30 april 2020

Gedachten 44

Terug tragere woorden. Later op de dag. Ze kunnen zich voorzichtig neerleggen.

Je adem kan wachten op de woorden, en omgekeerd.

Je hoort de klokken al, het is bijna tijd om te gaan klappen.

De lucht is zo mooi, zo troostend mooi en zacht.

De bloemetjes aan de lavendel staan al op hun drempel.

Even moest je nadenken, wat het moest zijn. Die Kunst der Fuge. Dat moest het zijn.

Je denkt nog even aan de vorige avond. Een beetje verlegen keek je naar het scherm waarop zich ook een gezicht bevond dat het jouwe kon zijn. Mensen die zeiden dat ze van Colombia, Brazilië, Ecuador of Nova Scotia waren. Je had de vragen netjes voorbereid in je schriftje. Het debat komt op gang. In de chat lijkt zich een geheel parallel debat te ontwikkelen. 

Die ochtend. Je leest lange verhalen. Een traan. Je krijgt een link met een playlist voor een dansfeestje. Je begint meteen mee te shaken. Je leest een verhaal dat je een beetje droevig maakt. Je zoekt de juiste woorden. Iets is zo ver weg. Je zou zo graag.

Je hoort een verhaal. Misschien was je erop voorbereid, maar het is alsof er iets breekt in je. Misschien had je je erop voorbereid om dan rustig te blijven. Dat lukt niet echt. Het zal nog de hele dag door je lichaam razen.

Je denkt aan een kaartje dat je ooit kreeg van een geliefde. Ze zei dat je een vulkaan was. Misschien moet je dat kaartje nog eens zoeken in die grote doos met alle kaartjes en brieven ooit.

Een gesprek. Je had je voorgenomen de vulkaan even aan de kant te laten. Het lukt niet.

Misschien moet je elke keer een stap terug zetten.

Als je binnenkomt, is de winkel zo ongeveer voor jou alleen. Winkelgelukkig. Een beetje verlegen. Wanneer je weer in de trein mag zitten, vraagt ze. Hoe je in de winkel mooie vragen kunt krijgen. Je vergeet nog iets te zeggen.

De les die je elk jaar mee gaat geven, daar in die andere stad. Dit keer ben je van hier bij daar. In je hoofd is het alsof alleen jij hier bent, en alle studenten en de prof allemaal daar, in die stad. Wat natuurlijk niet zo is. (Je hoofd zal het nooit helemaal vatten, wat een geruststelling is.) Je praat over de vliegtuigen. Het voordeel van zo’n videocollege waarbij de studenten hun camera niet aan hebben staan, is dat je niet ziet hoe ze met hun ogen rollen als je zegt dat je nog nooit gevlogen hebt. De techniek staat toe dat je ook in kleinere groepjes verder kunt discussiëren. De prof zat in het andere groepje, komt ineens jouw groepje binnenwandelen. Midden in de discussie wordt er aangebeld bij jou thuis. Hier en een ander daar, aan de deur. Je krijgt een mooi cadeautje.

Die middag in de krant. Iets wat je drie weken geleden al voelde, ergens in je buik of zo. Het maakte je toen al verdrietig op voorhand. Hoe het zou zijn na het veronderstelde kantelmoment. Zij die zorgen, bewegen aan de rand van leven en dood. Je las het gisteren ook al, over die dokter die onvermoeibaar haar collega’s steunde, en ineens zelf uit het leven stapte. Je leest over de uitputting die toeslaat. Je hoopt dat er lege plekken zijn voor hen en zachte handen. Lichamen om woordloos tegenaan te leunen. Je hoopt dat het verdriet daar traag mag vervloeien met het zeewater dat heel voorzichtig en teder het land aanraakt en zachtjes vooruit beweegt. In iets zachtere woorden dan wat er in de krant staat, dat men “hard aan het werk (is) om een systeem uit te rollen om zorgverleners die het moeilijk hebben, tijdig te kunnen detecteren en bijstaan”. Uitrollen. Grrrr. (Ze zouden dat woord met een of ander goddelijk decreet moeten verbieden. Minstens.)

Je antwoordt op verhalen. Je voelt je warm dichtbij, je zou nog dichterbij willen zijn.

Dat verdriet. Het is ook wie je bent. Het is te groot, dat wat er raast. Je weet al iets over die machteloosheid die jouw deel zal zijn.

Het is een mooi ritueel. De zakjes met pasta en rijst netjes op hun plaats zetten of leggen in de schuif. Twee halve zakjes samenvoegen. De rijst in die glazen pot, weer helemaal gevuld. En dan de schuif zachtjes terugduwen. Een streelschuif.

Het lukt je precies steeds beter om je voorraad groenten voor de hele week juist in te schatten. Tegen vrijdagavond zal de ijskast weer bijna helemaal leeg zijn. Kleine dingen die je doen glimlachen.

Je ziet de buurvrouw terugkomen van haar joggingrondje.

De rijst is lekker. Je hebt iets met cayennepeper. (Je hebt iets niet met komijn, onder meer. Dan weer wel met koriander. Jeroen Meus legt dat altijd uit, hoe veel mensen iets niet hebben met koriander.)

Het jongetje in het nieuws, in die school in Denemarken. Hoe hij zijn lerares een beetje onhandig een elleboogje komt geven.

Je voelt de angst van die mevrouw die naar het ziekenhuis fietst voor haar bestraling.

De zee kan in je heen en weer bewegen. Altijd opnieuw. Misschien moet je dat oefenen, elke dag een beetje. Om je huid daarvoor klaar te maken.

29 april 2020

Gedachten 43

De nacht in etappes. Je komt in verspreide onderdelen in de ochtend aan.

Je duwt alles weer een beetje in elkaar.

Misschien had je je niet traag genoeg in de nacht kunnen leggen.

Het zijn de tussenplekken die ontbreken, denk je soms, in de thuiswerkdagen. Je probeert er wel op te letten. Maar de rituele plekken tussen hier en daar zijn er niet meer zomaar. De trein bracht je van daar weer naar hier, je liep door de stad, onderweg nog langs de winkel. Het is geen oordeel, gewoon een vaststelling. Een lichaam heeft graag ook tussenplekken, tussen hier en daar.

Je leest het ook in de krant.

De krant ligt wel altijd in de andere kamer.

Iets over een jongetje.

Enkele kleinere puntjes van het lijstje afwerken, dat geeft een gevoel van enige controle over de werkelijkheid.

Als mensen aan de andere kant voorbij wandelen zien ze mogelijk door het raam bovenaan een witte glanzende vlek net boven de varens en onderaan wiebelende benen. Hopelijk kijken mensen enkel naar de varens.

De mevrouw daar aan de andere kant kijkt wel erg boos. Misschien is ze boos op de kosmos.

Het debat van de avond verder voorbereiden. Zinnetjes in je schriftje schrijven. Hopen dat ze er straks vlotjes in het Engels weer uitvloeien.

Verder knutselen aan het verslag. Een jaar in een document. Het lijkt op een bepaalde manier zo ver weg.

Je denkt aan iemand.

Fietsen in de wind.

Er mag nog veel regen komen, denk je. Misschien kan de regen de aarde een beetje helen.

Het woord helen is ingewikkeld. Nauwelijks uit te spreken. Het is te groot.

Weer thuis. Voor je verder werkt, probeer je van jezelf een tussenplek te maken. Voor heel even. Misschien kun je ook dat leren.

In documenten huizen geheime geesten. Bolletjes die verkeerd springen. Paginanummers die geen zin hebben om te veranderen. Roepen helpt niet echt. Alleen maar een beetje.

Aan de telefoon vertel je iets over kinderen. En de tijd.

Het meisje dat de hele tijd heen en weer fietst op het plein. Haar fiets is net een beetje te groot.

Bij het fijn gesneden witloof met de mayonaise net iets te veel azijn en net iets te veel peper doen. Mmm.

Misschien hebben woorden ook tussenplekken nodig, denk je. Terwijl je je bijna moet aanmelden voor het debat.

Joe Henry blijft nog even dicht bij je.

Je hoort al stemmen in het Engels, ergens in de verte.

Je denkt dat je iets gaat zeggen over poëzie. Er zou een moeilijke vraag kunnen komen over wat de wereld echt nodig heeft.

Iets over liefde in woorden.

28 april 2020

Gedachten 42

Het ritme van het schrijven. Het is een beetje in de war als er een vergaderavond is. Alsof de woorden dan eerder dan zichzelf moeten komen.

Wat verder niet zo belangrijk is.

Je stelt vast dat het ritme er is, dat er blijkbaar een moment is voor de woorden.

Soms lijkt het of de dagen drukker zijn. Misschien is het woord druk ook veranderd.

Als woorden veranderen, verander je dan zelf ook?

Je knutselt het verslag van de vergadering van de vorige dag in elkaar. Om een of andere reden lijkt het verslag enigszins overzichtelijker dan de vergadering zelf.

Iets waar jij wel mee kunt leven.

De geur van net na de regen. Die is eigenlijk altijd mooier dan wat je vooraf probeerde te ruiken in afwezigheid ervan.

Herinnering aan geuren. Soms kun je in je hoofd een geur zien. Je kunt die niet meteen oproepen, maar je kunt wel zien dat je die zult herkennen wanneer het moment daar is.

Zoals de geur van de speelplaats van de lagere school.

Of de geur van aardbeien.

Of de geur van iemand die ooit in je leven was.

Er mag nog meer regen komen.

Tijdens het fietsen. Je ziet een man het lege plein oversteken met een gasmasker op. Ziet er net iets hipper uit dan in de Eerste Wereldoorlog. Toch wel een heel klein beetje overdreven, denk je.

Het gastcollege dat je moet voorbereiden. Toch wel een beetje spannend, hoe dat zal zijn. Je houdt er in dat ondertussen andere leven wel van eigenlijk, zo in een lokaal staan, dicht bij de studenten. Hen aankijken, en af en toe een beetje zwaaien met je armen (naar het schijnt).

Sommigen zouden dat omschrijven als jouw showmoment. Wat wel sterk overdreven is. Het concept show verdient beter.

Zeker nadat je ’s middags op de radio het Leugenpaleis hebt gehoord.

Love Hurts is wel een mooi liedje, ook als het voor ons Mia is.

Het verhaal van een mevrouw die dagenlang dood in haar huis lag.

In de winkel zijn de regels nog eens aangepast. Dat is niet zo erg. Je went wel niet aan de angstige blik van sommige mensen die door de winkel lopen.

Met een gasmasker zie je de ogen ook al niet meer.

Misschien gaan we later herinneringen hebben aan ogen, zoals aan geuren. Waar in je lichaam zou dan de ogenbewaarplaats zijn?

Bij het koken kan het soms handig zijn om aan die knop te draaien die ervoor zorgt dat er iets warm begint te worden.

Die jongen met zijn guitige ogen in het journaal. Soms gaat hij wel eens fietsen. En soms valt hij dan ook nog. Hij wijst naar het plekje naast zijn oog.

De regen is zo mooi.

Hopelijk zal er ook altijd een geur voor de regen zijn, niet alleen na.

Het chocoladeritueel.

Je schouders mogen zichzelf loslaten.

Soms verlang je naar leegte. Daar waar alleen je adem is.

En kijken.

27 april 2020

Gedachten 41

Gezwind de dag in springen. In je hoofd ben je helemaal van rubber. (Gelukkig zijn er geen andere aanwezigen in de slaapkamer die het tegendeel zouden kunnen beweren.)

De maandagscheerbeurt met een mes dat niet helemaal vers is, het is net iets anders.

Dat was een merkwaardige droom, denk je. Misschien wil de droom je iets zeggen. Misschien moet je er nog iets mee doen.

