En dan fiets je ineens weer door de stad. Een koning op een fiets. Je beseft hoe je verlangde naar de wind.
En ineens is er weer uitzicht, merk je. Je verzamelt uitzicht.
Zacht uitzicht, het blijft bij je.
Je ruimt op in het huis, de wasmachine draait. De nieuwe planten op het terras voelen zich al thuis.
En ineens ligt je aanrecht weer vol. Misschien ben je nog een klein beetje overmoedig, het geeft niet.
De nachten zijn lang en diep. Je lichaam heeft nog wat in te halen, denk je.
De andere dag, weer in de trein. De mevrouw naast je glimlacht.
Je bestelt de tickets. Je had hem al een sms’je gestuurd, om te zeggen dat je ook dit keer zou komen. Ook al is hij dan al over de tachtig. Dat wiebelende been zal er mogelijk wel niet meer bij zijn. Je stuurt haar een berichtje: yes!
De poetsmevrouw is blij dat je weer terug bent.
(Ergens halverwege de dag voel je nog een lichte onderhuidse hapering. Iets in je lichaam hapert. Het zal nog wel een tijdje zo zijn, denk je.)
Iets met gember, denk je, op weg naar huis. Er is nood aan iets met gember.
Een andere dag. Een ritme zoekt je nog. Je loopt door de gang.
De mevrouw in de metro glimlacht naar je.
Het overleg was al weken aangekondigd. Je hebt alles netjes voorbereid. (Andermaal blijkt dat niet iedereen even stipt is als jij.) Het is warm in het gebouw. De diplomaten in hun mooie pakken doen hun best om dat niet al te zeer te laten merken. De minister komt binnen, met enige vertraging. Hij heeft het ook warm. Het gesprek begint. De fotograaf loopt heen en weer. Af en toe lijkt er uit het plafond boven jou een straaltje frisse lucht te komen.
Ook die avond val je de hele tijd in slaap in de zetel.
Een andere dag. De veiligheidsmeneer die in de gang zit wenst je een mooie dag.
Je krijgt een bericht dat er ergens, nabij jouw huis, een brand is. Je zou je ramen moeten sluiten. In je hoofd check je nog eens of je dat ook gedaan hebt die ochtend bij het vertrek.
Je ziet de websitemeneer op je scherm. Al je werk van de voorbije weken, het heeft tot iets geleid, denk je. Eigenlijk is het nog altijd wel leuk, denk je, iets nieuws leren.
Het gesprek was al enkele keren uitgesteld, maar nu zit ze op je te wachten, daar aan het tafeltje. Het is een mooi gesprek, denk je. (Je leert een nieuw raar woord dat je meteen droevig maakt: lijdensdruk. Iemand moet dat woord bedacht hebben.) Het ontroert je, je bent dankbaar. (Dit was wat deze dag te gebeuren stond, denk je later.) En zij weet nu ook wie Victoria is. Ze heeft je iets verteld over de woorden.
Je krijgt goed nieuws van je zus.
Nog enkele dagen voor je vakantie zal beginnen. Je beseft ineens hoe je verlangt naar je vakantie, naar enkel maar niets moeten, of zo.
Een andere dag. Het perron lijkt zachter, al weet je niet wat dat zou willen zeggen.
Je hebt er nog eentje te maken, denk je, en dan hoeft het voor enkele weken niet. Hoe goed het voelt, dat je het neer kunt leggen.
Je denkt aan iemand, en enkele minuten later krijg je ineens een bericht van haar. Ze heeft goed nieuws. Je bent zo blij voor haar.
De poetsmevrouw heeft haar meest fleurige jurk aan. Ze maakt een minidansje.
Je desk is bijna clean, denk je. (Je zou een mooiere zin moeten bedenken, denk je.)
(Soms is er een lichte hapering, soms leert het je iets, soms is er uitzicht.)
Die vraag over je zoon, en je antwoord over je kleinzoon. Het was een mooie vraag, denk je.
(Je zou even willen verdwijnen in iets, denk je, maar het gaat ook wel weer over.)
De kinderen lopen gillend over het plein. Hun mama kijkt glimlachend toe.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten