31 december 2023

Kun je thuiskomen?


Hoe doe je dat, een moeder in de dood teruggeven aan de aarde? Misschien zijn er dingen die je hoort te doen, of hoort te voelen. Misschien weten we het niet. Misschien hoeven we het niet te weten.

Ze stond daar al drie jaar, de urne van je moeder. In jouw huis. Ze stierf bij het begin van die vreselijke pandemie. Terwijl zoveel anderen soms nauwelijks afscheid konden nemen van hun dierbaren, kon jij met je zus die laatste dagen bij haar zijn. Het was een verwarrend gevoel, iets tussen dankbaarheid en schuld.

Na die moeilijke weken die eraan vooraf gegaan waren, waren die twee laatste weken als een soort rustpunt voor haar, denk je. De palliatieve afdeling was een veilige plek, ook voor twee kinderen die hun moeder uit het leven zouden gaan dragen.

Misschien is de dood, en hoe je ernaar toe gaat, een beetje zoals het leven. Je komt ook de zoon of dochter tegen die je zelf was. Dat wat er niet was, komt er niet ineens. Dat wat er wel was, blijft en laat zich zien. 

Hoe het juist was, zul je nooit weten, maar het voelde alsof zij daar in die laatste dagen samenviel met zichzelf. Je kon naast haar zitten, en er was alleen maar dat moment. Alsof het even ontdaan was van de zwaartekracht van de tijd. Jij hoorde de laatste woorden die ze zei. Je had gehoopt dat het je zus zou zijn geweest, maar het was anders. 

Ook in afwezigheid kun je zijn, je leert het al een heel leven. Ook als je iemand niet aan kunt raken, kun je er wel naast gaan staan misschien. In elk moment is er een keuze. Dat wat je wel doet, dat doet ertoe, ook als het stotteren is. Het helen vraagt tijd, en in die tijd beweeg je.

Je zei het in de brief die je voorlas bij haar afscheid. Dat je gevochten hebt met haar demonen. Zij hebben hun woorden geschreven in jouw lichaam. Je ziet ook het goede dat ze wilde, en het maakt je dankbaar. Je ziet het gewicht dat zij meekreeg. En soms denk je dat iets daarvan bij jou gestopt is. Het is.

Wat je zag, in die maanden voor en na. Hoe jullie dat deden, je zus en jij. Als een breekbare en onvoorwaardelijke thuis, zoekend, niet wetend, en daardoor vindend. Wat zou je zijn zonder haar. Die laatste ogenblikken op die donderdag net na de middag, het afscheid, het opruimen van het huis. Telkens was er een drempel van thuisloosheid die je over moest. Zoals in het oude huis, tot de laatste opruimdag. Het huis nam geen afscheid, bleef zwijgen. Daar voorbij gebeurde het. Met een thuis zou je misschien geweten hebben hoe dat allemaal moest, of dat hoop je misschien. Het voelde wel goed, dat het was zoals het was.

Ze zou het ongetwijfeld heel grappig gevonden hebben, hoe jij met de bus en de trein haar urne kwam ophalen bij de begrafenisondernemer, op die drukke kerstdag. Hoe je voor die ene keer wel iets zette op de zitplaats naast je in de trein. Hoe je bang was dat die plastic zak zou openscheuren ergens onderweg. Alles kwam veilig en wel aan bij jou thuis. En daar zou ze de hele tijd wachten, tot nu.

Het heeft iets merkwaardigs, dat ze die hele tijd net bij jou in huis was. Misschien was die stille aanwezigheid, naast elkaar, zonder woorden, symbolisch voor iets. Voor wat er was, voor wat er niet was. Misschien zou je verwachten dat er dan iets gebeurt, iets alsnog. Maar zo werkt het niet, niet echt. En toch was het ook wel een rustige plek, denk je. Al bleef er een eenzaam zwijgen.

Tot jullie vonden dat het tijd was. Voor die laatste plek, die ook de eerste plek zou aanraken. Zodra het idee er was, voelde je dat het goed was, dat het tijd was. Het zou een natuurbegraafplaats worden, daar waar ze als kind woonde, daar waar haar moeder stierf. En iets van de as zou nog andere bestemmingen krijgen, zoals de zee, dat hadden jullie haar beloofd.

Zo vaak dacht je dat je iets niet voelde dat je zou moeten voelen. Er kwam geen hevig gemis, er bleef een verdriet over wat er niet was geweest, voor jou en voor haar. En er was in dat alles een trage vrede gegroeid, denk je, naast je opstandigheid. Iets in jou wilde wel dat zij ergens thuis zou kunnen komen. Je zou haar het thuis wel toewensen zoals in dat ene liedje. Een plek waar zij de zwaartekracht van de tijd zou kunnen afleggen.

En in die laatste dagen voor, was er een dubbel gevoel. Dat die urne, die al die tijd daar op die ene plek had gestaan, onaangeroerd, je huis zou gaan verlaten, het leek toch iets te gaan veranderen. Misschien zegt dat ook iets over jouw plek van thuiskomen. En er was dat beeld van haar, van waar ze nu zou zijn. Je zag een tussenplek, een plek van ingehouden onrust, de lippen op elkaar, je zag geen vrede, geen thuis.

Al die praktische dingen, al dat gestotter en gestuntel, ze zou het opnieuw grappig gevonden. Dat je de urne moest openmaken om een deel van de as eruit te halen. Hoe je dat moet doen, en hoe je voorkomt dat er iets fout gaat, hoe heerlijk aards dat is. En weer met diezelfde plastic zak met daarin de doos met de urne op de trein en de bus, terug naar het noorden van het land. Dit keer niet op een plaatsje naast je op de bank.

Je komt eraan, je bent nog te vroeg, je zus en de kinderen zijn er nog niet. Je kijkt rond op de begraafplaats van de landlopers, waar ook de natuurbegraafplaats is. De kruisen van de mensen die er alleen met een datum liggen, soms met initialen. Deel van een uitgestrekte plek, van rust en pijn. En dan het grasveld, waar het straks zal gebeuren. Er is nog afwezigheid.

Je loopt de anderen tegemoet. Na een koffietje keren jullie samen terug, dit keer samen. Heel even weegt het besef, jij bent alleen, zij zijn met zes. En daarna is het weer goed, het is.

Dit is de wei, hier dicht bij die grote boom, hier zal het gebeuren. Je opent de urne, je geeft het kleine schepje door. Iedereen doet iets, zegt iets. Het laatste stuk doe jij samen met je zus. Er is nog genoeg over voor bij die twee berkenbomen. Ze had iets met berken. (Zoveel dingen gaan door je hoofd, en zoveel ook niet.)

Wanneer het voorbij is, voel je: dit is een goede plek. Misschien kun je hier thuiskomen dicht bij zoveel ontheemden. Misschien is dit een plek om te blijven. Misschien wilde ze graag alleen zijn in haar samenzijn. Van hieruit kan ze alles bijna zien. Daar waar ze woonde als kind. Daar waar haar moeder begraven ligt. Daar in de verte waar ze geboren werd en ze later zou wonen met haar gezin. En er is die stille natuur, die geen vragen stelt, en haar vredevol in zich opneemt. Misschien kan het hier gebeuren.

