worden voor het eerst uitgesproken, of worden weer opnieuw geherformuleerd, als in een ritueel dat al jaren duurt. Je voelt dat ze iets met elkaar hadden dat ze nooit met een ander hebben gehad. Lucy ziet wat ze wel en niet had bij William, en wat er anders was bij haar tweede man. William confronteert haar ook met haar eigen onhebbelijkheden.

Naast een verhaal over liefde is het ook een verhaal over waar je vandaan komt en wat je meedraagt in je leven. Het is zo mooi hoe in allerlei kleine dingen duidelijk wordt hoe Lucy mee bepaald is door haar kindertijd op die vreselijke plek waaraan ze kon ontsnappen. Allerlei codes om te weten hoe je moet leven in een (stedelijke) context waren haar totaal onbekend. Heel haar leven voelde ze zich onzichtbaar. William kwam uit een ander milieu, maar tijdens de tocht op zoek naar het verhaal van zijn halfzus en zijn moeder komen er verhalen die veel meer lijken op die van Lucy. Zij draagt ook de trauma’s mee van het verstoorde gezin waar ze uitkomt. Op haar manier heeft ze alle angsten die daarmee samenhangen een plaats gegeven. Af en toe duiken die op een onbewaakt moment ineens weer op. Het is alsof die hele tocht met haar ex-man haar uiteindelijk een belangrijk zelfinzicht oplevert.

Elizabeth Strout heeft van dit alles een ongelooflijk mooi boek gemaakt. Het boek is een aaneenschakeling van fragmenten, gedachten, herinneringen, beschouwingen. Een beetje alsof de schrijfster Lucy Barton een dagboek zou schrijven, of alsof in een lange monoloog haar verhaal rechtstreeks aan de lezer vertelt. Het lijkt allemaal heel associatief en organisch, maar het zit ongelooflijk knap in elkaar. Heel subtiele details, dingen die net niet gezegd worden, motieven doorheen het hele boek. Als je goed kijkt, zie je het allemaal. Lucy Barton de vertelster gebruikt weinig beelden. Het is alsof ze gewoon tegen je zit te praten. Maar de manier waarop ze dat doet, geeft je het gevoel dat er licht schijnt in het boek, terwijl je het leest. Het is van een troostende schoonheid.

24 juli 2022

Ogen van de Rigel


En dan ineens moet je vertrekken, je kunt niet anders, omdat je wilt weten wat er is gebeurd met de vader van je kind. En je vertrekt, voor een odyssee door het onbekende binnenland. En uiteindelijk weet je misschien niet meer helemaal zeker wat je zocht, maar besef dat de tocht nodig was. Het derde deel, Ogen van de Rigel, van de schitterende trilogie van Roy Jacobsen (na De onzichtbaren en Witte zee) is uit. En ook dit boek is indrukwekkend en tegelijk een beetje mysterieus mooi. Meer dan in de twee vorige delen is het land mee een personage geworden. Je bent blij dat je drie boeken lang dicht bij die ene vrouw mocht zijn, als is zoveel nog ongezegd.

De trilogie omvat het verhaal van Ingrid Barrøy. In het eerste boek leerden we haar en haar speciale eilandfamilie kennen. Een unieke kleine wereld op zich, aanwezig en tegelijk ook onzichtbaar voor anderen op het land. In het tweede boek zijn we in de Tweede Wereldoorlog. Een groot schip met krijgsgevangenen, de Rigel, wordt gebombardeerd. Een van de weinige overlevenden, de Rus Alexander, spoelt aan op het eiland van Ingrid. Ze probeert hem te beschermen tegen nazi’s en collaborateurs en wordt verliefd op hem. Om zichzelf te redden vertrekt hij, in een poging om dwars door Noorwegen uiteindelijk weer in Rusland te geraken. Ingrid weet ondertussen dat ze zwanger is van hem.

Bij het begin van het derde boek – we zijn nu in 1946 – is de eilandgemeenschap, ondertussen in een vernieuwde samenstelling, weer actief. De dingen lopen. Ingrid voelt de onstilbare drang om het water over te roeien om op land op zoek te gaan naar de vader van haar kind, Kaja. Ze draagt Kaja met zich mee. Het kind heeft dezelfde donkere ogen van Alexander. Die ogen zijn voor haar zowat het enige tastbare bewijs dat hij bestaan heeft. Hem zoeken heeft te maken met haar liefde, de band met haar kind, en is ook een manier om hem uit de onzichtbaarheid te halen.

Ze begint aan haar tocht zonder een al te sterk plan. Ze weet niet hoe lang ze onderweg zal zijn. Ze weet niet wat ze zal vinden. En die tocht, steeds dieper het land in, is een soort equivalent van wat voor een ander een tocht over de oceaan zou zijn. Ze draagt het eiland met zich mee, zo merk je af en toe. Het land waar ze doorheen trekt, is een soort ‘schuldig landschap’. Ze reist steeds verder, met allerlei vervoermiddelen, en trekt van de ene naar de andere contactpersoon die iets zou kunnen weten. De sporen van de oorlog zijn nog duidelijk aanwezig in het land dat nog niet goed weet hoe te ontwaken. Sommigen zaten in het verzet en verbergen zich nog. Anderen probeerden een beetje te schipperen tussen beide kanten. Nog anderen gingen werken in een kamp, om toch maar iets te kunnen verdienen. En iedereen lijkt meer te weten dan er gezegd wordt. Ingrid voelt al snel dat heel wat mensen die ze spreekt en die haar helpen niet alles lijken te zeggen wat ze weten. Ze is sterk, verbeten en tegelijk ook naïef en onwetend. Van de hele politieke context van de oorlog weet ze weinig of niets. Maar niets kan haar stoppen. De mensen die ze tegenkomt op haar weg zijn na enige aarzeling meestal behulpzaam. Ze geven haar een plaats om te slapen en helpen haar verder op weg.

De tocht duurt veel langer dan ze had voorzien. Ze komt steeds dichter bij de mensen die Alexander gekend hebben. Ze wil weten wat er van hem geworden is en ze blijft maar doorgaan. Op een bepaald moment lijkt het of de tocht een doel op zich geworden is. Ingrid beseft steeds meer dat ze eigenlijk weinig weet over Alexander, dat hij misschien niet is wie zij dacht dat hij was. Zoveel blijft onzichtbaar. Toch krijgt ze uiteindelijk enkele stukken van de puzzel bij elkaar en kan ze de keuze maken om terug te keren.

Dit boek heeft een ritme dat anders is dan in de twee vorige boeken. Er is meer één lijn, de tocht, die de tijd vraagt die nodig is. En net als in de andere boeken moet je soms goed kijken tussen de regels om allerlei kleine dingen te zien bewegen. Het valt ook nu soms bijna niet op hoe goed het allemaal in elkaar zit. Hoewel ze het naar buiten uit niet zal laten merken, voel je aan veel dingen hoe moeilijk het is voor de vrouw van het eiland om ineens overgeleverd te zijn aan het binnenland. Ze kan niet goed overweg met te veel mensen. Af en toe is het alsof ze ineens innerlijk wankelt, alsof er plots een diepere laag van angst of eenzaamheid wordt geraakt. Ze heeft een heel intuïtieve manier om mensen te benaderen en voelt feilloos aan wanneer die iets achterhouden. Ze lijkt tegelijk ook een beetje onhandig in het toenadering zoeken, hoewel dat niet zo lijkt. Er gebeurt zoveel onder de oppervlakte. Soms lijkt ze te verdwalen in de tocht die ook een innerlijke tocht is, maar weet ze dat ze er ook niet aan kan ontsnappen.