Het lijstje voor de dag vult zich in je hoofd. De dag zal korter blijken dan het lijstje.

Misschien is dat met het leven ook zo.

De landkaart in je hoofd.

De videovergadering. De kat van je collega vergadert ook mee. Jij kunt net een stukje van je varen mee in beeld brengen.

Bij die ene varen die naar dit plekje is verhuisd, het woordplekje, zijn er van die versie groene sprietjes te zien. Het maakt je extreem gelukkig.

Als je naar de varen kijkt, is het alsof je de tijd kunt zien. Die tijd die ook in de huid van de zee is.

Iemand belt je. Je houdt ervan, hoe de woorden klinken en heen en weer gaan. Je zegt haar dat ze iemand moet bellen. Zij zegt dat je moet blijven schrijven.

Je nieuwe stukje is in de wereld. Je weet nooit goed hoe het zal bewegen daar. Je kijkt.

Je zult het nooit helemaal begrijpen, hoe dat werkt. Dat jouw woorden daar ergens zijn.

Net voor een volgende videovergadering. Een gesprekje over Bach.

Ook als je vergaderingen heel erg goed voorbereidt, kunnen ze toch een fluïde verloop hebben.

Het is een goed idee om na die vergadering te gaan fietsen.

Iemand vraagt je om een filmpje te maken. Je zegt onmiddellijk ja. (Je hebt geen idee hoe je dat moet doen, eigenlijk. Maar blijkbaar zijn dit goede tijden om nieuwe dingen te leren. Al heeft dat verder niets met dat rubber te maken.)

De vraag van dat filmpje hangt samen met een boek. Je zult dus toch moeten afwijken van wat je je had voorgenomen. Je stuurt een berichtje naar de boekhandel. Het komt naar je toe.

Tussen hier en daar in het huis denk je ineens dat je graag helemaal zacht zou willen zijn.

Je kijkt mindful naar de prei.

In je hoofd geef je aan iemand die je dierbaar is wat hoofdruimte. Haar verhaal beweegt al een hele dag in je.

Niet dat het allemaal zo extreem relevant is, maar in het journaal antwoordt de minister op elke vraag telkens iets dat een antwoord is op een vraag die niet gesteld is. De journaliste lijkt het ook met een subtiele verbijstering te ondergaan.

In dat andere land. De doden liggen op de straat.

Je belt met een vriendin. Het is zo goed dat je haar even kunt horen. Haar verhalen raken je diep. Over machteloos uit handen geven van iemand die je dierbaar is. Over mooie foto’s. Over een tuin die naar kleine kinderen verlangt. Over nieuw leven dat in aantocht is.

Klein.

Veel regen zou mooi zijn.

Je kijkt naar de kinderen die in je leven zijn. Ze kunnen bij je binnen wandelen.

Zouden ze het weten, dat ze ook in jou wonen?

Ze zijn allemaal daar, in de wereld. Je mag een beetje naar hen kijken. Hoe ze groot worden, in de wereld. En zo zijn ze ook een beetje hier.

De tijd.

En de avond is stil.

26 april 2020

Gedachten 40

Het ritme van de zondag.

Het licht van de zondag.

Een rare gedachte, dat je denkt: vandaag wil ik graag alleen zijn. Wel de nood om je door berichtjes of verhalen verbonden te voelen met anderen, en toch ook alleen willen zijn.

Misschien past dat alleen zijn bij het ritme van de zondag.

’s Morgens nog even de vloer in de inkomhal een beurt geven. Niemand ziet het. Niemand hoeft het te zien. Je poetstechniek is al verbeterd. Het vermijden van voetafdrukken zou het equivalent kunnen zijn van het vermijden van strepen op ruiten. (De ruiten heb je al opgegeven, misschien hoort de vloer nog bij een haalbaar perspectief in dit leven.)

Een dansfilmpje van een vrouw, de aarde en een worm. Haar huid lijkt zo echt.

Je zit te werken. Ineens is er een luid geluid. Een soort knal. Even ben je bang dat er ergens een lijk uit de kast gevallen is. In dat geval dan wel hopelijk bij de bovenburen. Na grondig forensisch onderzoek in je appartement blijkt het een tube douchegel te zijn die is gevallen. Het is wel merkwaardig dat die tube er anderhalve dag over heeft gedaan om van die kraan op de douchevloer te vallen. De poëzie van een trage zwaartekracht of zo.

Het kan ook liggen aan het feit dat het de energetische douchegel is die je kreeg voor je verjaardag. Relaxerende douchegel zou misschien niet vallen.

Je schrijft een reactie. Het schrijven lijkt niet te passen in je zondagslichaam. Woorden die in een ander ritme zitten.

Hetzelfde schrijven op een andere dag zou je lichaam misschien niet doen verkrampen.

Het ritme van de zondag.

Dankbaar voor de verhalen die je krijgt. Die passen wel.

In de verhalen die heen en weer gaan worden dingen van de week rustig neergelegd. Zoals je het wou.

Je laat de dingen vrij in de woorden, zegt iemand die je dierbaar is. Het mooiste wat je kon horen.

’s Middags mag je de kranten lezen tot ze helemaal op zijn. Mmm.

Het middagdutje mag ook. Zomaar.

Een brood.


Een vers boek.

Wat hij met de woorden doet, het vervult je telkens weer. Je probeert je voor te stellen hoe hij dat doet, schrijven op broodzakken en ander papier. En dan zo’n woorden.

Ook bijzonder dat je dat boek van je maatje kreeg.

De gebakken aardappeltjes.

Ook wel goed dat voorspelbare saaiheid nu ineens een aan te raden techniek wordt om de onbestendigheid van de wereld aan te kunnen.

Je maakt nog een kans dus.

(En los daarvan zijn gebakken aardappeltjes op zondag ook wel lekker.)

Het meisje in het journaal, dat voor het eerst sinds heel lang weer buiten mocht. Hoe fijn ze het vond om de wind te voelen.

Misschien is het eigen aan de zondag, dat je bij het minste in zachte tranen kunt schieten.

De avond legt zich langzaam neer.

Misschien mag er nog een trage dans zijn, in omhelzing van de dag.

En daarna kun je gaan liggen.

25 april 2020

Gedachten 39

Het gevoel dat het een andere dag is. Anders dan de vorige. Het blijft merkwaardig, hoe dat werkt.

Er zijn blijkbaar nog meer mensen die te vroeg naar de winkel gaan.

Dezelfde mevrouw die het de vorige keer met woorden deed doet het nu met gebaren, ze maakt je duidelijk dat ze in een grote boog om je heen gaat.

Je leert nieuwe mechanismen om bewegingen van elkaar in te schatten. Iets zoals defensief fietsen. Zorgen dat de ander steeds kan inschatten wat je gaat doen. Dat kun je in een winkel ook. Daar zijn in principe geen grote gebaren of woorden voor nodig. Iemand die ineens, zonder dat je het verwachtte heen en weer loopt, zijn ronde afwerkt alsof er geen andere mensen zijn, dat verwart je lichaam ineens. Iemand die met woorden of gebaren  nog eens dubbelop aangeeft hoe potentieel gevaarlijk jij bent, daarop reageert je lichaam ook. Ergens tussen die twee is het een goede plek om opnieuw te leren om lichamen te lezen.

Je had je, ondanks de zaterdag, toch een hoop dingen voorgenomen. Als je er na de boodschappen aan wilt beginnen, lukt het toch niet, of wil je het toch eigenlijk niet. Eigenlijk wil je maar drie dingen: het gevoel van even niets, het contact met andere mensen voelen, even niet het eindeloze gezaag van sommigen moeten waarnemen. Of iets in die aard.

Je stuurt berichtjes. Hoe gaat het met jou? Hoe gaat het met jou? Gaat het nog altijd goed met jou?

De rivier is de hele tijd dichtbij.

Zomaar midden in de dag die tweede aflevering kijken van die geweldige reeks. Voelt bijna als een overdreven luxe.

De kranten op de tafel. Netjes gestapeld.

Een dagdroom. Je ziet jezelf traag de boekhandel binnen gaan. Een beetje onwennig. Met weinig woorden in jou. Met veel woorden in de boeken. En dan doelgericht een enorme stapel boeken kopen. Om die dan aan heel veel mensen uit te kunnen delen. Er ligt een lijstje klaar op je bureau.

De glimlach daarna.

Er zijn veel dingen die in je dromen wel kunnen.

En ook dat is goed.

Een fijn gesprek van herkenning aan de telefoon. Met als een van de conclusies dat hij en jij oud aan het worden zijn. Wat in wezen eigenlijk enkel iets over alle anderen zegt. Vinden jullie.

Een mooi ander gesprek. Verhalen die zich neerleggen, op allerlei manieren.

Ik is een ingewikkeld woord.

Het blijft je hele fietstocht door je heen gaan.

Je ziet de woorden bewegen. En het zou kunnen dat met jezelf samenvallen de uitzondering is.

De groenten en de andere boodschappen netjes wegleggen. Om een of andere reden moeten die altijd eerst even blijven liggen op het aanrecht. Als een soort vluchtheuvel of zo.

De Goldbergvariaties gespeeld door een trio van strijkers.

Je houdt ook zo van de uitvoering van die variaties door die Canadese pianiste.

Een dagdroom. Dat zij in jouw huis zou zijn, waar er zich dan ineens een geweldige vleugel zou bevinden. En dat je dan enkele uren gewoon naar haar zou mogen kijken, terwijl zij Bach speelt.

Soms roep je tegen het journaal.

Niet weten, nuances, twijfel, nederigheid, ruimte voor lege plekken, aarzeling, net iets verder kijken dan naar jezelf, soms denk je dat die dingen beter bij jouw huid passen. Het is misschien hun afwezigheid die je doet roepen, met een vermoeid lichaam.

In de hoeveelste dagdroom die tantrische massage huist weet je niet helemaal zeker.

Je kijkt naar je handen.

En een omhelzing op afstand, een cirkel.

Misschien mag alleen je adem overblijven in deze dag.

24 april 2020

Gedachten 38

Je had je voorgenomen veel te doen. Of er was veel te doen, dat klinkt al iets anders. Het is eigenlijk ook wel gelukt allemaal.

Wat een luxe.

Soms, op sommige dagen, zijn er momenten. Het is dan alsof je lichaam nee zegt, zonder iets te zeggen. Het stropt een beetje op in zichzelf, vormeloos. Het lukt je niet om zinnen te maken of gedachten te vinden.

En ook dat gaat dan weer over.

Misschien is dat heen en weer iets van dit nu.

Al is het een ander heen en weer dan de eerste dagen, denk je.

Of misschien zijn we wel altijd heen en weer. Waarschijnlijk.

En als het ritme van de weken zich herhaalt, volgt er een zaterdag verdrietdag. Wat misschien ook iets is als die hevige dromen die we blijkbaar allemaal hebben.

Een lichaam herinnert.

(Het is overigens een hele geruststelling om te horen in het journaal dat de belangrijke Wetstraatjournalist aan de politici in de veiligheidsraad heeft gezegd dat het geen goed idee zou zijn om de grote persconferentie te organiseren tijdens de seizoensfinale van Thuis of Familie. Een beetje schuiven dus met die powerpoint. Alles komt goed, dus.)

En het voordeel van een deel van de zee zijn is dat je kunt kijken naar je getijden.

Die tekst die je nog moest schrijven. Het stukje. Je wist niet waar de tekst je heen zou leiden. De stroom.

Tussendoor kijk je soms in de verte. Hoe zou het met de meisjes zijn?

En tussendoor kijk je naar de landkaart in je hoofd. Waar wonen de mensen die je lief zijn? Een voor een kijken in je lichaam of ze er nog wel zijn.