Later aan de eettafel worden er verhalen verteld. Je was nog even naar het oude huis geweest. Het zegt je niets meer, het staat er, en het is weg. De anderen aan de tafel, ze ontroeren je diep. Zij zijn een deel van je thuis. We hebben het goed gedaan, zeggen je zus en jij tegen elkaar.

De terugreis, weer in de bus en trein, voelt lichter zonder die zware tas. Het is goed zo.

Je komt thuis, ziet dat er een lege plek is, daar waar de urne stond. En even zie je iets, denk je, van een tussenplek die voorbij is, voorbij zou kunnen zijn.

Gelukkig heb je nog een heel leven om te oefenen in thuiskomen.  

26 december 2023

The Fraud


Wie vertelt de waarheid? Welke waarheid mag verteld worden? Buigen we allemaal een beetje de waarheid om om zelf het leven te overleven? Gebruiken we de werkelijkheid voor onze verhalen? Kan de illusie van een roman de werkelijkheid controleren, of ontsnappen de dingen steeds aan de literaire vorm? Hoe modern kan een historische roman zijn? Je kunt het lijstje van vragen nog een heel stuk uitbreiden als je probeert te vatten wat je nu eigenlijk hebt gelezen nadat je de wervelende roman The Fraud (vertaald als: Charlatan) van de Britse Zadie Smith uit hebt. Het boek is meerlagig, meerstemmig, tegelijk ernstig, komisch en satirisch, een boek over boeken, modern en oud, verwarrend en meeslepend, en bovenal een genot om te lezen, pagina na pagina. Telkens hoor je die briljante en onnavolgbare stem van Smith die de zinnen doet fonkelen. Het is een dik boek, dat zich niet zomaar laat vatten, en dat is ook de bedoeling. Het speelt met een historische werkelijkheid en met bestaande bronnen en maakt daar een eindeloos spiegelpaleis van. Wie hoopt op een eenduidig verhaal dat in een klassieke vorm met een heldere boodschap netjes van A tot Z zal verteld worden, is eraan voor de moeite. Wie een avontuur wil beleven in een boek dat een inspanning vraagt van de lezer, af en toe een klein beetje uit balans is, maar vooral helemaal zichzelf is, is aan het goede adres.

Het verhaal speelt zich vooral af rond het huis van William Ainsworth, een auteur van historische romans, die al een hele tijd op zijn retour is. Het centrale personage is de geweldige Eliza Touchet, een nicht van William. Nadat haar man was overleden is ze bij Ainsworth ingetrokken, waar ze ondertussen al enkele tientallen jaren het huishouden runt. Ze zorgt voor de kinderen, had een nauwe band met de eerste vrouw van Ainsworth, zoekt die met zijn tweede (erg jonge) vrouw, was zijn vertrouwelinge en eerste lezer, vertelde hem vooral niet dat ze zijn boeken maar niets vond, was getuige van allerlei literaire feestjes waarbij bekende auteurs als Dickens of Thackeray opduiken. Ze is Schots en katholiek, heeft een progressieve vrijgevochten geest, wil uiteindelijk zelf ook een boek schrijven, maar moet vaak op de achtergrond blijven. Ze is een complexe, grappige, heel intelligente en eigenzinnige vrouw die bijtend spits kan zijn, en tegelijk ook blind is voor haar eigen privileges of blinde vlekken. Zij draagt het hele boek en blijft je als lezer heel erg bij. Naarmate ze ouder wordt, en ze steeds meer moeite moet doen om de gevolgen van de langzame neergang van Ainsworth te dragen, beseft ze wat er ook in haar leven voorbij is gegaan, en wil ze een eigen vrijheid veroveren.

We zitten ondertussen in de jaren 1870. Er is een groot proces dat vele maanden in de publieke belangstelling zal staan. Een man beweert dat hij Sir Roger Tichborne is, waarvan men tot nu toe dacht dat die was overleden op zee. Sir Roger zou de enige erfgenaam zijn van een grote erfenis. Een man maakt zich bekend en zegt dat hij de dood gewaande Sir Roger is, al spreekt alles tegen hem. Is hij een bedrieger, of spreekt hij toch de waarheid? Het komt tot een proces dat erg druk wordt gevolgd en een soort symbool wordt van een gevecht van arm tegen rijk. Eliza raakt gefascineerd door het proces en gaat het volgen, samen met de nog erg jonge vrouw van William. Die is zonder meer overtuigd van het gelijk van “The Claimant” (de eiser), terwijl Eliza hem van in het begin ongeloofwaardig vindt maar wel houdt van het spektakel en het spel met de waarheid. Een centrale rol in het proces speelt de zwarte man Andrew Bogle, die als slaaf opgroeide op een plantage in Jamaica en als jongen bij het gezin Tichborne werkte. Bogle zegt dat de man – waarvan anderen beweren dat hij gewoon een Australische slager is – wel degelijk Sir Roger zou zijn. Eliza zoekt contact met Bogle en wil zijn hele levensverhaal leren kennen. Ze is zelf voorstander van de afschaffing van de slavernij. Ze denkt dat ze door het verhaal te leren kennen van Bogle dichter bij een maatschappelijke waarheid komt dan de pijnlijk oppervlakkige gesprekken tussen de schrijvers tijdens hun literaire ontmoetingen in huize Ainsworth, en al helemaal dan de roman die William laat afspelen in Jamaica, terwijl hij er nooit geweest is. Bogle vertelt rustig zijn verhaal, maar houdt afstand.

Eliza is op zoek naar hoe de waarheid werkt. Ze kijkt neer op de historische romans die eenzijdige personages opvoeren die niets te maken hebben met de werkelijkheid en gewoon de geschiedenis ‘gebruiken’ om er een product van te maken. Dat soort roman is een vorm van bedrog. En een schrijver van dat soort boeken die zich erg belangrijk voelt, maar eigenlijk vooral weg blijft van het echte leven en zijn gezin overlaat aan anderen is eveneens een bedrieger. Maar Eliza houdt, voor de goede vrede, toch het evenwicht in stand in huis door niet te zeggen aan William wat ze werkelijk denkt. Ze moet verborgen houden dat ze eigenlijk ook op vrouwen valt en dat ze zelf literaire ambities heeft. De man die in het proces de erfenis opeist is een soort lege populist, die als een volksmenner het publiek kan bespelen en met de wind mee kan bewegen. (In een paar zinnen kan Smith zijn personage neersabelen alsof ze iemand als Trump finaal onderuit haalt.) Het is zelfs niet duidelijk of hij zijn eigen waarheid gelooft. Er is dan het merkwaardige personage van Andrew Bogle. Een groot deel van het boek gaat uitgebreid in op zijn levensverhaal. Hij is een rechtschapen goede man, die rustig zijn verhaal wil doen. Waarom verbindt hij zich met zo’n onbetrouwbare man als The Claimant? Of wil hij via dit proces een waarheid in beeld krijgen die zo velen vooral niet wilden zien? Want terwijl de grote massa gulzig het proces volgt, als een soort mediaspektakel, om te weten te komen wie nu eigenlijk de echte bedrieger is, blijft de harde werkelijkheid van de slavernij en de kolonisatie buiten beeld. De rijkdom en de status van dat grote Britse rijk steunen op één groot bedrog. Eliza wil Bogle leren kennen, maar wil in zekere zin vooral zijn verhaal. Ze veronderstelt dat ze heel open en breeddenkend is, maar laat zich toch ook onbewust leiden door een soort paternalisme, waarbij de echte werkelijkheid van het leven van mensen van kleur niet al te dichtbij mag komen.

Het boek heeft schijnbaar de vorm van een 19de eeuwse roman, met korte hoofdstukken met sprekende titels, als was het een feuilleton. Die vorm is op zich een beetje bedrieglijk. De hoofdstukken springen heen en weer in de tijd en geven vaak fragmenten, veeleer dan afgewerkte verhaalonderdelen. Je moet als lezer mee bewegen. Van het oude ideaaltype van een roman die een ‘volledige’ werkelijkheid toont met afgelijnde personages die je helemaal zou kunnen kennen, blijft weinig of niets over. Tegelijk zit je wel te lezen in een boek dat die oude kaders van een historische roman of de sfeer van een roman van Charles Dickens spiegelt, en zo ook iets ‘gebruikt’. (Het is overigens heerlijk hoe Dickens in dit boek subtiel te kijken wordt gezet.) Wat het spel met die vorm nog overstijgt is die heel eigen briljante toon van Zadie Smith. Al vanaf de eerste pagina voel je haar heel eigen stem, haar heel spitse en vaak genadeloos grappige manier van schrijven. De combinatie van het enorme talent van Smith met het heerlijke personage van Eliza Touchet zorgt regelmatig voor literair vuurwerk, zeker wanneer allerlei vormen van mannelijke zelfgenoegzaamheid trefzeker onderuit kunnen gehaald worden.

Is het boek perfect in evenwicht? Niet altijd. Soms moet je een beetje volhouden en wordt het wat ingewikkeld met zoveel personages en sprongen in de tijd. Soms denk je dat sommige stukken iets korter konden. Soms zijn de drie grote lijnen (het leven van William en Eliza, het proces, het verhaal van Bogle) niet helemaal in balans. Tegelijk kun je zeggen dat het een kracht is van dit boek dat je niet zomaar een ‘af’ verhaal krijgt dat mooi van begin naar einde evolueert. Het is een tekst die je voelt bewegen, meerlagig en meerstemmig, en je zo wijst op de controle die je niet hebt als lezer. De leeservaring verplicht je om heel veel vragen te stellen die je niet zomaar kunt beantwoorden. En waarschijnlijk is het net dat wat Zadie Smith beoogde met deze heel bijzondere roman.

23 december 2023

Het kantelt een beetje


Als je stil bent, hoor je het misschien.

Heel even ben je gewichtloos.

Heel even maar.

Even zie je het.

Hoe het zou zijn, zonder je zwaartekracht.

Even zie je het.

De plek tussen hier en daar.

Waar je aanraakbaar bent.

Je legt de dingen neer.

Heel traag.

Misschien is er een scheurtje in de tijd.

Tussen donker en licht.

Hoe je kunt verlangen.

Naar dat nulpunt.

Misschien is dat al genoeg.

Misschien is alles er al.

Liet het kantelen 

Een afdruk in je huid.

Laat wat je niet wist dat er was

Zich herinneren.

Als kijken.

Ben je

Het kantelen.

22 december 2023

De dagen tot aan


Het zijn de laatste dagen voor, de dagen tot aan. Daar waar het net voorbij het kantelpunt zal zijn, daar waar iets zich neer zal leggen. (Dat is toch het plan.)

Je probeert de dagen die zullen komen al een beetje in je hoofd te zien. (Daar waar je aan land zult gaan.)

Er is nog zoveel te doen, een lijstje, een uitzicht op een clean desk. (Of toch iets dat daarop lijkt.)

Je praat met de meneer die de toegangscontrole moet doen. Je praat met de meneer aan het onthaal. Iemand komt je ophalen. De vergadering zoekt zichzelf, voorzichtig. Dingen worden gezegd, bij elke herhaling telkens iets duidelijker.

(In het station is er een ongeval gebeurd, lees je. Het verkeer komt weer op gang, iemand heeft iets ergs meegemaakt.)

De wenskaarten beginnen binnen te komen. (Hopelijk zal het je lukken om de jouwe op tijd buiten te krijgen.)

Je mag op bezoek gaan bij de baby. (Het is als een feestje.) Je kijkt. Je kijkt. (Je smelt.) Even mag de kleine uk bij je zitten. Hij kijkt je aan, heel uitgebreid, elke rimpel bestuderend (waarschijnlijk). (Zo’n kale kop, het zorgt meteen voor een verwantschap.) Nadien loop je glimlachend door de stad.

Een andere dag. Het lijstje, het loopt lekker, denk je.

(O ja, tussendoor zou je ook nog je wens moeten maken.) Je leest de wens van vorig jaar. (Merkwaardig hoe je wens je een jaar later laat zien waar je stond, toen.) Welke woorden zouden er komen? Je wacht. (Een woord komt. Het was op zondag naar je toe gekomen, als woord voor dat stukje dat je nog te schrijven hebt.)

Je begint aan je stukje. Het zou fijn zijn als er al iets komt. (Een tekst kan op weg gaan. Daarna kun je gewoon volgen.)

De laatste avondvergadering van het jaar. Nadien loop je naar huis, ineens heel erg moe. (En je hebt nog die afwas te doen.)

Een andere dag. Op weg naar de kinesiste kom je haar tegen. Het is zo lang geleden dat je haar nog zag, al dacht je al vaak aan haar. (Nu wil je niet naar de tijd moeten kijken, nu wil je alleen maar luisteren, denk je.) Hoe het met haar gaat? Of ze het een beetje vol kan houden? (Het verwart je dat je moet vertrekken. Je probeert zo snel mogelijk te stappen, loopt sommige stukjes. Je verontschuldigt je voor die twee minuten te laat.)

Het lijstje. (Dat en dat en dat nog.)

Je werkt je wens af. Je werkt je stukje af. (Die twee haken in elkaar.) (Bij het schrijven dacht je aan haar, ze zal het wel zien, denk je.)

Terug in de stad. (Al de hele week lijkt iedereen zo onrustig. Voetgangers, fietsers, automobilisten, … iedereen lijkt zenuwachtig, wil nog snel iets.)