Dit boek is ook het verhaal van het gekwetste Noorwegen van net na de oorlog. Verward en zwijgend, niet wetend hoe om te gaan met de tijd waarin alles in het licht zou kunnen komen. Het lijkt gemakkelijker om te zwijgen. Voor Ingrid is Alexander, ergens onderweg, onzichtbaar. Zij kent de codes van het schuldige landschap niet. Maar omgekeerd kunnen de bewoners van het vasteland niet geloven dat die ramp met dat schip echt gebeurd is, willen ze de werkelijkheid van wat ze misschien liever onzichtbaar zouden houden niet onder ogen zien. Het vriendelijke onthaal voor Ingrid zou er waarschijnlijk niet geweest zijn voor wat ‘maar’ een Russische krijgsgevangene was. En ook Alexander wist nog niet dat hij in de Sovjet-Unie van Stalin zou beschouwd worden als een landverrader. (Als lezer weet je wat dat betreft meer dan wat Ingrid weet.) Ook daar zou men proberen zijn verhaal onzichtbaar te maken.

Wanneer Ingrid bij het einde van het boek terug is op haar eiland weet je dat ze die tocht nodig had om terug te kunnen keren. Misschien moet je soms weggaan, om terug te kunnen komen, en daarna verder te kunnen gaan. Misschien bracht de tocht haar iets anders dan wat ze verwachtte. Misschien is zo’n zoeken toch beter dan zwijgen en niet willen weten. Als lezer is het een klein beetje moeilijk om haar achter te laten op dat eiland. Je zou nog zoveel willen zien en vragen. En tegelijk heb je het gevoel dat het met haar wel goed zal komen. Het land heeft nog veel tijd nodig, voel je, om met de littekens van die oorlog verder te gaan. De auteur lijkt te zeggen dat dat iets te maken heeft met zichtbaar maken wat onzichtbaar was.

Zuiderkruis


Om een of andere reden ga je anders ademen wanneer je een boek van Claudio Magris leest. Je voelt je in zijn woorden in een veilige haven, ergens aan de grens van iets, waar er vele kleuren zijn, waar eindeloos veel verhalen rustig wachten om verteld te worden. Het is een plek waar de dingen schuren, altijd in beweging, zonder vastigheid. Maar je bent als lezer in goed gezelschap. Je kunt je rustig in de woorden laten glijden en mee bewegen naar plekken die je niet kende en die er toch de hele tijd al waren. In zijn nieuwe boekje, Zuiderkruis, is het niet anders. Het heeft als ondertitel: “Drie ware en onwaarschijnlijke levens.” Drie mensen die naar het einde van de wereld gaan en daar iets vinden dat er altijd al was en dreigt verloren te gaan. Daar, letterlijk in de marge, wordt iets zichtbaar over de plek die ze achter zich lieten.

Het boek bevat drie levensverhalen van mensen die vanuit Europa vertrokken naar Patagonië, Araucanië en Vuurland. Ze hebben echt bestaan. Hun verhalen worden op een subtiele manier met elkaar verbonden en verweven in een tapijt van andere verhalen met veel verwijzingen naar allerlei schrijvers en wetenschappers. En zo kijk je mee, en lees je ook die plekken.

Het eerste relaas gaat over Janez Benigar, een Sloveense avonturier die vertrekt richting Argentinië en zich al snel vestigt tussen de inheemse bewoners. Hij gaat leven zoals de Mapuche, trouwt twee maal en krijgt kinderen. Hij is de Europese beschaving ontvlucht en vindt een bestemming in zijn nieuwe thuisland. Hij bestudeert en beschrijft de talen, schrijft over bestuurlijke inrichting, verdiept zich in de spirituele tradities. Die grote plek aan het einde van de wereld is het knooppunt van allerlei mythische verhalen, maar het is ook een soort vrijplaats waar allerlei machten hun gang gingen. Het is het toneel van eindeloos politiek geweld en van een vreselijke onderdrukking van de inheemse bewoners. Benigar kiest op zijn manier onvoorwaardelijk voor hen en gaat zo rustig maar vastberaden in tegen het vernederende beeld van ‘de wilde’, gemotiveerd door een modern superioriteitsgevoel.

De tweede persoon die aan bod komt, is de Franse advocaat Orélie-Antoine de Tounens. Die benoemt zichzelf tot koning van een niet-bestaand rijk in Patagonië en Araucanië. Hij heeft fictieve ministers en maakt een grondwet. Hij wordt opgepakt, komt in een psychiatrische instelling terecht, komt weer naar Europa en blijft proberen om te terug te keren en zijn missie verder te zetten. Hij is tegelijk een merkwaardige schertsfiguur die in zijn eigen waan leeft en iemand die ervoor zorgde dat de internationale gemeenschap oog kreeg voor het lot van de onderdrukte inheemse bevolking.

Het derde leven dat we leren kennen is dat van de Italiaanse zuster Angela Vallese. Wanneer ze arriveert in haar habijt, zeggen de inwoners dat ze lijkt op een pinguïn. Ze gaat niet naar daar om de beschaving te brengen aan mensen die als ‘onderontwikkeld’ worden beschouwd. Haar missie werkt omgekeerd. Met een onvermoeibare levenslust en een praktische geest doet ze alles wat ze kan om het lot van de bewoners te verbeteren. Ze beschouwt hen als gelijkwaardig. Zij moeten niet bekeerd worden tot het ware geloof of de enige echte beschaving, ze hebben gewoon recht op een waardig leven, met erkenning van hun rijke geschiedenis en kennis.

Het is mooi hoe Magris deze drie mensen heel rustig en in pasteltinten beschrijft, zonder hen te romantiseren en zonder ironie. Op hun manier zijn ze koppig en moedig en geven ze blijk van een keuze voor medemenselijkheid. Dat alles gebeurt op een plek die een onontwarbaar kluwen is van allerlei krachten. Het is het ultieme ‘zuiden’, het einde van de wereld, een mythische plek aan de grens, die tegelijk ook het toneel vormt van het slechtste van de mens, ver weg uit beeld. In die zin is het ook een soort spiegelbeeld van de schurende Europese grensgebieden die steeds zo aanwezig zijn in het werk van Magris.

De auteur vertelt dit alles met grote eruditie, met heel erg veel verwijzingen naar literaire en wetenschappelijke werken. Dat ruimere kader is steeds dienstbaar. Het zorgt voor een ritme en biedt een omgeving waarin de drie levensverhalen deel worden van iets groters. Magris kan het zo hebben over identiteit. Je bent waar je naartoe gaat, zegt hij. Identiteit, zo blijkt in de grensgebieden, is meervoudig en beweeglijk. Nochtans is er eindeloos veel leed aangericht op basis van identiteit als afkomst of op ideeën over eenduidige gesloten gemeenschappen of theorieën over veronderstelde superioriteit van mensen met een witte huid. En misschien zijn we wel allemaal grensgevallen en is het onze existentiële uitnodiging om vanuit dat besef moedig te zijn.

Zeker in het derde deel van het boek krijgt het mythische landschap een steeds grotere plaats. De fascinerende en beangstigende aantrekkingskracht van het einde van de wereld, het oogverblindende wit van het ijs, de lagen van de tijd die erin vervat zijn, alle verhalen die eromheen zwerven en hoe bekende auteurs daarmee hun boeken maakten. Daar waar de dingen schuren, kun je iets zien van wat er echt toe doet. Ook in dit heel mooie boek heeft Claudio Magris ons er bijna ongemerkt naartoe gebracht. In glasheldere ademende woorden, die de kleuren van verdwijnende en vindende wereld oproepen.