En tussendoor kijk je naar het ritme van de dagen. De volgende dag is een weekenddag. Je ziet de lege plekken.

Dat ding gisteren in het nieuws. Dat je zelf naar je plekjes moet kijken op je huid. Je hebt veel plekjes. Je bent plekkerig (ook in andere opzichten). Het hoorde bij het ritme van de maanden, die jaarlijkse controle. Ook die is nu al uitgesteld naar augustus. De mevrouw die dat doet heeft een landkaart van jouw huid, met de plekjes. Enkele plekjes verdienen bijzondere aandacht. Een van die plekjes is op je rug. Je hebt dat al eens verteld aan die mevrouw, dat het nogal moeilijk is om elke dag naar een klein plekje op je rug te kijken. Misschien kunnen andere mensen dat wel, of hebben ze daar mensen voor, die op eenvoudige vraag, zo ergens na het middagdutje of zo, naar zo’n plekje kijken. In het nieuws zegt iemand dat je met allerlei spiegels nu zelf naar je plekjes moet kijken. Je zult er eens over nadenken.

De vorige keer had die mevrouw gezegd dat jouw huid er voor jouw leeftijd nog wel erg goed uitzag, eigenlijk. (Je hebt haar dus maar niets verteld over jouw losbandige en extreem wilde levensstijl. Ze zou jou ook ongetwijfeld geloofd hebben.)

Misschien zijn plekjes een vorm van kleurpoëzie. Geconcentreerde betekenis.

Verhalen, ze dienen zich zomaar aan. Ze wachten op ons.

Je denkt aan die leraar heel lang geleden in de tekenschool. Hij keek naar je handen, zei dat ze erg gaaf waren. (Ook toen al was je erg wild.)

Het zou kunnen dat er na ‘de’ grote communicatie nog veel getater zal zijn. Dat zal nog eindeloos doorgaan, vermoed je. Zou er wel genoeg stilte zijn voor de mensen die vandaag gestorven zijn, denk je.

Verhalen van niet weten zijn ook goed, denk je.

Er is veel stilte in niet weten.

Traag zeggen dat je het niet weet, hoe het zal gaan met de herinneringen, dat is goed.

23 april 2020

Gedachten 37

Iets in je hoofd is weker. Doorwaadbaar. (Je hebt voorlopig nog geen beter woord gevonden.)

Je zou het kunnen verdragen, grote verhalen, die je overnemen. Naar een andere adem. Je weet nog niet goed wat dat zou willen zeggen.

De vorige avond. De videovoorbereiding van het videodebat van volgende week. Samen met de andere panelleden in beeld. Het ding dat je zou moeten installeren als achtergrond bij jouw gezicht zorgt ervoor dat je er als een geest uitziet (of nog meer als een geest, kan ook). Gaat er dus weer af. Een van je collega’s klinkt alsof ze een lid van Kraftwerk is, zeg je. De grap is te moeilijk blijkbaar. Er is wel iemand die lacht. Je moet nog de juiste conventies zoeken voor videohumor.

De stafvergadering met de collega’s. Die ene haan ergens op de achtergrond maakt wel erg veel lawaai.

Je probeert de toetsen zacht te beroeren.

(Je probeert het geluid te zien. Je probeert tintels naar je hoofd te leiden.)

Een gesprek met een vriendin. Haar verhaal raakt je. En het lukt je iets te zeggen dat al een paar dagen door je lichaam dwaalt.

Je kijkt naar de woorden, je weet nog niet waar ze zich zullen neerleggen.

Je hoort de man vertellen die aan zijn bureau in Kopenhagen zit. Zodra je hem zag, wou je even wuiven. (Hij ziet je niet Jean, wuiven hoeft dus niet.) Wat je ook deed, voor alle zekerheid.

Tijdens het fietsen de beelden zoeken voor het stukje dat je de volgende dag moet schrijven. Ze botsen nog een beetje tegen elkaar op.

Tegelijk is het alsof je jezelf ergens ziet zitten, in een traag gesprek. Over de liefde of zo. Het verhaal is groot, dat kun je zien, maar meer niet.

Weer binnenkomen nadat je weg was, het is wel fijn.

Een leuke telefoon, die je vult. Je voelt je een beetje schuldig, zeg je tegen haar, omdat je precies zo weinig kunt doen. Het is niet erg, zegt ze.

Die mevrouw in dat programma dat opstaat terwijl je staat te koken. Ze zegt dat alle mensen die kinderen hebben zullen begrijpen waarom ze deed wat ze deed. (Je wilt het ineens niet meer zien.)

Het rare gevoel. Zoveel mensen die iets willen, snel, omdat ze het willen, omdat ze anders boos worden, omdat het niet eerlijk is. Met al die logische argumenten, al die mooie woorden. Alsof zij iets zien wat anderen blijkbaar niet willen zien. Ze zijn eigenlijk al aan het lopen. En tegelijk een ondergrond die in wezen helemaal niet veranderd is.

In het journaal is het niet anders. Terwijl de doden van vandaag evenveel stilte verdienen als die van vorige week.

De lerares in haar klasje, waar ze al 42 jaar staat. Door haar wil je je graag het leven in laten leiden.

Je ziet het verhaal nog steeds, het is groot. Je weet niet zo zeker of je het zou durven aanraken, waar je zou zitten. Het aarzelen.

Even is het alsof je een stem hoort. Bij dat verhaal.

Je denkt aan het water. Het zou mogen komen, denk je. De bodem zwijgt, maar wil aangeraakt worden, door water. De bodem houdt afstand van dat verlangen. Maar het is.

Misschien moet je een brief schrijven. Uitleggen dat je iemand ziet. En het grote verhaal dat daar beweegt. In dat beeld. Alleen maar voor het verhaal. Dat kun je zien.

De geur van de avond.

De adem in je schouders.

Misschien moet je iets aan de zee vragen.

Het mag stil worden.

22 april 2020

Gedachten 36

De reflectie van de zon in het raam van het huis aan de overkant. En zo zit je ineens even helemaal in de zon.

(Soms is er lichte gedachtenstress. Soms schuift de dag gewoon voorbij. Misschien heeft het publiek een grote gedachtenverwachting.)

(Als je dan ’s avonds ook nog een vergadering hebt, is er soms een beetje gedachtendruk.)

Er hapert iets. Zoals een been dat een beetje sleept of zo.

Het lijkt een soort nagolf van de vorige avond te zijn. Dingen blijven woelen in je lichaam.

Misschien moeten de dingen gewoon hun tijd hebben.

Het jongetje in het journaal. Mis je de school? Ja! Wat mis je dan? Turnles, en… En nog iets? Nee, eigenlijk alleen de turnles.

Je hoort de wonderlijke Joe Henry. Je herinnert je nog hoe je daar zat bij dat concert, op de eerste rij. Even stel je je voor dat hij bij jou aan de tafel zou zitten en dat je alle tijd zou hebben om met hem te praten.

Je vraagt aan haar hoe het met haar gaat, of alles nog goed gaat. Ze had ook net die ochtend aan jou gedacht, zegt ze. En het gaat goed.

Gaat alles nog goed? Het is een gewichtige vraag geworden.

Je zit rustig te werken. De dingen gaan goed. Het is alsof je jezelf een beetje hebt uitgeplooid. Je hoort iets. Je ziet het: je lichaam springt in een kramp. Je observeert.

De varen heeft je iets te zeggen. Het maakt je gelukkig.

Het gevoel dat zoveel dingen weer aan het veranderen zijn. Of dat veel mensen dat denken. Het heeft een onderstroom die iets anders zegt. Soms voel je het, hoe je lichaam in twee richtingen wordt getrokken.

Misschien moet je een van de dagen toch eens naar het tuincentrum fietsen voor die potgrond. Zou het aangewezen zijn dat je wacht op een koude regendag, of net niet?

Je ziet de vriendin van je neef. Ze staat op te treden in een lege zaal, boven op het balkon. Het ontroert je hevig, en het maakt je ook een klein beetje triest.

Wat zal er van hen worden, de muzikanten?

Je dacht er even aan. De trein nemen naar Brussel. Naar je bureau gaan. Daar een half uur zitten. En weer naar huis gaan. Zou je huis er dan ineens anders uitzien?

De gedachte is al goed.

Onbewust verworven veerkracht. Je hebt ondertussen jarenlange expertise in staycations. Misschien ben je onbewust dus in zekere zin hip geworden.

Waarschijnlijk toch niet. Dat ligt buiten jouw bereik.

Wat ook weer niet zo erg is.

Jij zou toch waarschijnlijk niet turnles gezegd hebben, denk je.

Die man in een van die rare Amerikaanse betogingen. Sacrifice the weak. Dat je zelf wanhopig bent omdat je niet kunt werken en er geen enkele sociale bescherming is, dat begrijp je. (Of beter: je begrijpt dat je dat niet kunt begrijpen.) Maar dat je je door die (…) van een president nog eens extra laat opjutten tot het bevestigen van dat wat je nog kwetsbaarder maakt, dat blijft moeilijk.

Grote stukken in de krant over de ouderen die al dan niet opgeofferd worden voor de jongere generatie. Ben jij daar ook al bij eigenlijk? (Je moet bekennen dat je je ook niet altijd herkent in de uitspraken van die ouderen, die dus wel als ouder worden gezien. Misschien ben je toch nog jong. Of jonger dan oud.)

Soms denk je eraan, hoe de dood zou komen, ooit, ergens. En dan gaat het weer gewoon over.

Misschien moet je wel op turnles voor ouderen.

21 april 2020

Gedachten 35

Wachten op een zin. Wiebelmeditatie.

Denken aan het gezicht van die vrouw in die geweldige serie. Werelden. (Als je haar zou tegenkomen, zou je waarschijnlijk te bang zijn om iets te zeggen.) (Met Penélope Cruz heeft dat ook lang geduurd.)

Het toch ook wel een prettig vooruitzicht vinden dat Petrik en Jehan zich weer zullen laten zien. Vooral daar aan die grenspost.

Als het licht verkeerd staat zien dat de ruiten toch al terug niet meer helemaal schoon zijn. Terwijl je nog zo had gezegd, terwijl je er doorheen keek, dat dat niet de bedoeling was. Enerzijds helpt dat, qua boeddhisme, om te leren aanvaarden dat je uiteindelijk nergens controle over hebt. Anderzijds zou het dan weer gemakkelijker zijn om jezelf te leren om illusieloos te leven als die ruiten dan ook volledig transparant zouden zijn.

Misschien kan alles een uitnodiging tot wijsheid zijn.

Door het verversen van de lakens op het bed bleef er ineens nog maar weinig over van de wastriomf. (Alles komt terug. Zal ook wel een wijsheid zijn.)

Je zou zelfs zeggen: een heel stevig windje. (En toch zijn er nog altijd mensen die echt wel te traag fietsen, denk je, eigenlijk, ook al is het niet politiek correct om dat te denken, waarschijnlijk.)

Die man die zijn broer verloor toen de V2 op die cinema viel. Hij hoorde het pas weken later van zijn moeder. Hij praat nog steeds tegen zijn broer.

Even twee geweldige mevrouwen op weg helpen in het videovergaderen. Die ene zegt tegen jou dat je zo geduldig bent. Wat volgens sommigen een gave is die zij niet bezit. Zij is ook een van die sommigen.

Een mooi gesprek. Iets over de demonen. Een traan.

Het blijft je fascineren. Hoe de woorden in de krant rustig op jou wachten. (Er is een krant voor bij het ontbijt en een krant voor ’s middags. Voorspelbare structuur. Dat zou belangrijk zijn. Is ook spreiding van lekker.)

De verschillende loopstijlen. De verschillende looppakjes. Sommige zijn net iets sierlijker dan andere. (De zon helpt om overal het goede in te zien, terwijl je aan het fietsen bent.)