Vooruit denken, in het kader van de nieuwjaarskaartenlogistiek. Je staat aan te schuiven in het postkantoor, het is er druk. (De man naast je zaagt omdat hij vindt dat het niet snel genoeg vooruit gaat.) Extra voorraad postzegels, check. Op weg naar de andere winkel. (Een groot bord met het woord ‘Wintertijd’. Waarom willen mensen poseren voor een bord met het woord ‘Wintertijd’?) Extra voorraad omslagen, check. En o ja, je hebt ook nog kaas nodig.

Je leest de tekst van je stukje in. Je stuurt alles door. (Het was alsof dat de laatste grote opdracht was voor dit jaar.)

Het raadsel van de kerstfilms.

Een andere dag. Een conferentie en een grote vergadering. Heen en weer lopen met het fototoestel. Momenten in een gezicht afwachten.

Tussendoor nog proberen je ander werk te doen, in etappes.

Bijna weer thuis. In de winkel glimlach je naar de mevrouw van de kaas. (Je bent voorspelbaar.)

(Die enkele kerstcadeaus die je nog zou moeten kopen. Je zou het nog ergens tussendoor moeten schuiven.)

Een ingewikkelde droom

Een andere dag. (De laatste dag voor, een soort marathon.) De mensen in de trein zien er moe uit. Ze willen allemaal een beetje alleen gelaten worden, zo lijkt het.

We zijn aan de andere kant van de langste nacht, denk je.

Je begint eraan, probeert zo snel mogelijk door te werken. (Normaal ben je op deze dag bijna altijd helemaal alleen op het werk, nu is iedereen er. Telkens een beetje afgeleid.)

Je probeert zoveel mogelijk af te krijgen voor het kerstetentje begint. Het is gezellig aan de tafel. Snel na het dessert ga je weer verder werken, nog net enkele dingen te doen voor het stadium van de relatieve clean desk.

En net wanneer je klaar bent met alles op je lijstje, klaar om nog te gaan helpen met de afwas, komt er nog een mail binnen. (Iemand schept er blijkbaar een of ander plezier in om jouw opgeruimde gevoel nog net ultiem te komen verstoren. Sommige mensen zijn raar, en heel vermoeiend.)

Voor je vertrekt, probeer je nog snel zoveel mogelijk dingen af te wassen. De vermoeidheid begint te komen, terwijl je naar het station loopt. Je laat die ene volle trein zonder jou vertrekken, neemt de volgende, met veel plaats om alleen te zijn.

Bijna thuis, je loopt over de markt. Een auto stopt naast je, het raam gaat open. De mevrouw binnen vraagt of je misschien op weg bent naar je auto, zodat ze misschien jouw parkeerplaats kunnen hebben. Je zegt dat je gewoon op weg bent naar huis. Ze zegt dat dat oké is. In al die jaren heb je dat nog nooit meegemaakt, denk je. (Een stem in je roept iets dat mogelijk als onbeleefd zou kunnen worden beschouwd.)

Je bent eindelijk thuis. (Het huis is blij je te zien, zegt dat het je graag zou omarmen, in etappes.)

Het mag komen, denk je, alles aan de andere kant.

15 december 2023

Een aftelhoofd


(Iets blijft nog hangen van de zondag. Iets dat je verdrietig maakt, en een beetje alleen. Het is.)

In je hoofd zal het net lukken, in een aanvaardbare staat van nog levend zijn de kerstvakantie halen, denk je. Alle dingen zie je op een rijtje. Je zou telkens een streepje kunnen zetten, telkens aftellen. (Als het zo zou blijven, zal het net lukken. Gewoon telkens ding per ding in volle aandacht, niet aan de andere dingen denken, zeg je tegen jezelf.)

Een koffieafspraak. Je keek er al lang naar uit om haar nog eens even gewoon te spreken, ook al is het maar voor even. (Misschien heeft zij nu ook wel een aftelhoofd?) De verhalen over de kinderen, die wil je graag horen. (Misschien kun je zo praten dat deze plek gewoon heel rustig wordt.)

De student interviewt je. (In dat zelfde hoofd moet je ook antwoorden zoeken, die liefst ook een beetje intelligent klinken.) Hij vindt het interessant. (Zijn definitie van een ‘kort’ interview is wel niet helemaal de jouwe, maar hopelijk was het nuttig voor hem.)

Of het nog zou lukken om voor de kerstvakantie nog een samenkomst te doen. (Minuscule kortsluiting in het aftelhoofd.) Ja, natuurlijk.

Ze is wat te laat. Ze wou jou absoluut interviewen, dat had ze uitgelegd. In academische vragen wil ze allerlei dingen weten over wat jij als een andere, iets meer banale werkelijkheid hebt ervaren. (Die spanning is altijd interessant.) Ze vertelt waar ze vandaan komt. Ineens lijkt het gesprek zo futiel, het verwart je een beetje. (Misschien kan het haar helpen om zich zo even op andere dingen te kunnen concentreren.) Na haar vragen heb jij nog enkele vragen voor haar. Het wordt een heel erg mooi, heel erg breekbaar gesprek. (Er is geen goed Nederlands woord voor ‘humbling’.) Iets over fluïde identiteiten, en nergens meer thuis kunnen zijn. Iets over verdriet en kwaadheid. Iets over kinderen. Je vertelt over je boek (een beetje verlegen), haar ogen veranderen. Het gesprek is een geschenk, je bedankt haar.

(Nog net op tijd thuis om heel snel iets te koken net voor de vergaderingen beginnen op het scherm.)

Een andere dag. Een mooi gesprek. Iets over een plan met je boek. Wat ze vertelt ontroert je. (Je vroeg haar wat ze van Julia vond.)

Of het zou lukken voor jou om nog later van de week een extra overlegje te hebben. (Minuscule flits van hoofdpijn.) Ja, natuurlijk.

Het is een beetje hollen, maar je wilt nog even over huis voor je weer moet vertrekken. Daar iets eten, even daar zijn, en dan ben je weer weg.

Je bent goed op tijd. Je kunt nog even spreken met enkele mensen die je dierbaar zijn, en dan begint het. Je mag heel even naar voor komen, je wilt alleen maar zeggen dat je trots bent op hen. Ze stellen het boek voor dat ze samen schreven. Je bent zo blij voor hen. Het is een mooie avond. (Je zou zo graag wat langer gebleven zijn, je had zo graag nog langer gepraat met de mensen, je had zo graag zo veel.) Je vertrekt iets te vroeg, om die ene trein nog te halen, zodat je bij de overstap nog altijd twee opties hebt. Je bent op tijd, haalt de trein die die andere route neemt. Die duurt iets langer, maar op een of andere manier voel je je steeds een beetje meer geborgen in die trein. Je kunt eindelijk weer wat verder lezen in die roman. (Net voor middernacht ben je weer thuis.)

Een andere dag. De kinesiste kneedt je weer in een plooi. Je hebt nog even tijd voor je volgende afspraak.

Je zit in de wachtzaal van het station. Er staan enkele merkwaardige kerstconstructies, met flikkerende lichtjes. (Iemand heeft die dingen bedacht, en gemaakt, denk je.) Je loopt door naar je afspraak. Een boeiend gesprek.