23 juli 2022

Elizabeth Finch


Kun je iemand echt kennen? Of zie je in een ander vooral het beeld dat je van haar of hem maakte? Wat is wijsheid? Hoe leef je binnen of b, uiten de tijd? Je zou kunnen zeggen dat het typische vragen zijn voor een boek van Julian Barnes. En dat zijn ze dus ook, in zijn nieuwe roman Elizabeth Finch. Barnes doet zoals steeds op een heerlijke manier wat alleen hij kan doen. Erudiet, scherp en ironisch, en ook altijd een beetje onvatbaar en op afstand. En toch is er ook iets dat hapert aan dit boek.

De verteller van het boek is Neil. Hij is een niet bepaald succesvolle acteur, die lijkt uit te blinken in mislukkingen en onafgewerkte projecten. Hij is niet echt geniaal, lijkt onbewust te wachten op iets dat groots is, dat hem zal raken en tot iets moois aanzetten. En dat komt er in de figuur van Elizabeth Finch, een uitzonderlijke vrouw die op zijn weg komt, zijn leven overhoop haalt en op een bepaalde manier zijn project wordt. De werkelijkheid is evenwel geen project, en Neil is ook niet echt goed in het afwerken van projecten.

Neil gaat een volwassenencursus “Culture and Civilisation” volgen en die wordt gegeven door de uitzonderlijke Elizabeth Finch. Die wil met haar enorme kennis haar studenten uitdagen om zelf kritisch te denken, om alles in vraag te stellen. Ze straalt wijsheid uit, verzet zich tegen alles dat met ‘mono-‘ begint en is een levend pleidooi voor een verdraagzame open samenleving, ver van dwang en populisme. Ze is stoïcijns, schermt haar eigen persoon erg af, en lijkt ook een beetje uit de tijd te vallen. Haar rustige zelfbewuste eigenzinnigheid stoot sommige cursisten af, en is tegelijk erg aantrekkelijk voor anderen, zoals Neil.

Neil is diep onder de indruk van haar en bewondert haar, misschien net iets te veel. Ze staat voor hem voor zoveel dat hij zelf niet is. Tegelijk blijft ze een enigma. Hij zou meer willen weten over haar persoonlijk leven, hij stelt zich voor dat ze eenzaam en lichtjes getormenteerd is. Hij maakt ook voor haar cursus zijn eindwerk niet af. Maar ze blijven nog wel in contact met elkaar. Enkele keren per jaar, telkens volgens een vast ritueel, spreken ze af om samen te eten. Voor hem is het telkens een heel bijzondere intellectuele ervaring. Hij voelt zich bevoorrecht, laaft zich aan haar wijsheid, maar raakt tegelijk niet over een afstand heen.

En dan sterft ze. Tot zijn verbazing laat ze haar persoonlijke notities na aan hem. Voor hem lijkt dat te bevestigen dat hij toch heel belangrijk was voor haar. Hij hoopt stiekem dat haar geschriften veel zullen onthullen over haar persoonlijk leven, over haar liefdes en verlangens. Hij droomt ervan om een soort biografie over haar te maken, om haar te eren als een belangrijke vrouw. In die notities komt hij ook materiaal tegen dat al aan bod kwam in de lessen van Elizabeth Finch. Het gaat over de laatste heidense keizer van het Romeinse rijk, Julianus de Afvallige. Hij heeft zich als laatste proberen te verzetten tegen het opkomende christendom. Als de dingen toen anders waren gelopen, zo stelde Finch vaak, zou de wereld eeuwen van ‘mono’ zijn bespaard. Neil voelt zich verplicht om met dat materiaal aan de slag te gaan.

Dat zorgt voor een vrij merkwaardige structuur van het boek. Het eerste deel is het verhaal van de tijd dat Neil haar leerde kennen en brengt verslag uit over hoe ze was als docente, wat ze voor hem betekende. Tot hij verneemt dat ze is gestorven en hij vaststelt dat ze al die tijd nooit iets heeft gezegd tegen hem over haar gezondheidstoestand. Hij krijgt haar notities, merkt hoe belangrijk die keizer was. Het tweede deel van het boek is een essay, van de hand van Neil, over het leven en het historisch belang van Julianus. Het is interessant, en ook wel een beetje taai en lang. In het derde deel van het boek wordt het dan ‘vintage’ Barnes. Neil heeft regelmatig contact met de broer van Elizabeth Finch en zoekt ook toenmalige medecursisten op. Hij komt enkele dingen te weten over haar leven, maar heel veel ook niet. Uit zijn contacten leert hij gaandeweg dat de Elizabeth Finch in zijn hoofd in veel opzichten vooral zijn eigen constructie is. Niet alle anderen vonden haar zo overweldigend of baanbrekend. Ook anderen hadden een nauwe band met haar, hij was niet de enige. Misschien had hij gehoopt om via zijn project aan zijn eigen beperkingen te ontsnappen, maar dat lukt niet echt. Ze zal zich via hem niet tot een groot verhaal laten kneden. Misschien was haar nalatenschap voor hem niet zozeer een opdracht, maar wel een bekentenis. Neil is een onbetrouwbare verteller van zijn eigen verhaal. Misschien is een ander mens nooit te kennen.

Julian Barnes is ook in dit boek every inch de vakman die hij is. Hij schrijft zoals steeds een prachtig Engels en is superieur in zijn techniek. Overal voel je onderhuids zijn eruditie, maar hij kapt die nooit als een boekenkast over je heen. Via falende personages zegt hij veel over wijsheid en kenbaarheid. De bijzondere structuur van het boek, met dat lange essay in het midden, is onverwacht en vraagt veel van de lezer, maar klopt tegelijk ook wel. En toch werkt het boek ook niet helemaal. Soms lijk je als lezer te wachten op iets dat je sterker zal raken, waardoor je nog beter de noodzaak van dit boek zult voelen. Op een of andere manier blijft het ook een beetje afstandelijk. Misschien zou je willen dat het personage van Elizabeth Finch je meer overhoop zou halen, of misschien zou je willen dat dat gevoel zou worden ondervangen door een of andere tragiek of iets dat meer schuurt en wringt bij de andere personages. Iets waarop je als lezer de hele tijd hoopt, komt niet, zo lijkt het wel. Soms lijkt het alsof Barnes zelf een beetje worstelt met zijn onderwerp. Maar graag lezen doe je het altijd wel, zoals steeds. En dat betekent al veel.

Mijn lieve gunsteling


Een boek waaruit je tijdens het lezen weg zou willen kunnen lopen en dat je toch telkens weer vastzuigt in een soort mooie modder. Een boek waarover je nadien misschien liever niets zou willen zeggen, omdat het je op wonderlijke wijze bracht waar je niet wilde zijn. Een boek dat op elke pagina laat zien hoe superieur taal kan gekneed worden in een verbluffende constructie, terwijl iets in je niet met die taal naar die plek zou willen gaan. Een boek dat je ontwricht, misselijk en opstandig maakt, en tegelijk van bewondering vervult. Mijn lieve gunsteling van Marieke Lucas Rijneveld, een boek uit 2020, is dat boek. Het is raar, hoe iets in je soms zegt dat je nog een tijd moet wachten met een boek, terwijl je weet dat je het zult lezen. En eens je het dan gelezen hebt, blijf je dus toch nog in verwarring achter.

Het verhaal achter het boek is dat van een veearts van middelbare leeftijd die geobsedeerd is door een ontluikend tienermeisje, naar haar verlangt en haar seksueel wil bezitten. Het boek is het relaas na de feiten, door hem geschreven. Het is zogenaamd een schuldbekentenis, tegenover de magistraten nadat hij is opgepakt. En het is voor hem tegelijk een soort rechtvaardiging tegenover het meisje, alsof hij haar zou willen zeggen dat zijn liefde echt was. Alles is evenwel door zijn ogen gezien. Hij fabuleert zijn eigen universum bij elkaar. Hoewel hij zich zogenaamd richt tot het meisje, praat hij ook vooral tegen zichzelf.

Het verhaal speelt zich af in een dorp dat nog leeft onder het juk van een gereformeerd wereldbeeld, in een agrarisch milieu. Het meisje groeit op op een boerderij. Haar moeder is verdwenen, een broertje is overleden. Haar vader is een stugge man. Ze is eenzaam, zoekend en leeft deels in haar eigen fantasiewereld. Haar ontluikende seksualiteit is verwarrend. Ze zoekt ook iets groots, voor later, voor het echte leven. De veearts komt regelmatig op de boerderij en merkt het meisje op. Hij ziet dat ze bijzonder is, voelt zich sterk tot haar aangetrokken. Zij geniet waarschijnlijk van de aandacht, is zich misschien bewust van haar aantrekkingskracht, of misschien ook niet. Misschien speelt ze een spel, dat past in haar fantasiewereld, er onbewust van uitgaand dat die ander in dezelfde logica zit. Misschien weten we het gewoon niet.

Uiteindelijk zie je als lezer alles door de ogen van de veearts. Hij vertelt wat er gebeurde. Hij beschrijft haar. Ook al heeft hij het waarschijnlijk soms moeilijk om haar verwarrende werkelijkheid te begrijpen, hij is het wel die het beschrijft. Hij doet dingen om zich in te leven in haar wereld, maar hij ziet en interpreteert de dingen vanuit zijn perspectief. De verteller in het boek is een onbetrouwbare verteller. Het meisje heeft blijkbaar een fascinatie voor enkele historische figuren, met wie ze lange gesprekken voert. Op zich zou dat logisch kunnen zijn, als een soort culturele vlucht uit het aardse benauwende universum van de boerderij. Dat zou een soort mentale volwassenheid kunnen zijn. Tegelijk lijkt die dan weer niet te kloppen met wat je leest over de leefwereld van het tienermeisje en de andere jongeren waarmee ze omgaat. Misschien leeft ze zelf in verschillende werelden. Misschien is het vooral een projectie van de man, is het zijn selectie van elementen die pogen een soort coherent beeld te maken dat vooral past in zijn kijk. Het meisje groeide op in een verstoorde gezinssituatie. In de loop van het boek kom je te weten dat de man zelf een geschiedenis van misbruik heeft. In die wankele context overschrijdt hij grenzen.

Het boek trekt je als lezer in het hoofd van die man. Je kunt er alles zien. Zijn verwarring, zijn walging, zijn rationalisaties, zijn perversiteit, zijn zelfverheerlijking, zijn kwetsuren, … Je ziet hoe hij steeds een stap verder gaat. Tussen de regels kun je zien dat de signalen die zij geeft vaak ook anders zouden kunnen geïnterpreteerd worden. Je kunt vermoeden dat hij dingen bewust niet ziet of neerschrijft. Hij duwt zichzelf verder en gaat finaal op een vreselijke manier over haar grenzen. Vaak wil je als lezer roepen of weglopen. Maar je blijft wel lezen.

De auteur heeft voor dit alles een indrukwekkende vorm gekozen. Elk hoofdstuk is geschreven in een geut die bijna telkens één lange, pulserende zin lijkt. En dat in een verbluffende taal. Alle woorden zijn nauwkeurig gekozen, schuiven naadloos in het ritme. Registers verschuiven, met veel culturele referenties en ook heel wat beelden uit de wereld van het boerenbedrijf. De beelden haken op elkaar in en stuwen elkaar voort. Je ziet hoe ingenieus alles is opgebouwd, hoe motieven doorheen het boek worden geweven en hoe de auteur de constructie volledig onder controle heeft. Hoewel de beschreven werkelijkheid vaak weerzinwekkend is, is de taal dat nooit, integendeel. Dat is mooi, en tegelijk ontregelend. In de mate dat je die taal verbindt met de verteller, is het soms alsof ze zelf geperverteerd wordt. Als je de taal bij het boek en de auteur legt, voel je als lezer een grote bewondering, die je stil maakt, maar die niet troost. Dat alles getuigt van het grote talent van Marieke Lucas Rijneveld.

Mijn lieve gunsteling is een boek dat je verstoort. Het geeft je niet de kans om een gemakkelijke oordelende positie in te nemen. Het is overrompelend, maar ontspoort niet. Wie dit alles met taal kan doen is een groot auteur. 

22 juli 2022

Clean


Die laatste dagen, voor je de dingen even neer kunt leggen.

In je hoofd zie je nog de dingen die je te doen hebt. Als alles en iedereen meewerkt, zal alles netjes op tijd klaar zijn, alles voor het werk en al die andere dringende dingen die je nog te doen had, en dan zal de vakantie kunnen beginnen. Als. (Je weet ondertussen dat het meestal anders loopt.)

Eerst nog even die twee warme dagen.

In je huis blijft het lekker koel. Dat is al iets.

(Iets in je is altijd een klein beetje bang van dat kantelmoment dat gaat komen. Je doet door tot het laatste moment, en dan ineens is er heel even een soort vrije val of zo, toch enkele seconden.)

Je ziet de dingen die je nodig hebt om die grote opdracht nog af te werken. Het zou nog moeten gebeuren, zo is je opgedragen. (Je ploegt je door de teksten. Je begrijpt niet alles helemaal optimaal, denk je. Je ziet dingen die een beetje verwarrend zijn. Maar je wilt het zo goed mogelijk uitvoeren. Maar je moet nog wachten op dat en dat. En steeds lijkt die meet nog wat verder op te schuiven.)

En ook dat andere grote ding. Je zult nog enkele dingen moeten doen, zodat je collega daarna verder kan werken. (Maar je moet ook wachten op iets dat een ander eerst moet doen. En het schuift ook steeds op, zo lijkt het wel.)

Het heeft wel iets, te zien hoe buiten het leven in die warmte een beetje meer stroperig lijkt te verlopen. Er zijn weinig mensen te zien.

Je krijgt telefoon van een dierbare vriendin. Een droom gaat in vervulling. Ze heeft er weken op gewacht, en nu kreeg ze de bevestiging dat iets zal gebeuren. Je bent zo ongelooflijk blij voor haar. Ze heeft iets bijzonders gemaakt, en de wereld mag dat zien, denk je.

De nacht is stil.

Je stuurt de tekst door die je ook nog moest inleveren. (Ook dat is weer in orde.)

Voor die ene vergadering moet je nog even door de hitte heen fietsen. Het lukt aardig. Al ben je ook blij wanneer je net na de middag weer thuis bent.

(En het lijstje met nuttige dingen komt eraan, straks. En de bezoekjes waar je zo naar uitkijkt zullen ook komen. Maar zou er ook nog even een niemandsland mogen zijn tussen hier en daar, denk je? Je zult het wel merken.)