Je hoort de plaat die je zo eindeloos vaak draaide, toen, toen je in het ziekenhuis lag.

(Je denkt ineens terug aan die verpleegster in opleiding, die kwam vragen of ze op jou haar examen mocht doen.)

Het zou overigens fijn zijn – zo in het algemeen – als men – zo in het algemeen – het woord front voor een tijdje, zeg maar een lang tijdje, niet meer zou gebruiken. Dat zou overigens ook goed zijn voor de wereldvrede. In het algemeen.

Er zijn mensen die er zo ongeveer een heel leven voor nodig hebben om hun lichaam te leren dat er mensen zijn die je misschien wel kunt vertrouwen, dat er mensen zijn die niet alleen maar iets van je willen, die niet alleen maar willen toe-eigenen. Ze hebben zichzelf een beetje geleerd dat de woorden die in hun huid geschreven zijn, zouden kunnen vervagen, misschien wel verdwijnen. Ze hebben zichzelf geleerd om in afwezigheid te zijn. Ze hebben na lang prutsen een plek bij elkaar geknutseld waar de wind niet zomaar komt, waar sommige mensen zomaar mogen komen. Ze keken naar de dans van hun lichaam. Zoals een golf in de zee geduldig verzameld verlangen is. Ze horen het, en de antennes in hun lichaam kunnen niet anders dan registreren, de hele tijd, dat alles, en nu officieel, onveilig is. Het is niet dat je zou moeten leren zien wie gevaarlijk is en wie niet. Men zegt dat je ervan moet uitgaan dat iedereen gevaarlijk is, dat je zelf gevaarlijk bent. Net wat je had geprobeerd te ontleren. En je weet waarom men dat zegt. Je weet wat de verklaring is. Je weet waarom het goed is. Dat is wat je probeert uit te leggen aan je lichaam. Er zijn mensen die dat proberen. Ze zijn zacht en kwetsbaar en bang en verward en geduldig. Ze weten dat ze graag gezien zijn, minstens door net genoeg. En toch. Soms denkt hun lichaam dat alles nieuwe leerstof zal zijn. Soms vertrouwen ze erop dat de herhaling wel zal volstaan.

De man en de vrouw op hun skates, op het plein. Ze proberen overeind te blijven.

De mooie filmpjes van de kleine kinderen die iets willen zeggen aan hun oma en opa. Week.

Je kijkt naar je handen.

If this were the last night of the world, what would I do.

Je had een Walkman, die een vriend je geleend had voor daar. ’s Avonds, in dat bed, toen, terwijl er altijd wel ergens geluiden waren in de gang. Je liet dat ene lichtje naast je bed ook aan. En de beer was daar ook. En dan dat liedje.

Het is mooi, hoe de avond valt, denk je.

20 april 2020

Gedachten 34

Blijven oefenen om met een sierlijke zwaai, alsof je helemaal van rubber bent, ’s morgens gezwind het bed uit te floepen. Er is nog steeds marge voor verbetering.

Een vers scheermesje is ook wel handig voor de weekendstoppels.

Je probeert de vibrations van de nieuwe schooldag te voelen tot bij jou thuis.

Misschien is het toch ook gewoon de wind die je hoort.

De collega’s lijken niet erg veranderd sinds vorige week. En ook vanuit de badkamer kun je vergaderen, zo blijkt eens te meer op je scherm.

Je moet jezelf een heel klein beetje op gang trekken. Het lichaam loopt een klein beetje achter zichzelf aan.

Je kijkt op de landkaart in je hoofd. Hoe zou het met haar zijn? Hoe zou het met haar zijn?

Het doet goed om de woorden te zien komen.

Bij het fietsen merk je het. Er is inderdaad een lekker windje.

In de winkel een nieuwe tube handcrème. En je had nog zo gedacht dat je daar tien jaar mee ging doen. Het zijn speciale tijden.

Voel maar, ze zijn nog steeds lekker zacht. (Iets over nieuwe tijden.)

En wat je zou willen zeggen.

Dat voorstel dat je moet uitwerken. Je probeert het te zien in je hoofd. Het lijkt logisch, maar misschien is het dat helemaal niet.

Je hebt niet extreem veel zin om dat lange verslag te maken. Waarvan akte.

Je denkt aan iemand.

Sommige dagen heb je net iets minder zin in weer een blik meningen van dezelfde mensen. (Of eigenlijk van dezelfde meneer.) Sommige meningen herhalen exact de meningen van dezelfde meneer die al maanden op dezelfde toon zijn geuit en die alle vorige keren niet geheel spontaan tot grote golven van vertrouwen hebben geleid.

Af en toe merk je dat je staat te kijken naar het huis van de buurvrouw die niet meer terugkwam. Het lijkt zo leeg.

Die kleine broer en zus die punten geven aan hun mama als juffrouw.

Het is precies alsof de minister in het journaal het heeft over distancy.

Het komt op een onbewaakt moment, zo is het al jaren. Een geur kan je ineens weer terug naar toen flitsen. Dit keer is het de zeep naast de afwasbak die ineens heel intens lijkt te ruiken. En je bent ineens terug toen. Je lichaam verkrampt. Het was het gevolg toen van de chemo. Alsof alle geuren een centimeter waren opgeschoven. En sommige geuren waren ineens veel heftiger dan daarvoor. Onder andere zeep. Het is alsof iets je eraan wilt herinneren dat je altijd een beetje toen zult blijven.

Ze waren trouwens vaak in je hoofd, de voorbije dagen. De mensen van de kankerfamilie. Die extra laag angst die op je kwetsbare lichaam wordt gelegd, als je lid bent. Zal je immuunsysteem het houden? Zal het uitstel van de operatie of het onderzoek niet net die stap te ver zijn? Voor jou is het iets minder dichtbij ondertussen. (Maar ook jouw onderzoek is enkele maanden uitgesteld. Ook jij kreeg in het ziekenhuis het etiket van een hoogrisicopatiënt.) Je denkt aan hen. Je zou hen even willen kunnen aanraken.

Wanneer het bijna donker begint te worden, is het zo mooi als je van binnen naar buiten kijkt. De planten binnen en buiten. Ze lopen in elkaar over. Het is alsof ze je iets willen zeggen. Dat het mag.

19 april 2020

Gedachten 33

De dromen blijven actief, stel je vast. Grote verhalen. (Soms zou je die ook in het wakkere leven willen kunnen bedenken.)

Weekendkrantengulzigheid.

Weekendkranten ook weer netjes in elkaar vouwen. (Een rommeltje zou onaanvaardbaar zijn. Vanzelfsprekend.)

(Voordeel van alleen zijn, dat er niemand is die vraagt of hij/zij ‘even een stuk van je krant’ mag hebben. En dat dan als een rommeltje terug zou geven, om maar iets te zeggen.) (Al zou dat allemaal best nog wel mee kunnen vallen.) (In het kader van de wereldvrede.)

Er is elke dag wel iets te doen in het kader van de zelfopvoeding.

Die kleine dingen die je ‘de volgende keer’ wel zult schoonmaken. Zoals dat glas in de deur van de wasmachine aan de binnenkant. Het toch deze keer maar doen. In het kader van de zelfopvoeding dus.

De wasmand helemaal leeg wassen. Wastriomf.

Tijdens het schoonmaken naar de boekenkasten kijken die je vader voor jou maakte. Ze waren al circulair voor dat woord bestond. Je kunt nog zien uit welke vroegere ingemaakte kasten de houten onderdelen komen.

Nadenken over het niet weten.

Wat misschien ook een vorm is van kijken naar alles wat is.

Je maatje en zijn vrouw komen langs voor een terrasgesprek. (De dweil kan dus even aan de kant.) Ben jij nog helemaal in orde? Ben jij nog helemaal in orde?

Gelukkig.

Poetsrug in vertraging.

Middagdutje. (Het is zondag, het mag.)

De laatste bladzijden van het boek lezen. Je bent nog een beetje in de war. Toch – poging tot dapper – ineens beginnen aan de bespreking ervan. Het gaat beter dan je had verwacht. Je ziet ineens meer dan je had verwacht.

Er is daardoor nog genoeg tijd over voor een streepje zondagmelancholie.

Bij het koken – ongetwijfeld ook in het kader van de zelfopvoeding – telkens net iets minder maken dan je rustig op zou kunnen of lekker zou vinden. Vaststellen dat de gebakken aardappeltjes toch vrij snel op zijn. Vaststellen dat je die lekkere pickles toch mist.

Gelukkig is het uitstellen van genot een van jouw kerncompetenties.

Het plein lijkt ineens zo leeg. De afwezigheid zo aanwezig.

Je kijkt. Je wacht.

Die man met zijn petje die al lezend in een dik boek over het plein wandelt.

Die vrouw met haar precies nog prille zwangere buik, hoe ze haar hand op die buik legt en zoetig naar haar vriend lacht.

Je kunt weer verder.

Ooit waren ze zo heel klein, die drie cactusplantjes. Met die gele bloemetjes die erin geprikt waren. Ondertussen zijn ze een beetje imperialistisch geworden.

Wat was nu ook al weer de naam van de plant die op je tafel staat?

In de categorie mysteries. Elke keer als je Jeroen Meus ziet koken denken dat je die goudachtige lepels die hij soms gebruikt toch maar vies vindt. En niet weten waarom.

Even ben je bang dat je de enige bent die nog klapt. Waarschijnlijk wachten de anderen gewoon telkens op jou.

Hoe je dat ooit vroeg aan de oude Julia toen ze al in haar nadagen was. Of ze het een fijn vooruitzicht vond dat ze in de hemel rijstpap met gouden lepeltjes zou kunnen eten. Die typische aardse en droge blik terug. Dat ze toch maar meer rijstpap hier zou eten, want daar was ze wél zeker van.

Hoe je haar grote handen vasthield. En hoe ze dan opklaarde en keek en zei dat jouw handen zo warm waren.

Je weet het niet, hoe het zal gaan straks met de handen.

Je kijkt.

The Death of Jesus

Met The Death of Jesus (vertaald als De dood van Jezus) heeft J.M. Coetzee na The Childhood of Jesus en The Schooldays of Jesus zijn trilogie afgerond. Na drie boeken kun je nog altijd niet goed zeggen wat voor soort boek dit is. Het laat je als lezer verwonderd en verward achter. Het is glashelder, en toch weet je niet helemaal zeker wat je ziet. Het speelt zich af op een nergensplek, maar zit toch vol van verwijzingen naar andere werelden. Je krijgt als lezer geen gemakkelijke verhaalinstrumenten die je veilig door een vertrouwd landschap loodsen. In het spiegelpaleis vol verwijzingen naar andere teksten zijn de personages alleen onderweg in een werkelijkheid die lijkt te ontsnappen. Het slotdeel van de trilogie brengt op een spannende en donkere manier een einde aan dit verhaal dat ergens onder je huid blijft hangen.

In de drie boeken gaat het over de jongen David. (De naam Jezus komt nergens voor, alleen in de titel.) Als kleine jongen kwam die met een schip aan in een vreemd land. De overtocht over zee deed alle herinneringen verdwijnen. Hij weet dus niet wie zijn echte ouders zijn of waar hij vandaan komt. Hij komt onder de hoede van Simón en Inés. Zij zijn geen koppel. Samen worden ze een soort nieuw samengesteld gezin. David is een dwarse, levendige jongen die zichzelf de dingen leert en daarom niet op de gewone school wil blijven. Hij gaat naar een dansschool waar hij op eigenzinnige wijze zelf een soort leraar wordt. Zijn trouwe metgezel is het boek Don Quichot, dat voor hem een soort sleutel tot het begrijpen van de wereld is.