Of je ook nog kunt kijken naar die tekening die van je is gemaakt. (Oei, zie ik er zo uit?)

Je krijgt een belangwekkend bericht, iets over Downton Abbey, en dat het mag. Je glimlacht.

Je bent net op tijd weer thuis, denk je, om nog rustig te koken en af te wassen voor je naar het concert gaat.

Of het goed is dat we dat ding zo en zo organiseren volgend jaar, en hoe jij dat ziet. (Die afwas is dan maar voor straks.)

Je staat aan te schuiven voor het concert. Zij komt er iets later ook bij staan. Jullie zagen hem al vaak. Je zit perfect. (Wat zij van die tekening vindt. O nee, zegt ze. Je zult het zo doorgeven, zeg je.) Een wonderlijk mooi concert. Hij heeft geen schrik om zijn muziek traag te laten ademen, denk je. (Je huid is in voor melancholie.) En nog een mooi gesprek, bij het einde van het concert.

(Toch nog even die afwas afwerken, belangrijk voor het ochtendgevoel.)

Een andere dag. Eerst even naar de tandarts voor de halfjaarlijkse controle. De dingen gaan goed. Ze zegt iets over je wijsheidstanden. (Ze lijken geen existentieel probleem te hebben, doen rustig verder.)

Het lijstje voor deze dag. (Verder aftellen. En je zou haar ook graag nog eens rustig schrijven, het zal nog even moeten wachten.)

Je wilt eerst nog even naar huis, voor je weer moet vertrekken. De trein zorgt ervoor dat het nipt is, maar het lukt nog net. Onderweg voor de lezing die je gaat geven. (Vertraging, hopelijk niet te lang.) Je bent nog op tijd daar. (Je had de route door de stad al een beetje geoefend in je hoofd.) Je vraagt of ze het niet te erg vinden dat je straks iets vroeger vertrekt dan voorzien, zodat je toch nog die ene trein kunt nemen. Ze vinden het goed. Je doet je verhaal, kunt nog enkele dingen antwoorden op vragen. Je belooft dat je een andere keer nog eens terug zult komen, en holt dan naar de trein. Je zit nog even op het perron te wachten. (Dit is haar station denk je, hier haalt ze je steeds op als je haar bezoekt.) In de trein. Je bent blij dat wat vroeger thuis zult zijn, niet weer net voor middernacht. Het is weer diezelfde trein. Geborgen. Verder lezen in het boek.

Veel dromen die nacht.

Een andere dag. Nog twee afspraken voor je weer in de trein zult zitten. Je zit naast haar in wat blijkbaar de rode cel is. (Het gaat over dingen die je moet maken aan de andere kant van de jaarwissel, het moet dus niet echt nog bij de andere dingen in je hoofd.)

Op het werk. Je probeert alle vrijdagdingen zo goed mogelijk te doen. Bijna alles lukt. Je staat klaar om naar huis te vertrekken, een vermoeidheid overvalt je. Je haalt nog net een trein eerder dan je hoopte. In de winkelstraat praat je nog even met enkele wijze mannen. (Je wilt vooral naar huis, voel je.)

Eerst even niets, met een dekentje. Je schuift ongemerkt terug in het avondritme dat je de voorbije dagen telkens weer ontsnapte. Je glimlacht.

09 december 2023

Misschien verdwijnen


Misschien verdwijnen.

Even.

Alleen water zijn.

Even geen vorm.

Geen huidtijd.

Alleen vloeibaar.

Zonder afwezigheid.

Alleen maar hier.

En de troost.

Geen woord.

Voor wie je bent.

Even nog.

Alleen water.

En warm.

En kijken.

Misschien hoor je de wind.

Misschien is er ergens iemand.

Het verandert niets.

Aan wat blijft.

Waterverlangen.

Water kun je niet hebben.

Alleen de illusie ervan.

Dat alle tijd er zou zijn.

Tot alles wat zich herinnert.

Verdampt zou zijn.

Wie zou je zien.

Als water.

Water kun je vermoeden.

Een bedding niet.

Je vertelde het haar.

En ze begreep het meteen.

Ze wist het.

Misschien kun je het zien.

Dat verdwijnen.

Waar het zou zijn.

08 december 2023

Grenzen


Er is nog iets van het verdriet van de zondag in je huid, die ochtend, bij het begin van de nieuwe week. Het mag.

Je hebt een beetje schrik voor de week, de lange rij vergaderingen en afspraken. Alles wat je te doen hebt. Het lijstje dat je al voor je ziet. Gewoon bewegen, denk je, het ene na het andere. Een beetje verdwijnen in dat bewegen.

Je staat voor de groep, de opleiding die je elke maand geeft. Je vraagt verhalen, of ze dingen hebben meegemaakt waarbij ze in een ethisch dilemma terechtkwamen. Een van de vrouwen vertelt een huiveringwekkend verhaal. Toxisch is nog een zacht woord, denk je, voor wat ze vertelt over die vreselijke man. Je probeert je voor te stellen hoe ze zich ingesloten moet hebben gevoeld, tussen die mannen. Het zwijgen van de anderen. Ze heeft een lijn getrokken, een grens. Je ziet haar kracht. Het ontroert je.

Je wilt eerst nog even naar huis, al is het maar voor even. Om daar te zijn, daar nog even iets te eten, voor je weer vertrekt. Je zoekt een plekje in de trein waar je je omringd voelt. Je bereidt je puntjes voor voor de redactievergadering. (Waarom denk je altijd dat je te weinig puntjes zult hebben?)

Vanuit de trein gezien lijkt het of in alle huizen en appartementen waar je binnen kunt kijken al een grote kerstboom staat. (Waarom maakt dat je verdrietig?)

Thuis. Je bent moe, maar je wilt nog even hangen, voor je naar bed gaat.

Een andere dag. Je werkt van thuis. Een dag met vier vergaderingen. (Gewoon bewegen, denk je.)

De eerste. Je praat nog even met de vrouwen aan het onthaal, je bent te vroeg, zoals steeds. Verhalen over betogingen. Misschien klink je wel heel oud.

De tweede. Je probeert ze altijd zo goed mogelijk voor te bereiden. Alles moet netjes in orde zijn. (Alleen nog dat gepruts voor het scherm juist werkt, voor wie volgt op afstand. Pas wanneer dat allemaal werkt, wordt iets rustig in je.) Je bent een beetje trots, zoals steeds, op die groep rond de tafel. (En hoe je iets mocht zijn in die stroom.) Ze zit naast je. Ze heeft de smileys vervangen door kleuren, en het is goed.

De derde. Je probeert nog snel alles klaar te zetten in huis en de afwas te doen, voor ze binnen zullen komen. Daar zijn ze al. (Een tafel met alleen maar mannen.) Je probeert te begrijpen wat er gezegd wordt. (Over piek, en fasen, en kabels, en meters, …) Iets komt stap voor stap dichterbij. (En het begon ooit met een vraag die je stelde.)