De warmste dag is weer voorbij. De nacht bracht weinig koelte. Je kijkt naar de mensen in de trein. Misschien tellen ze ook af.

(Je hoofd is nog voorzichtig, durft nog niet goed denken aan dat moment.)

Je wacht nog op een signaal dat je eraan kunt beginnen, die grote klus, die je nog wilt doen, die je nog uit je systeem moet krijgen. (Ergens onderweg, in de loop van de dag, besef je dat het later zal zijn dan je hoopte. Zo gaat het steeds. Iets schuift op.)

En ja, het kan. Je gaat terug naar huis, zodat je daar dat alles in één ruk kunt doen, zodat het voorbij zal zijn. (En dat andere ding dat ook nog moest, het komt ook op hetzelfde moment binnen. Zal dus toch nog voor de volgende dag zijn.)

Je hebt een routine om die eindeloos lange reeks mails te verzenden. (Telkens in de juiste taal, met de juiste bijlage.) Alles loopt goed, en net een van de allerlaatste mailadressen blijkt niet actief te zijn. (Waarom moet dat nu net weer via zo’n stom contactformulier? Ja, er zijn natuurlijk goede redenen voor, voor die organisatie. Maar toch zou je gewoon een eenvoudig mailadres willen, zodat je je laptop dicht kunt klappen en aan je eten beginnen. Je zenstem zegt dat je gewoon rustig verder moet werken tot het klaar is.)

(Die vakantie die dus zou beginnen, moet nog even wachten, dus.)

Een heel mooie film, die je had opgespaard.

De volgende ochtend, nationale feestdag of niet, begin je vroeg te werken. Dat andere ding. Tegen de middag is het klaar genoeg. (Er is alleen nog dat ene verslag dat je nog moet maken, dat zal toch nog een dagje moeten wachten.)

Ergens in de namiddag is er dat vrijevalmoment. (Eigenlijk durf je niet voelen hoe moe je bent. Eigenlijk zou je stilaan moeten denken aan het lijstje met nuttige dingen. Eigenlijk kun je beginnen met de afspraakjes. En eigenlijk zou je even helemaal niets willen, iedereen die je even met rust laat, heel even.) Je loopt even verloren in jezelf.

(Je hebt eigenlijk ook nog die drie boeken gelezen waarover je nog geen stukje geschreven hebt. Moet je dat ook nog doen?)

Je staat vroeg op. Je zet de gft-zak buiten. Je begint vroeg aan dat ene verslag dat je nog moest maken. (Om een of andere reden had je er geen zin in, wou je het voor je uit schuiven, voel je. Het is toch beter om het ook af te werken, pas daarna kun je de dingen neerleggen, is het clean, denk je.) Er is nog die ene vergadering.

En dan is het zo ver, besef je. (Een lichte rilling loopt van achter aan je hoofd over je rug naar beneden.) Het mag.

Je begint meteen met twee nuttige dingen. In de stad maakt iemand een foto van je. Je roept het bijna uit, dat de vakantie is begonnen. Later lees je een vers boek al tot de helft uit. In het kader van het uitstellen van het genot stop je, om de andere helft voor de volgende dag te laten. (Het moet ook wel niet te gek worden met al dat genot. Stel je voor.)

17 juli 2022

Voor je weggaat


‘Ik ben blij dat je nog even gekomen bent.’
‘Dat is toch maar normaal, natuurlijk zou ik nog gekomen zijn.’
‘Ik vind het bijzonder, telkens weer.’
‘Ik zal er altijd zijn. Misschien mag je dat geloven.’
‘Het is gewoon deze tijd van het jaar, denk ik. Iedereen gaat weg, en het maakt me steeds een beetje rusteloos.’
‘Waarom zou dat voor mij anders zijn denk je?’
‘Ik weet het niet.’
‘Misschien ben je er wel niet meer wanneer ik terugkom.’
‘Waar slaat dat nu op?’
‘Zie je wel.’
‘Je hebt gelijk. Heb je trouwens mooie gedachten om mee te nemen straks?’
‘Ik weet het niet zo goed. Er zijn dingen waarover ik moet nadenken. En dan is het goed om even weg te gaan.’
‘Is er iets dan?’
‘Misschien niet. Soms is het alsof ik op een soort kantelpunt ben gekomen of zo. Soms denk ik dat ik te weinig beweeg. Niet letterlijk. Maar soms lijkt het alsof ik de dingen rondom mij te veilig heb gemaakt. Ik heb dat ook wel nodig, maar misschien niet zo.’
‘Ben je bang?’
‘Af en toe wel ja. Ik denk dat ik iets te doen heb in dit leven, iets dat ertoe doet. Ik zou moeten voelen dat het me raakt, dat het pijn doet en dat het me vooruit duwt. En nu voel ik dat niet, denk ik.’
‘Soms zie ik dat aan je, denk ik, als ik dat mag zeggen. Soms is er iets in je ogen. Alsof ze zich terugtrekken, heel even. En daarna zijn ze er weer zoals ik ze altijd kende.’
‘Misschien heb je wel gelijk.’
‘De zee zal je wel helpen.’
‘Ik hoop het.’
‘En ik zal aan je denken.’
‘Dat weet ik. En misschien moeten we, wanneer ik weer terug ben, nog eens wat meer tijd maken om te praten. Gewoon. Met jou kon ik dat altijd goed. En niemand kent me zoals jij me kent, dat is niet veranderd.’
‘Ja, dat zullen we doen.’
‘Heb je schrik om alleen te zijn nu?’
‘Nee, dat ook weer niet. Ik kijk er ook wel naar uit. Het is goed om mezelf tegen te komen en een beetje te botsen en te schuren. En daarna komen de dingen wel die goed zijn voor mij.’
‘Jij kunt dat goed. Beter dan je zelf beseft, denk ik soms.’
‘Denk je dat?’
‘Ik weet het wel zeker. En ik heb nog iets meegebracht voor jou. Hier. Om bij te houden terwijl ik weg ben.’
‘Dat ontroert me.’
‘Vroeger schreef je brieven. Dat zal ik nooit vergeten. Ik heb ze nog allemaal, denk ik.’
‘Wie weet heb ik wel zin om nog eens een brief te schrijven.’
‘Dat zou fijn zijn.’
‘Misschien moet je onderweg gewoon even iets zeggen aan de zee. Ik fluister het nu even in je oor.’
‘Ja, dat zal ik doen.’
‘Ze weet al dat je komt, trouwens.’
‘De zee?’
‘Ja. Ik heb het haar al gezegd.’
‘Dan kan er niets fout gaan dus eigenlijk.’
‘Nee.’

16 juli 2022

Het verlangen van het water


Soms wil je alleen water zijn. Je huid vergeten, of net terugvinden, in dat verdwijnen. Alsof je weet dat iets zich dan zal herinneren, misschien wel voor het eerst.

Misschien is het de vermoeidheid van de dag, misschien is het het grote verdriet, misschien is het de lege plek, misschien is het wat er altijd is.

Soms kun je het water zien, aanraakbaar. Soms laat het zich enkel vermoeden.

Soms is het water zo groot, weet het te veel. (Wat eigenlijk niets over het water zegt.) Soms maakt het je bang.

De zee zou je geruststellen, waarschijnlijk. Maar pas na even. Er is altijd eerst het wachten.