In dit derde boek is de jongen tien jaar. Terwijl hij voetbalt met de buurtjongens, wordt hij opgemerkt door de directeur van het lokale weeshuis. Die vraagt of hij in de ploeg van het weeshuis wil komen voetballen. Competitie zou hem goed doen. David gaat erop in, en verhuist meteen ook zelf naar het weeshuis. Hij laat zijn ouders, die niet echt zijn ouders zijn, achter omdat hij een wees is in deze wereld, en dus thuis zou horen in een weeshuis. David wordt ziek. In het ziekenhuis weet men niet hoe men de mysterieuze ziekte waar hij aan lijdt moet aanpakken en hij sterft.

In dit boek komt Simón meer dan in de vorige naar voor als een actief personage dat probeert greep te krijgen op de ontwikkelingen. Hij weet dat hij de vader niet is, maar voelt zich wel een vader en wil alleszins alles doen om David in de wereld te houden. Maar wat betekent het om een vader te zijn? Wat betekent het om man en vrouw te zijn? Wat is een gezin? De gebeurtenissen stellen al die begrippen op de proef. En David is een jongen die daarnaast ook eindeloos doorgaat met het stellen van vragen.

David is een intrigerende jongen. Je ziet heel erg veel verwijzingen naar het Jezusverhaal, die tegelijk ook doodlopen. David is zich precies bewust van een hogere opdracht die hij heeft, alsof hij een soort boodschap of hogere wijsheid moet brengen. Hij kent rare goocheltrucs en vertelt verhalen. Hij voorvoelt dat hij gaat sterven en verlangt naar een ander leven waarin hij normaal zou kunnen zijn, in een normaal lichaam. Waar hij op het ene moment als een verwend kind weggaat van zijn gezin in deze wereld, is er later ineens iets als een grote vertrouwdheid met Simón. Maar alles is aan interpretatie onderhevig, er zijn versies van de werkelijkheid. Als je vanuit de ogen van Simón kijkt, is het alsof hij veel ruimte geeft aan de eigenzinnigheid van David. Het is alsof hij al lang heeft beseft dat die jongen zijn eigen weg moet gaan, in zijn eigen universum. Hij probeert aanwezig te zijn en toch iets te maken van het gezin. Inés verwijt hem dan weer dat hij een slappeling is. Ze weten niets van elkaar, na al die tijd. Ook zij draagt een gewicht op haar schouders. Ze wil vechten voor David, maar loopt vast op een anoniem systeem van weeshuis en ziekenhuis. Er is ook Dmitri. In het tweede deel werd die als misdadiger veroordeeld. In dit derde deel beweegt hij ineens rond in het ziekenhuis. Hij spreekt over David als over zijn meester, hij is zijn volgeling. Het lijkt alsof er een band tussen Dmitri en David bestaat waar de anderen niets van weten. Dmitri heeft ook een heel andere versie van hoe David zou gedacht hebben over zijn zogenaamde ouders dan Simón en Inés denken. Is Simón zelf trouwens ook een volgeling (als een soort Petrus)?

Er is sprake van een belangrijke boodschap, die David voor zijn dood zou hebben doorgegeven. Daarvan blijkt echter weinig te kloppen. David stierf te vroeg. We zullen het nooit weten. Dmitri wil blijkbaar nog een verering van David organiseren en zo zijn dood overwinnen in een nieuw leven. Simón hoopt stiekem toch nog in een min of meer echt gezin terecht te komen.

De kracht van Coetzee is dat hij een taal heeft die schijnbaar heel erg eenvoudig en transparant is en dat hij daarmee een werkelijkheid creëert die toch vervreemdend is. Als lezer krijg je geen gemakkelijke cadeaus. Er is geen verteller die je bij de hand neemt. Er zijn geen personages die min of meer afgerond en kenbaar zijn. Het hele verhaal lijkt zich voor te doen als een grote allegorie. Maar al lezend krijg je ook niet het gevoel dat je gemakkelijk zou kunnen zien waarvoor dit alles dan zou staan. Het is alsof je in een doolhof van betekenissen terechtkomt. Misschien is dat zelf wel de betekenis. Bij dat alles is er de grote kracht van de Bijbel, de filosofie (onder meer in de eindeloze discussies die David voert) en van de grote roman (in dit geval Don Quichot). Teksten verwijzen naar elkaar, en dat is het universum waar je als lezer in beweegt. Dat is tegelijk vol van betekenis en ook absurd, niet te vatten. Jezus is gestorven. De grote wijsheid die alles bij elkaar zou hebben gebracht en ook inzicht zou hebben gegeven in alle dingen, is niet geopenbaard, of is er gewoon niet. En misschien zegt Coetzee op die manier wel iets over wat literatuur is en wat het leven is.

18 april 2020

Gedachten 32

Een mooi gesprek. Over verdriet dat ons onverwacht lijkt over te nemen, op een onbewaakt moment. Lichamen die rouwen. Wanneer het hun tijd is.

En je kijkt.

De rivier is er. En misschien kan het een vriend worden, dat wat je niet kende. Een vriend voor onderweg.

’s Ochtends nog een keer extra de banden oppompen helpt om een beetje minder te vroeg in de winkel aan te komen.

De mevrouw in de winkel zegt dat je pragmatisch bent. En eigenlijk ook dat de mensheid in twee groepen te verdelen is. De ene groep is erg klein, zo ongeveer één persoon. En is pragmatisch.

Fietstassen vol met groenten en fruit, dat fietst toch lekkerder met stevige banden. Wat ruimte laat voor interne dialoog. Over het pragmatisme.

Het werk wacht. Je zit voor het scherm. Het lichaam aarzelt. Misschien is het zaterdagrouw. Even ben je verloren. Je kijkt.

Liedjes. Dat zou je kunnen helpen, denk je. Iets brengt je bij Percy’s Song. In een liveversie. Je hield altijd van het bezwerende en tegelijk desolate ritme van de woorden. En hoe die woorden telkens terugkomen. Turn, turn, turn again. Om dan te eindigen met And the only tune, My guitar could play, Was, “Oh the Cruel Rain, And the Wind”. De tranen bevrijden zich, het is hun tijd.

En daarna kom je bij John Prine. Hij is niet meer. Je ziet de muzikanten in hun tribute als Tiny Desk Home Concert. Hoe mooi het is, hen te zien, zo kwetsbaar, in hun verdriet. Hoe je hen ziet, en hoe je tegelijk de liedjes ziet. Hoe groot het kan zijn, een liedje. Hoe het alles kan zijn. En je kijkt naar hem zelf, in Speed of the Sound of Loneliness. Het lijkt zo achteloos breekbaar.

Het was de omweg die je nodig had, om weer bij jezelf te komen. Terug op de oever.

De mails, de dingen die je zou moeten doen. Je bekijkt alles. Je stuurt de eerste antwoordjes. En tegelijk denk je: het mag even niets zijn. Gewoon kijken.   

Je gaat naar het terras, om de regen te ruiken. Het overweldigt je bijna.

Naar de regen kijken, dat is ook goed.

Een mooi gesprek. Over de dans in een tekst. Je bent dankbaar voor dat beeld, het is misschien wel een beetje te mooi. Je leert veel. En misschien raakt het al je gevoelige plekken. Misschien is dat goed.

Soms zijn je dromen zo groot dat het pijn doet, denk je later bij het eten. Het is een goede zaterdag.

Je hebt het niet echt koud, maar opwarmen mag.

Een mooi gesprek. Met een vriendin ergens daar in de verte.

Je denkt aan de kinderen.

De regen heeft de lucht veranderd, denk je bij het fietsen.

Het boek is bijna uit. Je weet nog niet goed welke laag het aanraakt. De beelden bewegen bijna onschuldig.

Je ziet woorden die je zou willen zeggen aan iemand. Ze laten zich niet aanraken.

Misschien is de rivier genoeg.

Het is een deel van het ritueel. Terwijl je klapt, zie je hoe de planten die dag gegroeid zijn op het terras. Het maakt je telkens weer een beetje klein. En dat is goed.

Je leest een mooi gedicht. Over zitten als een grootmoeder.   

17 april 2020

Gedachten 31

De dag net voor het weekend. Het is merkwaardig dat het zo blijft voelen. Een moment om enkele dingen neer te leggen. En dat dan ook doen. Ernaar kijken.

Mensen die je hoofd komen binnenwandelen.

Ze kijken je aan.

Soms zijn de dingen ver van je verwijderd. Zoals wat je de vorige dag in de krant las. Dat men had berekend hoeveel mensen men op veilige wijze, met volledige dekking, over de hele kustlijn op het strand zou kunnen leggen. (Zoals een vriendin je later zegt: die moeten zich dan waarschijnlijk allemaal samen na een fluitsignaal synchroon omdraaien.) Het gaat gewoon niet goed in je hoofd.

Het zal wel aan je hoofd liggen.

Zoals elke week, die tekst in elkaar knutselen. Het is als een puzzel.

Ze zijn daar. Wat zou je zeggen als ze er ook echt zouden zijn?

Je weet wie er bij jou is, in je hoofd. Je weet nooit of je in het hoofd van een ander bent.

Soms deel je een verhaal met iemand die je niet kent. Welk verhaal het is, weet je niet. Je ziet het.

Die ochtend. Een nieuw nummer van Bob. Weer zomaar in de nacht gekomen. Het ontroert je hevig. Het lijkt weer te bewegen in een grensgebied. Ergens tussen leven en dood.

Hij is altijd op eenzame plekken geweest, denk je.

Je krijgt een bericht van een dierbare vriendin. Een verhaal over verdriet. Het verscheurt je een beetje dat je ver weg bent. Je zou naast haar willen zitten. Om samen te zwijgen.

Je ziet het allemaal. Het is zo glashelder.

Het zal tot de avond moeten wachten.

Even de stad in om een verjaardagskaartje te posten. Terwijl je vertrekt thuis aan iemand denken, en haar honderd meter verder zien lopen.

Het is een komen en gaan in je hoofd. Zo is het eigenlijk wel altijd, denk je. Al zijn de beelden helderder nu.

Misschien is het bij jou ook wel een heel klein beetje zo. I contain multitudes.

Alles schuift en beweegt de hele tijd. Daar dienen de verhalen voor, denk je. In het verhaal komt b na a, c na b. Al is het alleen al maar omdat je de woorden na elkaar moet uitspreken of schrijven.

Misschien beweeg je in dat grensgebied, tussen woordloos en woord. Misschien gaat je verlangen in beide richtingen.

Misschien is het tijd voor het weekend.

Je werkt de dingen van de werkweek af. Er wordt gebeld. Je krijgt zomaar een terrasgesprek cadeau. Het maakt je zo gelukkig, telkens weer.

Iemand zit dus met haar voet in het gips.

De kleur van het gips is wel helemaal in overeenstemming met die van de jurk.

Of je het nog niet beu bent, kreeg je eerder die dag als vraag in de telefoon. Dat het niet zoveel zin heeft je energie te verspillen aan het beu zijn, antwoordde je. Wat dan toch wel erg boeddhistisch klonk. Je keek een beetje verbaasd naar je eigen woorden.

De vroedvrouw in het journaal. Ze leek de hele tijd toch een beetje te glimlachen. Tot haar ogen ineens iets anders zegden.

Er is zoveel verdriet. Zo eindeloos veel verdriet. Het schaamt zich voor zichzelf. En we zijn zo ver.

De rivier is dichtbij. En dat is ook wel goed.

16 april 2020

Gedachten 30

Een dag met veel mensen op je scherm. En ook mensen in het echt, zomaar los in de wereld.

Een mooie mail die je ontroert.