De vierde. (Je prutst nog een beetje eer je de lichtknop gevonden hebt.) Ze zitten rond de tafel. Je bent een beetje moe, maar het voelt goed, bij hen te zijn. Je hebt het cadeau bij voor een dierbare vriendin. Ze komt wat later binnen, komt naast je zitten. (Je bent veilig.) Ze haalt na de vergadering ook nog even de plant op die al een tijdje op haar wacht. De dingen zijn goed.

(Je zou nog even willen hangen, voor je naar bed gaat.)

Een andere dag. Toch maar thuis werken, er zijn minder treinen. Het lijstje schiet aardig op. Je wacht met de verwarming, tot het avond zal zijn. Je bent goed ingepakt. (Je mist de trein, merk je.)

Heel even na de middag gaan liggen, onder het dekentje. (Gloeien.)

De avondvergadering. Iets in wat je hoort, maakt je moe. (Misschien ben je alleen maar opstandig. Je zou zo graag…)

(Je blijft nog even hangen, voor je naar bed gaat.)

Een heel ingewikkelde droom. (Hoe slaagt je hoofd erin zo’n complexe verhalen te bedenken? Wanneer je wakker bent, lukt dat nooit.) Je leeft met anderen in een groep, de dingen gaan goed. Tot die ene man in de groep komt, en stap voor stap alles kapot begint te maken. Hoe hij grenzen overschrijdt, terreur organiseert. Hoe hij pijn doet, en daarvan lijkt te genieten.

Die ochtend spreek je met jezelf af dat je in de trein wilt zitten, niet thuis wilt werken. Het is of de trein op je heeft gewacht, je omringt. Het maakt je rustig.

Je hebt een lang lijstje, je kunt het ene na het andere ding wegstrepen.

(De ene na de andere telefoon, ze willen even met je praten.)

Ook in de trein terug, netjes op tijd, heb je veel plaats.

De avondvergadering. Of je een cadeautje mee wilde brengen. Je pakt een van je boeken in. Je kijkt rond, luistert naar de verhalen. (Iets is een beetje moe in je.)

Na het eten sta je in de zaal te wachten. Ze komt naar je toe. Het is al zo lang geleden dat je haar nog zag. Je bent blij dat het haar goed gaat. Ze vertelt dat ze je boek las. (Je had gehoopt dat zij het zou lezen.)

(Je blijft net minder lang hangen dan je eigenlijk zou willen.)

Alle dromen zijn nog steeds welkom.

Een andere dag. Er zijn weer meer mensen in de trein, zie je. Een gesprek met een vroegere collega. Ze staat scherp. Klaar, om te handelen. (Iets met grenzen.)

Je haalt nog een stapeltje boeken. (De koeltas omringt de boeken.)

De laatste dingen op het lijstje. (Bewegen, van het ene naar het andere.)

Weer thuis. De weekendboodschappen al een dag vroeger, je stapt meteen op de fiets. (Vergaderen op zaterdag, van het ene naar het andere.) De zaterdagochtendwinkelmevrouw is er ook op vrijdag, nu jij toevallig een vrijdagklant geworden bent. (Goed van de kosmos.) 

Je wilt alleen maar alleen, of zoiets. En nog iets. (Al weet je niet wat dat is.)

03 december 2023

En de sneeuw


De week begint stil. Met nog veel week voor je. (Wat misschien gewoon een manier van kijken is. Of niet. Je dacht het onlangs nog, hoe je ritmes nodig hebt, in je dag, in je week, in je lichaam. Misschien zoals je adem, misschien zoals kleine seizoenen, elke dag.)

Een bijzonder overleg. Een toelichting over een onderzoek. (Hij zegt dat jouw rol in de organisatie in de wetenschap niet bestaat. Wat eigenlijk wel een fijne gedachte is, denk je.)

Een gesprek in de avond. Je kunt alleen maar beamen wat zij zegt, zeg je. (En o ja, je moet nog altijd dat etentje organiseren.)

Een andere dag. De dingetjes die je nog klaar moest maken voor de vergadering van volgende week. Eens je het allemaal voor je ziet, begint de puzzel netjes in elkaar te vallen. (Waar je wel voorstander van bent, in het algemeen, denk je.)

De avondvergadering, in een bijzondere omgeving. Een beetje chique. (Je bent blijkbaar de enige veggie.) Iets in je bewegingen verstilt, denk je.

(Je verlangt naar warm, op weg naar huis.)

Een andere dag. (Er staat iets met huid in je agenda.)

De kinesiste deukt je lijf een beetje uit. (Circulaire huid.)

Gewoon een lijstje met dingen, dat zou goed zijn, denk je. Gewoon het ene na het andere, meer niet. (Een ritme. Misschien verlang je ook naar een ritme. Of ben je een ritme.)

Die avond ga je nog even langs bij vrienden. Ze vertellen over hun kleindochter. En je smelt helemaal, het is zo geweldig, hoe ze praten, hoe ze bewegen. Je bent zo blij voor hen.

De rest van de avond wil je alleen maar onder een dekentje, en kijken. Series die je een beetje week maken. Verdwijnen in verhalen, waardoor je voelt dat je voelt. (Even zou je willen dat het nooit voorbij gaat, maar de nacht wacht op je.)

Een andere dag. Je begint vroeg met de dingetjes die dringend zijn, ook al heb je een vrije ochtend.

Ze wacht al op je, op de plek waar jullie meestal afspreken. Je bent zo blij haar weer te zien. Het gesprek beweegt zo mooi. Ze ziet dingen in je, en vertelt het je. Ze heeft gelijk, zeg je. Je vertelt haar iets dat jij ziet. Een gesprek als een plek die blijft.

En daarna weer de dingen. Gelukkig is de trein er nog, tussen hier en daar.

Je hoort geweldig nieuws. (Iets van hoop, iets van een kans.)

Die avond, een gesprek aan de tafel. Gedachten gaan heen en weer. (Dromen in uitvoering.)

(Warm mag nog steeds, denk je, op weg naar huis.)

Een andere dag. Zoals elke week heb je dat ding te maken, telkens in één lange adem, zo lijkt het wel. Het vraagt al je aandacht. (Het is een beetje vermoeiend en rustig tegelijk.)

Je hoort, je leest reacties op dat wat de vorige dag naar je toe kwam. Dat wat klonk als een overwinning, als hoop. De eerste reacties, de vorige avond waren goed, deemoedig en strijdbaar. Maar nu hoor je de andere reacties. Ze maken je kwaad, je handen trillen. (Iets valt over je, voor de rest van de dag, als een zware doek.)

Op weg naar huis haal je nog even de cd op, met die mooie muziek, voor een vriendin. (Verjaardagscadeau in vertraging, maar dat vindt ze zeker niet zo erg.)