Soms kun je gewoon kijken naar de zee. Je ziet een golf, als het verlangen van het water. Je ziet het water ademen. Je ziet het verdriet van de zee. En je ziet je eigen onvermogen.

De zee zei je ooit dat het goed zou komen. Je had er twee dagen op moeten wachten.

De zee is bij je gebleven.

Misschien weet je niet wat je verlangt, als je verlangt naar water zijn.

Soms zou je het kunnen beschrijven, als een droom, denk je. Al heb je geen idee of je die droom aan de woorden kunt geven.

Woorden zijn niet van water. Al is het waarschijnlijk dat ze er ook naar verlangen, op een onbewaakt moment.

Iemand zei je iets over de woorden. Misschien was het een geschenk.

Soms kun je niet verder denken dan denken aan water. Soms kun je de plek zien waar je zou zijn, kun je de vraag zien, en het antwoord.

Misschien is het een terugkeer, misschien kantelt het in iets anders.

Misschien wil je heel even de zwaartekracht afleggen. Misschien is het meer.

Misschien wil je soms heel even niet gestold zijn in de tijd.

Je zou het kunnen vragen aan het water. Het water zou je iets zeggen over wat je altijd al was. En je zou zeggen dat je dat antwoord verwacht had en dat het je niet echt verder hielp. En het water zou je iets zeggen over watervrees.

Iemand zou je iets zeggen over het uit handen geven. En je zou iets zeggen over hoe je te lezen zou zijn. Misschien.

Je zou iets zeggen over de droogte.

Je zou kijken naar het water in je handen. Je zou zien wat je al wist.

Je zou kijken naar je handen.

En zien dat je soms water zou willen zijn.

15 juli 2022

Een raar woord


En dan fiets je ineens weer door de stad. Een koning op een fiets. Je beseft hoe je verlangde naar de wind.

En ineens is er weer uitzicht, merk je. Je verzamelt uitzicht.

Zacht uitzicht, het blijft bij je.

Je ruimt op in het huis, de wasmachine draait. De nieuwe planten op het terras voelen zich al thuis.

En ineens ligt je aanrecht weer vol. Misschien ben je nog een klein beetje overmoedig, het geeft niet.

De nachten zijn lang en diep. Je lichaam heeft nog wat in te halen, denk je.

De andere dag, weer in de trein. De mevrouw naast je glimlacht.

Je bestelt de tickets. Je had hem al een sms’je gestuurd, om te zeggen dat je ook dit keer zou komen. Ook al is hij dan al over de tachtig. Dat wiebelende been zal er mogelijk wel niet meer bij zijn. Je stuurt haar een berichtje: yes!

De poetsmevrouw is blij dat je weer terug bent.

(Ergens halverwege de dag voel je nog een lichte onderhuidse hapering. Iets in je lichaam hapert. Het zal nog wel een tijdje zo zijn, denk je.)

Iets met gember, denk je, op weg naar huis. Er is nood aan iets met gember.

Een andere dag. Een ritme zoekt je nog. Je loopt door de gang.

De mevrouw in de metro glimlacht naar je.

Het overleg was al weken aangekondigd. Je hebt alles netjes voorbereid. (Andermaal blijkt dat niet iedereen even stipt is als jij.) Het is warm in het gebouw. De diplomaten in hun mooie pakken doen hun best om dat niet al te zeer te laten merken. De minister komt binnen, met enige vertraging. Hij heeft het ook warm. Het gesprek begint. De fotograaf loopt heen en weer. Af en toe lijkt er uit het plafond boven jou een straaltje frisse lucht te komen.

Ook die avond val je de hele tijd in slaap in de zetel.

Een andere dag. De veiligheidsmeneer die in de gang zit wenst je een mooie dag. 

Je krijgt een bericht dat er ergens, nabij jouw huis, een brand is. Je zou je ramen moeten sluiten. In je hoofd check je nog eens of je dat ook gedaan hebt die ochtend bij het vertrek.

Je ziet de websitemeneer op je scherm. Al je werk van de voorbije weken, het heeft tot iets geleid, denk je. Eigenlijk is het nog altijd wel leuk, denk je, iets nieuws leren.

Het gesprek was al enkele keren uitgesteld, maar nu zit ze op je te wachten, daar aan het tafeltje. Het is een mooi gesprek, denk je. (Je leert een nieuw raar woord dat je meteen droevig maakt: lijdensdruk. Iemand moet dat woord bedacht hebben.) Het ontroert je, je bent dankbaar. (Dit was wat deze dag te gebeuren stond, denk je later.) En zij weet nu ook wie Victoria is. Ze heeft je iets verteld over de woorden.

Je krijgt goed nieuws van je zus.

Nog enkele dagen voor je vakantie zal beginnen. Je beseft ineens hoe je verlangt naar je vakantie, naar enkel maar niets moeten, of zo.

Een andere dag. Het perron lijkt zachter, al weet je niet wat dat zou willen zeggen.

Je hebt er nog eentje te maken, denk je, en dan hoeft het voor enkele weken niet. Hoe goed het voelt, dat je het neer kunt leggen.

Je denkt aan iemand, en enkele minuten later krijg je ineens een bericht van haar. Ze heeft goed nieuws. Je bent zo blij voor haar.

De poetsmevrouw heeft haar meest fleurige jurk aan. Ze maakt een minidansje.

Je desk is bijna clean, denk je. (Je zou een mooiere zin moeten bedenken, denk je.)

(Soms is er een lichte hapering, soms leert het je iets, soms is er uitzicht.)

Die vraag over je zoon, en je antwoord over je kleinzoon. Het was een mooie vraag, denk je.

(Je zou even willen verdwijnen in iets, denk je, maar het gaat ook wel weer over.)

De kinderen lopen gillend over het plein. Hun mama kijkt glimlachend toe.

09 juli 2022

Het oefenen


Misschien is leven oefenen. Oefenen in leven.

In het stilvallen zou je falen en afhankelijkheid kunnen zien, of ook kwetsbaarheid en verbondenheid. Je kunt naar het kantelpunt kijken. Je kunt oefenen.

Het dit is het nu was niet zo moeilijk, stelde je vast. Misschien had je al geoefend. Je schoof er gewoon in.

En dan zie je de haarscheurtjes. Alles wat je altijd alleen doet, alles is altijd geregeld. (Alle lijstjes netjes in je hoofd.)

Je voelt hoe het huis een veilige plek is. De dingen zijn bij je gebleven, al die tijd. Ze wilden niets van je, alleen bij je zijn. En ze lieten toe dat jij bij hen mocht zijn. Naast elkaar.

Het is mooi en week tegelijk, dat je er de hele tijd alleen bent. Je hebt het geleerd en geoefend, je hebt het nodig. En het is ook een open plek in de wind.

Iets fluistert je dat je eigenlijk faalt. Je ziet waar dat is, je gaat er niet echt op in.

En je hebt geleerd om te vragen, en je doet het. Met mate, en lichte verwarring en schaamte, maar je doet het. Je oefent.

Iets fluistert je dat het gevaarlijk is afhankelijk te moeten zijn. Iemand zou dat moment kunnen gebruiken – zo fluistert iets – om jou te gebruiken, toe te eigenen, terug te halen. Het is er allemaal nog. En iets zegt dat het hier en nu is.

Dat je kwetsbaar bent, is gewoon het vertrekpunt, zeg je. Je lichaam heeft het je geleerd. En het is niet omdat je dat weet dat je minder tast in het niet zien. En toch, je adem zegt dat het goed is, het huis zegt het ook.