Tijdens de stafvergadering van het werk beginnen de huisdieren een steeds prominentere rol in te nemen. Ze vergaderen mee, aan het scherm, en vinden het precies ook al snel weer saai.

Een tussendoorwandelingetje om een omslag met ondertekende formulieren in de brievenbus te gaan steken. Je loopt terug langs het park. De bouwvakkers zijn druk bezig. Je wilt nog graag dat stukje extra om lopen, om de kasseien onder je voeten te voelen. En even dag te knikken – maar ze kijkt niet denk je – aan de mevrouw in de apotheek.

Je hebt het haar maar gezegd, de vorige dag. Na een stressvolle interne dialoog. Dat je niet zo het challengetype bent. En of ze je dat zou kunnen vergeven. Het viel nog mee.

Je kijkt wel graag elke avond naar de nieuwe foto’s die gepost worden, over het leven van die dag, met de kleine kinderen in huis. Ze is je dierbaar.

Iets in je lichaam is trager dan de vorige dagen. Meer doorwaadbaar.

Je demonstreert een goede relaxatieoefening voor het scherm.

Als je naar je stem kijkt, verandert je adem.

Je bent blij met het interview dat je in de krant leest. Je stuurt haar een berichtje, om haar te bedanken.

Het is fijn om in de winkel te zijn. Een mooi gesprek over de trein. En je denkt: konden we hier maar lang over de trein blijven praten. Je zorgt voor genoeg voorraad, maar telkens net genoeg. Zodat je weer terug kunt komen naar de winkel. En dan misschien verder praten over de trein.

Buiten sta je daar ineens tegenover twee mensen die je goed kent. Je had nog vaak aan hen gedacht de voorbije dagen. En nu staan ze daar zomaar ineens. In het echt. In alle dimensies. Je probeert een beetje te verbergen hoezeer het je ontroert.

In de stad zie je mensen met haar dat alle richtingen uit gaat. Het brengt je in een flits terug bij een belangwekkende jeugdherinnering. Je was nog een jongetje. Je was aan het spelen met je kozijn. Die plek achter hun huis was ooit een volière of zo geweest. Daar zaten jullie. Op het dak van een hok dat daar stond. Met allerlei deksels, die dienst deden als prehistorisch drumstel. En daar werd dan de door jullie eigenhandig bedachte wereldhit uitgevoerd, met vooral veel lawaai. En ook wel een zekere mate van repetitiviteit. De titel sprak voor zichzelf, deed tevens dienst als refrein (en verder waren jullie ook niet echt gekomen trouwens). Ik zen nen Beatle zonder haar. Waarmee trouwens voldoende bewezen is dat ook het zenboeddhisme zijn wortels in de Kempen heeft.

In huis wil je die warme wol rond je schouders voelen. Het is misschien zelfs niet eens nodig om warm te hebben. Maar je wilt het zo graag. Het omwarmt je. En zo ben je toch een beetje thuis.

Een mooi gesprek met trage verhalen. Ze ontroeren je diep.

De dankbaarheid.

In je hoofd kijk je naar alle mensen die daar dicht bij je zijn. Traag.

Iemand kwam zomaar je droom binnen, die vorige nacht.

De jongen in het journaal die zegt dat hij zijn mama mist.

Misschien is de lucht even doorwaadbaar.

Je vertelde het nog. Waar verdrieten elkaar raken.

Iemand zei je nog, dat dat misschien toch enkelvoud is, uiteindelijk.

Julia komt even naast je staan. Je schouders zijn warm, zegt ze. Ze glimlacht.

15 april 2020

Gedachten 29

Drie studentes interviewen je op virtuele wijze. Door de techniek loopt het wel niet altijd virtuoos, maar dat is niet zo erg. Over de circulaire strategie. Twee van de drie zitten blijkbaar ergens in dezelfde stad als jij. De derde zit in Parijs. Iets in jou vindt het nog altijd een beetje raar dat het meisje uit Parijs op het scherm even dichtbij is als de twee andere meisjes. Een deel van je lichaam denkt blijkbaar nog steeds zoals in de oude wereld. Wat ook wel geruststellend is.

De mevrouw die zich boos maakt over de “lockdownvakantie”. Misschien zouden sommige mensen een beetje tegen zichzelf beschermd moeten worden. Door een zwijgvakantie.

Fascinerende woorden. Dat ene woord dat telkens weer tot een soort laterale blokkade in je hoofd leidt. Het dispositief. Je hoorde het nog de vorige dag in het journaal. De Belgische en Franse controles aan de grens. De Belgische meneer kon zo nodig iemand doorsturen naar het andere dispositief. Het moet iets zijn als een soort zwart gat waarin je voor eeuwig kunt verdwijnen.

Je krijgt een vriendschapsverzoek van een mevrouw die je helemaal niet kent. Ze spreekt je persoonlijk aan met een wervende boodschap. “Hallo alleenstaande man, hou je van seks??? Als je lid wilt worden van de Whatsapp-groep die ik heb gemaakt, hebben veel sexy vrouwen in deze groep seks nodig en ik garandeer je dat je er geen spijt van zult krijgen.” Je voelt een raar soort verantwoordelijkheid voor het welbevinden van anderen. (Terwijl je dit denkt, ben je trouwens alleenzittend, niet alleenstaand.) Er staat immers dat er veel sexy vrouwen zijn die seks nodig zullen hebben ALS jij lid wordt van dat groepje. Dus als je dat niet doet, hebben ze dat niet nodig, blijkbaar. Wat is dan het beste voor de mensheid? Het leven is ingewikkeld.

Je werkt de tekst verder af, tot die helemaal klaar is. Voor een eerste versie. Het is raar, hoe je lichaam rusteloos blijft, tot op dat moment. En daarna moet je je als het ware terugtrekken uit die tekst. Je stuurt hem de wereld in naar het clubje met wie je aan dat boek aan het werken bent. De tekst is weg uit jou. Je gaat fietsen. Je voelt hoe je lichaam verandert.

Die mooie reeks. Over die man en die vrouw. Afleveringen van tien minuten.

Die jongen in het journaal. Hij zal duidelijk geen kapper rijk maken. Het is toch indrukwekkend hoeveel publieke ruimte door zijn haar wordt ingenomen. Wat hij doet de hele dag? Netflixen en chillen. Of hij dat boeiend vindt? Nee, helemaal niet.

Misschien moet je dat toch nog eens vragen aan gespecialiseerde personen van de jongere generaties. Dat ze jou exact uitleggen wat chillen nu eigenlijk is, en wat het specifieke verschil is met rondhangen. Het kan zijn dat het antwoord nog niet meteen duidelijkheid geeft. Chillen? Dat is toch gewoon, chillen dus. In deze tijden moeten we leren leven met de vaststelling dat gespecialiseerde personen sommige dingen niet weten.

Het programma over de kinderwens. Het gezin met elf kinderen. De toch wel indrukwekkende wasruimte, tevens kledingsorteercentrum. En de mama die al droomt van de kleinkinderen.

Een raar gesprek in het nieuws, over het tellen van de doden.

Traag bewegen in het huis.

Er zijn nieuwe klapmensen bijgekomen.

Jij bent ondertussen de klapinzetter geworden.

Je kijkt naar je adem. Je kijkt naar je stem.

Je ziet iets van je nek in je voeten.

Je ziet iets veranderen.

Je denkt aan de zee.

En de kleuren van de avond.

14 april 2020

Gedachten 28

De meneer die de lift komt controleren belt aan en zegt wel zeventien keer dankjewel, of zoiets.

De dag voelt als een andere dag dan gisteren. Je zou niet weten wat dat zou willen zeggen.

Tijdens het ontbijt beginnen te roepen tegen de krant. Je houdt er niet zo heel echt van, eigenlijk, die mensen die op gewichtige wijze, alsof ze iets geweldigs aan het doen zijn, beginnen over ‘leiderschap’ (lichtje pompeus uitgesproken), en dat we daar zo’n nood aan hebben. Om een of andere reden zijn het altijd venten die daarover beginnen. En – waarschijnlijk om dezelfde een of andere reden – wordt het begrip leiderschap al snel geïnterpreteerd als iets dat best door een man gebeurt. Je zegt tegen jezelf dat er ongetwijfeld ook wel interessante beschouwingen uit te werken zijn over de rol van enerzijds de politici en anderzijds de experts. En toch. Je denkt weer, onder meer, aan die meneer uit een stad ergens in het noorden van het land, die bij wijze van (officieel dan toch) zelfopoffering wel bereid was de leiding van het hele land op zich te nemen, want het was nu toch wel tijd dat de echt belangrijke politici op het veld kwamen. Fijn voor hem dat hij zo over zichzelf kan denken, als behorend tot een aparte categorie van superieure mensen of zo. Het zouden, om een of andere reden, denk je in zijn redenering waarschijnlijk wel allemaal venten zijn (echte venten natuurlijk). De vermoeiende venterigheid gulpt uit alle verklaringen over het ‘zwakke’ leiderschap van die ander (een vrouw dus). En die belangwekkende vent, teleurgesteld dat hij toch niet spontaan door iedereen op het schild werd gezet, zal dan zelf graag fotootjes posten die zeggen dat je eigenlijk niet moet doen wat de aangeduide leiders zeggen dat je moet doen. Als ik niet mee mag spelen, dan wil ik nog liever het spel verbrodden. Iets in die aard. Al die beelden komen in een flits door je hoofd terwijl je de krant ziet. De professor in kwestie, van het ventelijk geslacht, vindt dus dat er meer leiderschap nodig is. We hebben nood aan een Churchill. Zucht. Even roepen dus. Maar verder was het wel een fijn ontbijt.

’s Avonds in het journaal zien dat er vermoeiende venten zijn die van zichzelf vinden dat ze nog Churchiller dan Churchill zijn. Veel respect hebben voor de journalisten die daar in dat zaaltje zitten en elke dag opnieuw de buiten categorie hallucinante vertoning moeten ondergaan en toch niet met allerlei dingen beginnen te gooien.

In het algemeen kan men zeggen dat venterigheid niet zo’n goed idee is.

Maar verder was het wel een zeer fijne dag, denk je.

De tekst is basically klaar, hoor je jezelf ineens zeggen. Het zal dus wel zo zijn. Er moeten nog eindeloos veel eindnoten in, maar eigenlijk is de tekst klaar.

(Innerlijke dialoog.) Jean, de tekst is wel een beetje langer geworden dan je had voorzien. Ja Jean, dat is zo, maar op elke pagina wou ik eigenlijk tien keer zo veel schrijven als ik gedaan heb, dus valt het eigenlijk nog geweldig mee en is het eigenlijk een extreem korte tekst, basically. Jean, zucht.

(Innerlijke dialoog.) Jean, is die tekst eigenlijk wel goed? Geeft die blijk van enige vorm van inzicht of consistentie? Gaat het eigenlijk wel ergens over? Jean, goede vraag. (Jean en Jean zijn allebei in dubio. Tijdens het koken.)

Jean en Jean, dat is een beetje zoals I and I, in dat liedje van den Bob. Dan is het misschien al minder erg.

Eindeloos veel eindnoten, op een of andere manier kan dat niet.

Dat bordje bij de apotheek. Maximum 1 persoon binnen. Even in de war. Niet meer dan 1 persoon binnen. Dat zou kunnen. In je hoofd lijkt het zo te zijn dat als er een maximum is er ook een minimum is, dat toch groter is dan 0. Het voordeel van alleen wonen. Dat er niemand in huis is die jij zou kunnen lastigvallen met die vermoeiende onzin.

Aan de buurvrouwen die je ziet vertrekken om even te gaan hollen begin je een heel klein beetje te zien dat de kappers niet verpletterend actief zijn. Wat verder helemaal niet erg is natuurlijk.