Die avond. Je hebt een lezing te geven. Op weg daar naartoe. (Je voelt die zwaarte nog over je. Het cynisme maakt je een beetje misselijk, of zoiets.) Ze ontvangen je zoals steeds als een warm bad. Je verontschuldigt je bij het begin van de lezing, dat je een beetje emotioneel bent. Terwijl je vertelt, stroomt de kwaadheid door je heen. Het mag zeggen ze, het is goed, het is wat wij ook voelen, zeggen ze.

Je verkoopt nog enkele boeken. Iemand vraagt je iets te vertellen over wat je zei over boeddhist zijn. Je probeert het uit te leggen, een beetje bang dat je niet de juiste woorden zult gebruiken. Ze herkent wat je zegt, het is goed.

Het huis wacht op je, met een kleine glimlach.

Een nacht met bijzondere dromen.

De weekendboodschappen, het ritme van elke week.

Je gaat nog even langs bij de winkel die gaat uitverkopen. (Het maakt je een beetje droef.) Je hoopt dat er misschien nog van die warme sloffen zullen zijn in jouw (grote) maat. Ja! Je vertelt aan de mevrouw dat je het een beetje jammer vindt van de winkel.

(Een dag van gesprekken met je dierbaren, dat wordt het.)

Een koffiegesprek met je maatje. Het ontroert je heel erg. Iets over ziekte en sterven, iets over leven en het goede doen, iets over Kant en Arendt, iets over chocolade. (Je bent zo blij dat hij in je leven is.)

Een namiddagtheegesprek met een dierbare vriendin. Ze heeft waarschijnlijk weer eens gelijk in de dingen die ze je zegt. Misschien wil je ze nog niet helemaal horen.

Een avondetentje met een vriendin die verjaarde. Ze is blij met het boek. De verhalen raken je. Iets over gesprekken in je hoofd, met sommigen, maar niet met iedereen. En je vertelt nog even over Julia, en iets dat misschien voorbij is.

(Je verlangt naar het gloeien, onder het dekentje.) Het komt naar je toe, onder het dekentje.

(Ingewikkelde dromen.)

Een zondagochtend. Je hebt nog enkele dingen te doen, voor je je straks klaar kunt maken.

De nota is klaar, en verzonden. Je kunt aan het bordje beginnen. Je kleurt de letters in. (Met de stiften die je ooit nog kocht voor de meiden, in die grote doos waar toen hun spullen in zaten, voor wanneer ze op bezoek kwamen.)

Het is al druk in de trein. Veel mensen zijn op weg.

(Hoe vaak deed je dit al? Hoe vaak zul je dit nog te doen hebben? Iets tussen trots en droef.)

Je loopt tussen de mensen. Het begint te sneeuwen. Het zal nog even duren eer jullie kunnen vertrekken. Je ziet bekenden, het doet je goed.

Iemand komt je bedanken voor je boek. Ze gaat naast je staan voor een foto. (Je bent zo blij dat zij blij is met jouw boek, dat had je gehoopt.)

De mars komt langzaam in beweging. Het is goed hier te zijn, denk je. (Het is waar, dat je veranderd bent, besef je.)

Julia laat je weten dat ze er ook is. Ze loopt ergens met haar vriendinnen. Ze stuurt je een gekke foto. (Zo zou het zijn, denk je.)

Je bent bij je vrienden, Julia is er, je bent waar je wilde zijn. En toch. Heel even. Iets is zo eenzaam. Iets is droef. Iets is moe. (Het is goed dat Julia niet ziet dat je even een traan wegpinkt.)

Er is veel plaats in de trein terug. Je bent bij je vrienden. Je loopt door de stad naar huis. Het sneeuwt nog een beetje. Je verlangt alleen naar warm, voor de rest van de avond. Alleen en week wil je zijn.

26 november 2023

Traagwarm


‘Is het warm genoeg zo?’
‘Ja, ik denk het wel. Ik ben eigenlijk vooral gewend aan koud ondertussen. Alsof warm niet zou mogen, misschien.’
‘En nu is het er gewoon.’
‘Wat niet wil zeggen dat ik het al vertrouw. Geef me gewoon nog wat tijd. Misschien kan ik wel voelen dat dit gewoon mag, en dat er niets gebeurt of dat ik niets moet doen.’
‘Er is tijd, veel tijd. En er is alleen maar dit.’
‘Soms verlang je naar een herinnering die er niet is. Het is alsof je lichaam iets weet, ook in afwezigheid. Een beetje alsof je een kleurplaat zou zijn. Er zijn stukken die zouden kunnen ingevuld worden, die een kleur zouden kunnen krijgen. Soms kun je die zien. Soms niet.’
‘En soms verlang je naar verdriet. Bij mij is het toch soms zo. Of misschien naar dat wat je voelt wanneer het begint te komen. Waarbij je dan ineens weer voelt. Alsof je dan zachter bent of zo.’
‘Heb jij dat ook? Ik herken het wel. Alleen durf ik het niet zo goed.’
‘Waarvoor ben je bang dan?’
‘Ik weet het niet. Dat het ineens veel zou worden, en dat ik dan alleen ben, en dat ik zou willen dat iemand gewoon naast me zit, en dat ik dan denk dat ik dat niet mag willen. Als ik het zo zeg, klinkt het wel heel onnozel.’
‘Nee hoor, helemaal niet. Soms denk ik dat er ergens in mij, als een soort onderaardse rivier of zo, een verdriet is. Een oud verdriet. Het is daar gewoon, het stoort verder niet. Misschien wil ik die af en toe kunnen voelen.’
‘Kun je die zien?’
‘Dat weet ik eigenlijk niet zo goed. Soms wel, denk ik.’
‘Het klinkt alsof je er wel vrede mee hebt.’
‘Ja, dat denk ik wel eigenlijk.’
‘Voel eens aan mijn handen, ze beginnen langzaam warm te worden. Dat is een goed teken.’
‘Ze hadden hun tijd nodig.’
‘Ja, zo is dat. Soms is het alsof het niet wil komen. Anderen begrijpen dat niet altijd. Ze willen me dan te veel aanraken of zo, ik kan het niet goed uitleggen. Waardoor er niets gebeurt, en ik eigenlijk een beetje sluit.’
‘Wat helpt je dan?’
‘Wachten. Alleen zijn. Of dat denk ik toch.’
‘Soms helpt het me als ik in mijn hoofd kijk, naar een plek hier zo ongeveer, en dan tegen mezelf zeg dat ik hier en nu ben, alleen maar hier en nu. En soms krijg ik het dan ineens terug warm.’
‘Ja? Dat moet ik ook eens proberen. Leg het me later nog maar eens uit hoe je dat doet.’
‘Dat zal ik doen.’
‘Ik was vanmiddag nog buiten bezig, en het was anders koud dan de vorige dagen. Het voelde een beetje als een uitnodiging. Om te bewegen in die koude, om iets te laten zien. Ik kan het niet uitleggen. Het heeft iets met overgave te maken of zo.’
‘Dat is een moeilijk woord, vind ik.’
‘In sommige dingen kun je dat nochtans heel goed, denk ik. Misschien besef je dat niet.’
‘Dat zou kunnen. Het woord is een beetje te groot voor mijn lichaam, denk ik.’
‘Ik begrijp je wel denk ik.’
‘Als ik je zo buiten bezig zie, heb ik wel het gevoel dat je je weg kent daar. Al weet ik niet wat dat zou willen zeggen.’
‘Dat is een mooi beeld. Ik heb me altijd goed gevoeld buiten. Al heb ik sinds een tijdje het gevoel dat ik ook een binnen moet hebben, om buiten te kunnen zijn.’
‘Een binnen waar het warm is.’
‘Ja, onder meer.’
‘Hoe gaat het met je handen?’
‘Goed, voel maar.’