En je vraagt. En ze komen naar je toe, en het is alleen dat. Ze staan naast je, gewoon.

(Hoe je dat ene verhaal enkele dagen eerder nog aan je zus had verteld, over dat ene ultieme moment, dat je inzicht gaf, hoe het nu achter je ligt.)

Ze laten je ook een beetje stotteren, dat is wel fijn, denk je.

Oefenen is wel leuk.

Die eindeloos zeurende rug, dat is nog wat anders. Het is niet zo moeilijk de pijn te verwelkomen, dat heb je al geleerd, denk je. Het is wat er daarna komt, zie je. (Je lichaam ziet beelden met veel zacht water.)

En na een tijdje wil je stemmen horen, gezichten zien.

Je belt haar, er is dat verhaal nog altijd, dat je wilde horen. Pas daarna kan iets gaan liggen. En dat andere verhaal, waardoor je voelt dat dat nog open is, wat je ook wilde. Deel van de tijd zijn.

Je kijkt naar foto’s, er komen beelden, verhalen, als in een stroom. Je ziet wat er gebeurt, al begrijp je het niet helemaal.

Je voelt de drang groeien om dingetjes te doen, zoals die twee hemden wassen. Met je handen, zacht in dat witte badje. Iets van de tijd.

En hij komt langs, met de boodschappen. (Even was je bang, maar waarom zou je? Je wist dat het goed zou gaan.)

En je wilt aan hem en aan haar zeggen wat er is gebeurd, zij die nog niets weten. (Je wou geen aandacht, maar het is goed om het te zeggen. Ze zijn in jou, altijd.)

En ze komt langs, met de bloemetjes. En ze legt je uit wat je moet doen, wat je nog zou kunnen doen. Ze denkt mee, ze staat naast je (hoewel ze drie meter ver staat, daar beneden).

Nadien voel je hoe het je veel meer ontroerde dan je had verwacht. (Misschien ben je soms moe van alles altijd alleen moeten kunnen, misschien is dat maar normaal, misschien heb je geoefend, misschien zijn er mensen die het niet moeilijk vinden je te lezen, die naast je gaan staan.)

Je zegt het haar, stotterend, een klein beetje nog maar. En zal het zeker begrijpen.

Gelukkig is het je ambitie om elke dag iets nieuws te leren. Gelukkig lukt dat ook elke dag.

Eigenlijk valt dat oefenen best wel mee, denk je.

08 juli 2022

Even wachten


De week dient zich gewoon aan. Of toch min of meer. De vakantie komt stilaan dichterbij. De lijstjes worden korter. (Nog zoveel vergaderingen, nog zoveel stukken te schrijven, …)

Die ochtend in het station zie je overal slaperige jongeren met grote rugzakken en tenten. Ze hebben enkele mooie dagen gehad.

Na het lesgeven vertrek je op de middag naar de uitvaartdienst van je oom. Hij was vaak in je gedachten de vorige dagen, besef je. Er is zoveel dat weer terugkomt, zo lijkt het. Je zus haalt je op in het station.

Familieleden zijn er al of komen aan, net als jullie.

Hij was de enige van je ooms en tantes die zelf geen kinderen had. En het is mooi te beseffen dat alle neven en nichten waarschijnlijk hetzelfde gevoel hadden, dat ze bijzonder waren voor hem. Hij had dezelfde naam als jij. Hij had een stevige handdruk. Hij was koppig.

De verhalen en de foto’s ontroeren je diep. (Sommige beelden krijg je niet goed in je hoofd, je weet niet waarom.)

De gesprekken nadien raken je heel erg diep.

Bij het weggaan praat je nog even met de man die op latere leeftijd door hem als zoon werd geadopteerd. Je zegt dat je blij bent voor hem, dat hij zijn zoon is geworden. 

Er is nog zoveel, zo voel je.

Die nacht voel je een beetje koorts. De ochtend doe je wat je moet doen. Je ziet: twee streepjes. Het is jouw beurt dus. Even wachten, de volgende dagen, even een beetje herorganiseren.

Je probeert zoveel mogelijk te doen wat je moest doen. Je stuurt de tekst door die zal gepubliceerd worden. Je verwittigt, je verontschuldigt, je werkt, je rust.

De telefoon wekt je, je was in slaap gevallen blijkbaar. Een mevrouw van het ziekenhuis. Ze meldt je dat de bewaringstermijn voor je zaad is afgelopen. Of je nog wilt dat het verder bewaard blijft of dat het mag vernietigd worden. (Even een kleine kortsluiting in je hoofd.) Je vraagt of je er nog even over mag nadenken. Dat mag. (Oef.) Ze zal je terugbellen, of je mag ook zelf terugbellen. (Als ze zal terugbellen, wanneer zal ze dan terugbellen? Je moet tegen dan je antwoord zelf klaar hebben.)

Het overleg over alle dingen die je moet doen, de volgende maanden, na je vakantie (die nog moet beginnen). Om een of andere reden staat je hoofd er niet helemaal naar.

De vroege ochtenden zijn mooi. Je kijkt naar de stilte.

In de stoel in de hoek van de kamer. Voor het werk weer begint. Koele lucht. Je zoekt naar alleen maar adem. Het lukt niet helemaal. Het is niet erg.

Er is een ritme, het is goed. Er is iets met golfjes.

Ze komen je enkele boodschappen brengen. Je bent blij en verlegen. (Iets over kwetsbaarheid, alleen. Iets over gelukkig, met die dierbare mensen in je leven.)

Die avond in bed: o ja, je moet nog een onderwerp voor dat stukje dat je morgen ook nog moet schrijven. Twee dingen komen in je hoofd. Je voelt al snel wat het zal worden. So be it.

Die nacht een eindeloos lange droom. Iets in de bus. Je Lijnkaart die je niet kunt vinden. In je portefeuille blijken ineens honderden briefjes, boeken en andere spullen te zitten. Terwijl je zoekt, komen er steeds nieuwe dingen bij. De mevrouw die je komt controleren, is bijzonder vriendelijk (en mooi ook trouwens, denk je). Je wilt haar bedanken, denk je, straks, omdat ze je zo vriendelijk wijst op wat je waarschijnlijk te wachten staat. Ze vraagt of ze mee mag zoeken in alle papiertjes. Dat mag, zeg je. Je hebt al een zin in je hoofd, voor straks dus. (Wakker.)

Een nieuwe ochtend. Weer een dag verder. Je zit nog even in de stoel, kijkt naar de kamer, naar de kleuren, de vormen. Dit is een veilige plek om te zijn, denk je. Je denkt aan het jongetje. Je ziet hem zitten op de bank. Hij lijkt heel ontspannen. Hij zit strips te lezen, onder een dekentje, en glimlacht naar je.

De tekst schrijft zichzelf, in een ononderbroken beweging.

Je kijkt televisie. Iets in je is week, alsof alles je raakt, alsof elk gezicht intens en dicht is, alsof je alle verhalen ziet.

Die nacht, nog allerlei complexe dromen. Alsof ze enkele dagen waren opgespaard.

De volgende ochtend. Je leest de verhalen in de krant over het rotverwende zelfingenomen jongetje dat zo graag wilde worden wat hij ondertussen niet meer is. Je leest over de akelige opgeblazen man uit het oosten die je nog steeds kan doen trillen van verontwaardiging. (Waarom kunnen sommige mannen niet gewoon met de Lego blijven spelen? Waarom moeten ze zo nodig de wereld gebruiken voor hun ziekelijke verlangens?)