Jeroen Meus bakt koekjes. Hij heeft het over die blikken dozen vroeger. Met van die koekjes met zo harde suiker op. In van die gekartelde papiertjes in de doos. En wat daar nu ook weer de naam van was? Flits in je hoofd. Danish Butter Cookies!

De priester met zijn megafoon die elke week de oudjes moed gaat inspreken. Met dat grote bord, mee gedragen door de vrijwilligster van het parochieteam. De kleurige letters. En dan enigszins uit de toon vallend, die blinkend grijze supertape boven op het bord. Analoge ontroering.

Je denkt aan die mannen en vrouwen uit de documentaire de vorige avond. Over de bevrijding. Die oude man die toen officier was, toen ze rond die kerk aan het vechten waren. Hoe hij, negentien, een brief moest schrijven aan ouders die hun zoon verloren hadden. Die oude maar nog heel kwieke vrouw, die op het kerkhof de gezichten van alle mensen ziet die daar liggen.

De vrouw in het journaal. Over de oude mensen binnen. Dat velen van hen sterker zijn dan we denken. Dat ze al twee oorlogen meegemaakt hebben.

Die oude Britse man, 99, oud-officier uit de oorlog, die achter in zijn tuin heen en weer loopt met zijn rollator. Om zo geld in te zamelen voor de NHS. Zijn plan was om dat 100 keer te doen voor hij 100 wordt, eind van de maand. Het zal zeker lukken.

13 april 2020

Gedachten 27

Raar, het voelt als een extra dag. Je kunt lekker doorwerken aan enkele dingen.

Je bent er blijkbaar goed in geworden om dingen tegen jezelf te zeggen die je ook gelooft. Dit is een weekenddag. Dit is een extra dag. Dit is een werkdag.

Misschien kun je nog lange lijstjes maken van dingen die je tegen jezelf kunt zeggen en die je dan ook gelooft. Voorstellen worden ingewacht.

Je zoekt het woord inwachten op in je mooie dikke Van Dale.

Soms kijk je ernaar, naar dat mooie grote woordenboek boven op de kast, naar wat is. Gewoon weten dat daar zoveel woorden zijn. Ze zijn er. Rustig.

De meneer in het nieuws. Hij vertelde dat het weer meezit nu, omdat het koud is. Hij liet merken dat hij kwaad is. En tegelijk denk je: is hij nu nog magerder geworden? En je ziet: hij heeft mooie ogen. Er is een zweem van vermoeidheid over die mooie ogen.

Er zijn verschillende klaptechnieken, merk je iedere avond. Er is een volle, wat bollige vorm. Er is er een die iets platter is, en droger klinkt. Er is een smalle, die een beetje kleppert.

De koude wind is stevig bij het fietsen. De wind lijkt met je mee te draaien. Om een optimaal effect te krijgen. Ongetwijfeld.

Terwijl je naar beneden bolt, rijdt de papa met zijn twee kindjes naar boven. Het jongetje rijdt glunderend zo ver mogelijk weg van zijn papa. Kijk papa, kijk naar mij.

Zo van die mensen die zelf beginnen te bakken. En dan een foto van hun vers gebakken eclairs de wereld in sturen. Je bent ongetwijfeld heel blij voor hen. En je ziet eigenlijk ook wel hoe die eclair zou smaken, als die zich nu min of meer bij jou zou bevinden. Waarna je tegen jezelf zegt dat het goed is in het kader van de zelfopvoeding dat die eclair niet bij jou is. Wat je bijna ook gelooft. Min of meer.

Misschien hebben die mensen een pedagogische opdracht in deze dagen.

Je vordert stap voor stap in de tekst. De stukken waar je het meest schrik voor had, zijn klaar. Ze liggen ondertussen aan de andere kant van de piek.

Soms is het alsof je bij elke zin die je schrijft in je hoofd minstens tien wurmelende zinnen ziet die er allemaal ook bij zouden willen. Minstens. Je bent streng.

Niet opjagen, het ritme van de tekst blijven volgen. Je gelooft het.

Je hoort de vrouw, hoe ze op haar viool de partita speelt. Je hoorde haar op de radio. Ze vertelde over het orkest. En het was zo mooi. Je werd week. Die ene cantate die ze koos ben je direct gaan zoeken in je kast. Om er dan drie keer na elkaar naar te luisteren.

Zou week worden gemakkelijker zijn in een weekend?

Je bureaustoel is uitermate geschikt voor kleine tussentijdse wiebelmeditaties.

Dat flesje om je kookplaat mee schoon te maken is bijna leeg. Is bedoeld voor dagelijks gebruik. Je hebt jezelf ervan overtuigd dat die interval in geval van crisis mag worden aangepast. Toch is het flesje bijna leeg. Gelukkig doet de kookplaatcontrole-unit geen huisbezoeken momenteel.

Aan de boom voor je terras komen groene plukjes.

Je ziet het nog. Je vertrok ’s ochtends, er was niets. Je kwam terug ’s avonds. Je stond te kijken. Die boom was er toch nog niet vanmorgen?

Die ene plant op je terras heeft zich precies lateraal verspreid. Een cultuur van verbreding.

Je kijkt naar de stilte in je handen.

Je buigt je hoofd.

Het is.

En de dag legt zich neer.

12 april 2020

Gedachten 26

In de ochtend een fotowandeling. Jouw alternatief van de berenjacht. Misschien zijn er plekken die wachten op een foto.

Kijken naar het licht. Lijnen die elkaar raken. Achteloze kleuren.

Er is weer genoeg voorraad.

Een stukje schrijven over een boek. Het is telkens spannend. Alsof je een grote drempel over moet. En pas tijdens het schrijven, eens je die eerste zinnen voorbij bent, begin je te beseffen of je het een goed boek vond. Pas dan komen sommige beelden of zie je motieven in een boek. Het is altijd zo. Misschien sijpelt het leesresidu door je huid naar een woordloze plek. Bij het schrijven moeten je woorden eerst door die plek. En pas daarna vormen ze zinnen.

Het hoort bij het ritueel dat je dan daarna het boek in de kast legt op het stapeltje van recent gelezen boeken.

Na enige aarzeling toch maar doen. Die vertaling. De tekst die je enkele weken geleden uitschreef van het verhaal dat je vertelde in die conferentie over de kinderen, meer dan een jaar geleden. De vrouwen van de organisatie voor wie je het deed zeiden dat ze graag een Engelse vertaling wilden. Om die door te sturen naar die andere spreekster op de conferentie. Ze kwam na jou. Ze kwam je knuffelen tijdens de pauze. Om een of andere reden komt het ineens in je, op deze dag, dat je die vertaling wilt maken, zodat die naar haar kan. Je zou niet kunnen uitleggen waarom, maar het klopt, of zoiets.

De man die de voorbije dagen met rustige volharding alle ongewenste groene sprietjes aan de randen van het plein wegpeuterde. Je vreest dat hij ook de bloemen die je stiekem had gezaaid in de grote (enigszins droeve) plantenbak en die begonnen uit te komen heeft verwijderd. De bak blijft een beetje droef. Wie weet komen er wel nieuwe bloemen. Toevallig.

Een verhaal in de krant over introverten. Daar moet je eens diep over nadenken.

Tijd om aan een nieuw boek te beginnen. Je neemt een stapeltje mee naar buiten. Elk boek voorzichtig betasten. Zo komen er al twee stapeltjes. Nog eens opnieuw. Kijken naar de letters, het papier. Hier of daar een zin. Tot het boek zichzelf kiest.

Er zijn veel mensen onderweg.

Het boek is het derde deel van een trilogie. Je bent een beetje bang dat de vorige delen helemaal weg zullen zijn in je hoofd. Ze zijn er nog.

Die plek in de late zondagnamiddag.

Je denkt aan een trage dans. Hoe je handen zouden aarzelen.

Misschien blijft die beweging weg.

Even de planten doen, zoals steeds op dit moment. Je luistert naar hun verhalen.

De avond legt zich langzaam neer.

De werelden lagen ver uit elkaar, voor sommigen. Iets van plaatsvervangende schaamte.

De doden zijn er ook op de dag van het nieuwe leven.

Om een of andere reden, denk je zwijgend diep vanbinnen, zou je het fijn vinden als mensen een dag lang niet zouden zagen, voor even niet zouden doorgaan met dat eindeloze steeds opnieuw herhalen van dezelfde vragen, het eindeloos toevoegen van meningen, het al even eindeloos stimuleren van de rusteloosheid. Geen interpretaties. Geen vergelijkingen met daar of daar. Geen conclusies. (Hoewel je het allemaal begrijpt, en hoewel het allemaal logisch is, en zo.) Gewoon even niet, voor één dag. En dat er op de dag van de hoop gewoon een nederige stilte kan zijn voor de doden. Waar hun nieuwe leven is, weet jij niet. Gewoon die leegte, die niet meteen moet worden opgevuld. Of minstens wat kleinere woorden, haperend. Het verwart je.

Je bent geen gelovige. Het is niet jouw dag. Maar iets heiligs zou er mogen zijn, iets dat stil is. Het aanraken van het niet weten.

Misschien brengt de nacht iets meer genade.

De kolibrie

Bewegingloos in de lucht hangen. Is het wachten, of is het kijken? Het kan zijn dat je niet weet waar de dingen gebeuren, dat je een toeschouwer bent. Het kan zijn dat je de dingen niet begrijpt. Het kan zijn dat je verlamd bent. Het kan zijn dat je niet weet wat je rol in het leven is. Het kan zijn dat je buiten de tijd wilt blijven, als een zelfgekozen eiland. Het kan zijn dat je onbewust wacht op een immens onderhuids verdriet dat je zou kunnen overspoelen. In het weer erg mooie nieuwe boek van de Italiaanse auteur Sandro Veronesi, De kolibrie, gaat het daarover. Het is een verhaal over de liefde, over heel erg veel verdriet, in soms felle kleuren, en toch is het luchtig en vaak ook speels.

De centrale figuur in het boek is Marco Carrera. Hij is een oogarts. Als kind had hij een groeistoornis, waardoor hij lang erg klein bleef. Daardoor kreeg hij de bijnaam kolibrie. Het boek begint op filmische wijze. We zoomen in op een huis ergens in Rome, waar iemand plaatsneemt in de wachtzaal van de oogarts. Je hoort de stem van een alwetende verteller die aankondigt dat er iets heftigs staat te gebeuren. De man in de wachtzaal, Daniele Carradori, zal met enkele vragen de schijnbare emotionele veiligheid waarin Carrera verkeert komen doorbreken. De schijnbare rust kan op elk moment doorbroken worden. Dat moest ook het hoofdpersonage in Kalme chaos vaststellen, dat andere boek van Veronesi. Het kan zijn dat je ineens in een oncontroleerbare stroom van gebeurtenissen terechtkomt. Je doet maar wat, deels instinctief, en weet eigenlijk niet of je het goede doet. Dat handelen is tegelijk een soort stilstaan, omdat je niet het gevoel hebt dat je goed weet wat jouw rol in de dingen is. Je bent niet de persoon die de dingen aanstuurt, of zo lijkt het toch.

Het boek springt heen en weer tussen allerlei momenten vanaf 1960 tot 2030, in steeds wisselende tekstsoorten. Zo krijg je als lezer stap voor stap inzicht in een tragisch leven. Marco groeit op in een gezin waar het niet echt geborgen is. De relatie tussen zijn ouders is slecht. Later zal zijn zus uit het leven stappen. Zijn broer ziet hij niet meer. Zijn ouders sterven een pijnlijke dood. Zijn huwelijk loopt helemaal fout. Met zijn dochter loopt het slecht af. Tussen dat alles door is er een levenslange platonische relatie met zijn grote liefde Luisa, die vooral bestaat uit korte ontmoetingen, brieven en veel verlangen in afwezigheid. Er is ook zijn kleindochter voor wie hij gaat zorgen.

Het overkomt hem allemaal. De dingen slingeren hem heen en weer. Vaak heeft hij het gevoel dat hij willoos is, niets kan doen of niet weet wat hij zou kunnen doen. Hij worstelt regelmatig ook met zichzelf. Toch doet hij ook veel dingen. Hij neemt de zorg op, als iemand die ondanks alles toch beweegt in de mist. Vaak krijgt hij op het juiste momentje een zetje van Daniele Carradori, die af en toe de weg wijst die er al was in de mist. Een beetje tot zijn eigen verbazing groeit er doorheen de tijd een soort netwerkje van liefde.

In zijn relaties is hij soms een soort onhandige toeschouwer van zichzelf, nooit echt bij machte om goed te zien wat er gebeurt of wat de vrouwen in zijn leven drijft. Zijn huwelijk is een pijnlijk misverstand, al komt er wel een prachtige dochter uit. En dan is er die levenslange grote liefde met Luisa. Ze lopen weg van elkaar, en komen telkens weer terug. Het is een mooi en ook wel tragisch verhaal, dat enkel kan bestaan in de afstand. Hij voelt dat aan als een bewuste keuze, ook al is ze pijnlijk. Het zou kunnen dat zij de situatie anders ervaart. In een van de brieven zegt ze tegen hem dat zijn verlangen naar onbeweeglijkheid – een kolibrie kan door heel snel met zijn vleugels te bewegen schijnbaar stil in de lucht blijven hangen – een struikelblok is in hun relatie. Hij ervaart haar drang naar verandering vaak als een soort vlucht en probeert daarna zichzelf te begrijpen, om te zien of hij echt wel zo onveranderlijk is.

Hoewel hij het zelf niet ziet, ligt zijn rol toch in belangrijke mate in de familie. Hij beheert letterlijk en figuurlijk de erfenis van zijn ouders en verbindt zo de generaties met elkaar. En het is alsof hij na lang aarzelen ziet dat de plek die hij moet innemen die van een vader is, en later nog meer die van een grootvader. De gebeurtenissen duwen hem in die rol. En ook al is er mist, hij doet het goed. Ook een beetje tot zijn eigen verbazing begint hij alle hoop voor een betere toekomst voor zijn land en zijn wereld, bevangen door een verstikkend populisme, te leggen in de handen van zijn kleindochter. Het is alsof hij in haar een wijsheid ziet, een bewust niet-cynisch weten. Waar hij zelf zo vaak niet wist hoe te handelen, ziet hij bij haar een inzicht dat kan helpen op een cruciaal kantelmoment in de tijd.

De kracht van dit boek ligt in veel opzichten in de vorm. Het heen en weer springen in de tijd maakt dat vele tragische gebeurtenissen toch niet als beklemmend aanvoelen. Integendeel zelfs. Ze krijgen een soort organisch gehalte dat deels buiten de tijd staat. De wisselende tekstsoorten – soms beschouwingen van buitenaf door de verteller, brieven, chatsessies, dialogen, … – in verschillende registers maken het geheel luchtig. Het gaat van theatraal over hevig romantisch of rustig vertellend of heel spannend of grappig tot jagend. Allerlei verhalen vermengen zich met verwijzingen naar films, muziek, boeken of architectuur. Het geheel past wonderwel in elkaar. Je voelt dat je als lezer graag snel zou willen doorlezen, hoewel het vaak beter is wat trager te lezen, om de details te kunnen zien.

De onbeweeglijkheid van Marco kun je op verschillende manieren lezen. Er is iets van de machteloosheid van de (mannelijke) toeschouwer die niet weet wat zijn rol in de dingen is en die ook niet ziet wat er werkelijk omgaat in anderen. Er is tegelijk ook het verlangen naar een manier van zijn die buiten de permanente verandering staat, een soort nulpunt waar het niet waait en waar je niet wegloopt van jezelf. Er is een vorm van bevriezen tegenover zoveel onheil. Er is een afstand tot echte verbinding met een ander in de liefde. En er is ook onderhuids een jarenlang opgespaard verdriet dat mogelijk zou kunnen uitbarsten. Te dicht bij een ander komen zou tot een implosie kunnen leiden. Niet weten of je het wel goed doet met je kinderen, terwijl je blind stuurt en verdriet bij een ander probeert te vermijden, het kan je verlammen. Maar tussen al dat gestrompel kan wel een mooi soort liefde groeien, zoals Marco Carrera ook zelf mag ervaren bij het ontroerende einde van het boek.

De kolibrie van Sandro Veronesi is een heel bijzonder boek. Het beweegt in hetzelfde universum als zijn vorige boeken. Het heeft geen schrik van grote thema’s als liefde en dood. Ze kunnen ons bewegingloos maken, omdat we het willen of omdat we niet anders kunnen. En toch bewegen we. Dat dat allemaal niet tot een zwaar of verstikkend boek heeft geleid, is het mooie van wat Veronesi heeft gedaan. Zijn boek zelf is immers alles behalve bewegingloos.

11 april 2020

Gedachten 25

Je verontschuldigt je omdat je weer eens te vroeg in de winkel bent. De mevrouw hoeft zelfs niet op haar horloge te kijken, ze weet exact hoeveel te vroeg je bent en hoe laat het dus is. Ze vergeeft het je. Hoop je toch.

Het is toch wel leuker dat de twee weekendkranten nu weer gewoon op je tafel liggen. En de nog opgespaarde boekenbijlage van vrijdag ook. Je had afstand gehouden van het lezen ervan. Het is een verlengd weekend, er is nood aan woordspreiding.

Zo heel erg stil is die zaterdag nu ook weer niet, eigenlijk.

Het is trouwens bijna tijd om een nieuw voorraadje foto’s aan te leggen. Een zondag in april.

De klokken zijn precies terug. Ze kregen misschien in de lucht wel een escorte. Essentieel vervoer.

Die lichte verwarring als je in een film of serie mensen ineens zo dicht bij elkaar ziet staan.

Je op een onbewaakt moment stiekem afvragen of dat apparaat om de ruiten te reinigen dat je in de krant zag wel degelijk geen strepen nalaat. En hoe extreem gelukkig dat jou zou maken. Toch alleszins op een zaterdagochtend als de zon zo staat dat je kunt zien dat het ook dit keer weer niet gelukt is. (Wat nu ook weer niet zo heel erg is. Maar toch. Stiekem.)

Een virtuele algemene vergadering. Door de resultaten van de stemming horen dat je eigenlijk een groep van meer dan 600 bent. Even links en rechts en achter je kijken.

Er blijkt een soort zaterdagverdriet te zijn, naast een zondagmelancholie.

Je had die ochtend het verhaal gelezen. Iemand vertelt wat het paasverhaal voor hem betekent. Hoe het een verhaal van verzet is. Het ontroert je dat hij dat schrijft en hoe hij dat doet. Je ziet wat het verhaal voor hem is, en het is mooi. En tegelijk zie je de afstand. Voor jou werkt het verhaal zo niet. Dat is niet erg. En je bent eigenlijk blij dat het voor een ander wel zo is. Het zou nog fijner zijn als het voor meer mensen zo was. Maar voor jou zal het nooit zo zijn, stel je vast.

Misschien raak je niet voorbij het lijden en de eenzaamheid.

Je weet niet goed waarom het door je hoofd blijft gaan. Op een bepaalde manier stelt het je gerust, al begrijp je niet waarom.

Het kleine jongetje dat samen met zijn papa aan het fietsen is.

Zomaar op het terras je boek kunnen uitlezen.

Een beetje in de war zijn. Of een bespreking ook een gedachte is.

Traag door het huis stappen. Traag kijken naar je handen.

Kijken naar alleen.

De rouwadvertenties in de krant.

Zoveel verhalen die nu niet kunnen bewegen. Waar zouden ze zijn? Zouden ze wachten? Zouden ze proberen zich terug te trekken?

Die man in het boek, en zijn kleindochter. Je begrijpt iets van zijn onbeweeglijkheid.

Verhalen kunnen iets met je huid doen.

Je denkt aan brieven.

Soms wil je vloeibaar zijn. Zodat er niets is dat het verhaal verhindert om je te vullen.

Misschien is het de zwaartekracht van de tijd.

Het is.

10 april 2020

Gedachten 24

Sommige kaartjes doen er blijkbaar anderhalve week over om aan te komen. Maar ze komen aan.

Misschien is dat wel een geruststelling.

Je knutselt de woorden in elkaar. Met zachte toets.

Soms zitten je benen in de weg, welke poging tot welke houding je ook doet. Soms gaat het ineens wel, voor een tijd. Soms gaat het ineens helemaal niet.

Je benen hebben hun eigen wil.

De overlegmomenten tussen al je onderdelen verlopen soms suboptimaal. Ze gaan alle richtingen uit.

Soms kun je het beeld aanraken, hoe het is, om samen te vallen met jezelf.

Die nacht. Heel even, in een flits. Alsof je in een angstkier in de tijd valt. En dan is het weer voorbij.

Toch wel goed eigenlijk dat je enkele weken aan de kassa te horen kreeg dat de scheermesjes in promotie stonden en dat de mevrouw naast jou je overtuigde om daarop in te gaan. Dacht je ineens die morgen. In de categorie volstrekt onbelangrijke gedachten.

De interviews op de radio over het koor dat vijftig jaar bestaat.

Soms lijkt het zo stil, en zo lente. Alsof alleen deze wereld er is. Niet die andere wereld, ginder op de berg. Het verwart je.

Die andere nacht. Je buik begint te schudden. Opgespaard.

Zou dat in laagjes zijn, of loopt dat door elkaar heen? Iets als een vloeistof die langzaam verdunt.

De vorige dag had je een tekst in je hoofd gezien, toen nog klein. Je volgt de woordenstroom. Klein is soms relatief.

Mache dich, mein Herze, rein.

Het zijn dagen die grote verhalen mee dragen. Of misschien is het omgekeerd.

Je kijkt naar die verhalen. Je luistert naar de muziek. Een deel van wat het voor anderen betekent zal nooit bij jou komen. Je bent in de aarde.

Misschien zie je door de muziek het verhaal telkens weer. Wat je misschien het meest raakt, is dat moment. Het ultieme moment. Een man die daar hangt. Een vrouw die beneden waakt, in machteloze afstand. En daarboven, op dat ultieme moment, de peilloze eenzaamheid, verlaten, de afwezigheid van de vader. God zwijgt.

Het blijft raar, wat daar goed aan is.

De mevrouw in het journaal. Wat ze zal doen als het voorbij is. Een glas witte wijn. Ze zou liever champagne doen. Maar dat is toch een beetje duur.

De mevrouw in het journaal. Ze is 105 geworden. Alles gaat goed. Maar alles is versleten.
Hoe je bij zo’n leeftijd begint te rekenen. Toen was Fons 15 jaar.

Op het terras zitten lezen. Horen hoe het kleine meisje heen en weer loopt aan de andere kant. Het geluid van haar kleine voetjes, telkens weer. Haar mama die roept. En hoe zij, gulzig door de vrijheid van het rechtop lopen, telkens een nieuw rondje maakt. En dat dat eindeloos zou kunnen duren.

De man in het boek, op stap met zijn kleindochter. Haar moeder is er niet meer. In dat ene hoofdstuk dreigt er een gevaar. Je wilt het niet weten. Het moet goed gaan, denk je.

In je hoofd zie je hoe de tekst eruit zal zien wanneer die klaar zal zijn. Terwijl je aan de afwas staat.

Het is weekend. Je weet niet helemaal zeker in welke categorie die gedachte valt.