Je belt naar het ziekenhuis. Je praat rustig en lichtjes opgewekt, alsof het helemaal niet verwarrend was. Ja dus, zeg je. (Het zal de laatste keer zijn, denk je.)

Gesprekken van het begin van de week wachten nog een beetje in je hoofd, om later verder te gaan, voel je. Het komt wel.

De speciale vergadering die was voorzien, nu op het scherm. Je bent blij hen te zien. Je bent trots.

De week beweegt gewoon verder.

03 juli 2022

Het omslagpunt


Misschien is er een moment van gewichtloosheid, net tussen eb en vloed. Zoals dat ene moment, je hangt in de lucht, op de schommel, net voor je weer begint te dalen. Misschien is het het punt tussen hier en daar.

Soms kun je dat moment aanraken in je huid.

Even zie je iets, laat het zich zien.

Het slib van een verdriet. Dat wat zo eindeloos moe is. Hoe het je rustig vergezeld heeft, al die tijd. Niet geneigd tot lawaai.

De woordloze zinnen, in je geschreven. Soms zijn ze leesbaar.

Het onvermogen.

Het is mooi, hoe ze zich laten bekijken, in dat moment. Nu je hier bent.

En al het andere is er ook. Dat met het vechten, en altijd opnieuw beginnen. En waar het je diepe huid raakt.

Alles is zo groot, denk je wel eens. Op een onbewaakt moment. (Dat iets met die vulkaan, en dat zij het was die het je zei.)

Je wou iets vertellen, toen je die vraag kreeg over de liefde. Maar je deed het toch maar niet, en misschien geeft dat ook niet.

Traag drijven, dat zag je wel, hoe het zou zijn.

Soms is er iets dat je lichaam treft, het stuitert heen en weer. Waarna het gewoon wachten is, en kijken. Je hebt het geleerd.

Je zag hoe het weer gebeurde, en hoe het zich neerlegde. (Het helpt wel, te weten dat je zelf ook water bent, zee.)

Je bent hier en nu, zegt iemand. Je weet het.

En ineens is er al die wind buiten. Heel even. En daarna zijn er alleen nog de stemmen van de kinderen die spelen.

Het is niet zo moeilijk, zeggen de planten, en je doet het goed. Ze houden ook van een zondag.

Hoe je soms, in dat moment, alleen maar verlangt naar verhalen. Het heeft iets met de rivier te maken, denk je.

De telefoon gaat, je hoort je eigen stem, voor het eerst die dag. Hoe laag ze is.

Na het verhaal denk je aan de dans. En wat je zou zeggen.

En wat je je had voorgenomen, maanden geleden, en dat je dat ook gedaan hebt.

De zee heeft ook gewacht, denk je. 

Zo ademen de dingen.

02 juli 2022

Iets over de taart


Het is een beetje alsof je de weken aftelt, terwijl je dingen wegstreept op je lijstje. Heel langzaam komt de vakantie dichterbij, al moet er nog veel.

Op het scherm zie je je Europese collega’s. De mevrouw van de Commissie geeft toelichting bij het rapport. Iets aan haar stem is vermoeiend, je weet niet helemaal zeker wat. Terwijl je een reactie geeft, voel je hoe de Engelse woorden in je hoofd net iets trager komen dan anders.

Je hebt die dikke zalf in je oog gedaan, alles lijkt te plakken.

(Je probeert tussendoor al te denken aan wat je zult koken binnen enkele dagen. De taart komt al snel in je hoofd.)

Je krijgt slecht nieuws aan de telefoon. Je lievelingsoom van vroeger is niet meer in het leven. Hoe hij naar je keek toen je nog klein was, zo intens altijd. (En nog eens die kloteziekte.)

Iemand komt in je droom. Waarom is haar haar zo anders?

Die namiddag heb je een vergadering buiten, onder de bomen. De vrouw naast je komt uit Frankrijk. Ze vertelt over het Nederlands. Je antwoordt in het Frans. (Je voelt in je hoofd hoe de Franse woorden net iets trager komen dan anders.)

(Het menu is bijna rond in je hoofd. De lijstjes met wat je nodig hebt, zijn klaar.)

’s Avonds in de vergadering denk je terug aan het huisje waar je zus ooit woonde.

De volgende dag. Je hoort dat het etentje niet door zal gaan, iemand is ziek. (De taart zal niet gebakken worden.) Het is een beetje jammer. Hoewel je moe bent, keek je er wel naar uit om hen aan je tafel te zien zitten. (Er is al snel een nieuwe datum gevonden.)

Iets maakt je een beetje moe, tijdens de vergadering, later die dag. (Misschien heb je minder geduld voor herhalingen.)

Je bent uitgenodigd die avond, samen met een dierbare vriendin. Eigenlijk ben je een beetje zenuwachtig en verlegen, en ontroerd. (Iets van dat alles.) Jullie zien hen zitten, en je voelt een gedeelde warme glimlach. Je bent blij en trots. En iets over kinderen en vaders en moeders.

Je hoort iets dat je verdrietig maakt. (Sommige herhalingen wil je niet.) Je weet dat de nacht kort zal zijn.
Een beetje gedeukt sta je op. Je plooit jezelf uit, de dingen gaan verder. (Antwoorden komen in etappes.)

Wanneer je later die dag terug naar huis komt, loop je door de gutsende regen. Je ziet hoe mensen proberen te schuilen. Jij hebt alleen maar zin in doorlopen.

Die avond schrijf je de brief aan Julia, voor in het boek van de grootouders. Een zin schrijft zichzelf, iets over papa zijn. Je kijkt een beetje verbaasd naar de woorden, ze ontroeren je. En de taart duikt weer op in de brief.

De volgende dag. Een berichtje is weer over de oceaan gegaan. (Berichtjes vliegen ongetwijfeld door de lucht.)

Die avond. Je bent blij hen te zien. Je mag nog niet te veel vragen over wat je graag zou willen weten. Het is niet zo erg. Gewoon kijken en luisteren is al veel. (Je ziet iets met handen.) Je hoort verhalen die je erg ontroeren. Je bent heel trots, zeg je. (Ze worden zo groot, denk je, net als alle vorige keren.) Iets is heel rustig, het valt je weer op. (Misschien doe je het ook wel een beetje goed.) Een traag moment aan de bushalte. Op weg naar huis komt ze voorbij gereden, achter op de fiets. Ze roept dat alles in orde is gekomen. Je bent blij voor haar.

Je kijkt naar die film die je al een tijdje had opgespaard. Hij raakt je heel erg. Wat is ze goed, die vrouw. (De papa doet net op het moment dat ertoe doet wat hij moet doen. Het troost iets.)

De volgende ochtend vraag je aan de mevrouw in de winkel hoe het voelt om nu veertig te zijn.

Je had al zoveel willen doen, voor dat artikel dat je nog moet schrijven. Het is goed dat je de tijd even gewoon voorbij laat gaan. En de piano is ook blij dat je er weer bent.

Je spreekt af met een vriendin, in die andere stad, de tusseninstad. Het doet je goed haar weer eens te zien. (Hoe de dingen gewoon verder gaan, en telkens ook een beetje blijven. En hoe je daarop kunt vertrouwen. Om een of andere reden kon je dat wel gebruiken, besef je later.)

Op weg naar huis. Er zijn nog zoveel mensen in de winkelstraat. Je vraagt je af waar ze naartoe gaan.

Het huis is blij dat je er weer bent.