25 november 2023

Nog een tekstje


Het weekend zit nog een beetje in je hoofd. Dat mooie panelgesprek waaraan je mocht deelnemen (en hoe je onder de indruk was van de anderen naast je op het podium, en je een beetje verlegen zocht naar jouw toon, en die ook vond.) Dat bijzondere middaggesprek. Het opende zich aarzelend en voorzichtig, als een of andere belofte op een lang gesprek. Dat heel erg mooie concert. Er gebeurde iets, en je was erbij.

En dan een nieuwe week. Je bent snotterig en hoesterig, en werkt dan maar gewoon thuis. (Je lichaam wordt stram op sommige plekken.) Je beweegt door de dag in etappes. Haperend, een beetje.

Op het plein, in de regen. Je kijkt naar de duizenden lichtjes. Je kijkt naar de mensen die kijken naar de lichtjes. Het ontroert je.

’s Avonds de ene na de andere telefoon.

(Schokkend, nu al: op de televisie wordt de blijde terugkeer van de kerstfilms aangekondigd. Het is dus bijna weer zo ver…)

Rare dromen, als een plaat die blijft hangen.

Een andere dag. (Je hapert nog een beetje.)

De vergadering. (Je bent steeds blij om haar te zien.) Samen zoeken naar een schema dat iets zegt over de werkelijkheid. Dat zou een samenvatting kunnen zijn. (Je bent blij dat de werkelijkheid niet in één schema te vatten is.)

De dag strompelt nog een beetje.

Je haalt het boek op dat uiteindelijk toch is aangekomen.

(Dekentjes zijn een goede uitvinding.)

De dromen zijn nog een beetje raar.

Een andere dag. (Die ene plek waar het pijn blijft doen. Terwijl je op de tafel ligt bij je kinesiste. Stel je voor dat ze daar alles weer helemaal zacht zou kunnen maken. Of je dat aan zou kunnen.)

Je bent net op tijd voor de mensen van de VN-delegatie. Je probeert zo goed mogelijk te antwoorden op hun vragen.

(Iets in je is al zenuwachtig voor wat die avond zal komen.)

Hoe gaat het met jou? Hoe gaat het met jou?

Die avond. Je zit klaar om de eerste resultaten te zien. De peiling floept op het scherm, je kijkt verbijsterd toe, vol ongeloof.

(Een rusteloze nacht. Ergens halverwege schiet je wakker, in een verdwaasde kramp. Je moet jezelf terug naar het nu ademen.)

Een gedeukte ochtend.

Na de middag vertrek je naar de feestelijke conferentie. (De plek waar je ooit met je vader naartoe had willen gaan. Zo had je je voorgenomen toen hij ziek werd. Hoe lang het duurde eer je uiteindelijk alleen ging, na zijn dood. Je bewoog waarschijnlijk te snel tussen alle muziekinstrumenten, maar je was er wel.)

De mensen nemen hun plaats in de zaal. Het gaat over literatuur. Er is muziek. Er zijn dichters. (Er zijn gelukkig verder weinig speeches.) Je mag de hele tijd door de zaal bewegen om foto’s te maken. Je moet geduldig zijn met het licht. (Misschien is dat wel een mooie gedachte.)

Later dan je had gehoopt kom je die avond op de andere conferentie aan. Enkele mooie gesprekken. (Enkele boeken.)

Op weg naar huis verlang je naar niets, zo niets mogelijk niets. Of zoiets.

Een andere dag. Je bent helemaal alleen op het werk. (Dat is al een beetje niets.) De vrijdagdingen. (Altijd een beetje dingen die hollen.) Er schuift nog een gesprek tussendoor. (Het doet goed haar even te zien, ze begrijpt helemaal wat je probeert te zeggen.) Ook nog snel even een nieuwe stapel boeken halen. (Dat tasje voor je boeken ziet er wel een beetje lullig uit, maar de boeken blijven zo wel goed op temperatuur. En ze voelen zich misschien wel een beetje gekussend.)

(In je hoofd zie je een tekstje, dat je zou moeten schrijven. Opdat het je weer zou kunnen verlaten. Het moet nog even wachten op zichzelf.)

Je holt naar de trein, voor je afspraak in de andere stad. Je hebt geen zin om te lezen, je wilt alleen maar kijken. Je komt net een beetje te laat, maar het is niet zo erg blijkbaar.

In de trein terug, de mensen lijken zo rusteloos, zo alleen op zichzelf gericht. (Misschien oefenen ze in varianten van egoïsme.)

(Zo snel koken en eten, het is niet je ding.)

(Iets wordt week, onverwacht. Je bent bijna doorwaadbaar, in dat ene moment.) Je moet weer vertrekken.

De nacht is stiller. Er is een droom die je niet begrijpt, tijdens je droom. (Je bent ongetwijfeld meerlagig.)

De dag beweegt van het ene naar het andere, je volgt, beweegt mee. Tot je weer thuis bent. (Er is al een dekentjesverlangen, stel je vast.) Traag binnenkomen, rustig koken, terwijl de boodschappen op het aanrecht opruimen, een grote afwas. De dingen vallen terug samen met zichzelf.

Warme stilte, als oefenen in verlangen.

17 november 2023

Tussenligger


Je kijkt uit naar de week. Niet dat ze minder gevuld zal zijn, je weet het. Misschien verlang je naar de momenten met alleen maar samen. Als eilanden.

Die avond, op weg naar de vergadering. Je krijgt een bericht dat ze niet doorgaat. Die ene toch, de andere wel. Zomaar ineens een lege plek. Rustig de afwas afwerken. Even nog wegglijden in een warm niets.

(Bijna geen zin om alsnog te vertrekken.)

In de vergadering. (Je kijkt naar zinnen in je hoofd.) 

Weer thuis, je zoekt het dekentje.

Een andere dag.

De dag is samen te vatten als: regen. (Voor het einde van de dag ben je vier keer uitgeregend. Alsof je ook aan de binnenkant van je huid nat kunt worden.)

Je praat met de meneer van de loskade. Over het immens grote pak in het zwart. Even later komen twee mannen het pak naar boven brengen. Het lijkt zo mysterieus. (Onder het zwart blijkt een gigantische hoop toetsenborden te zitten. Het mysterie verdwijnt een beetje.)

Die avond. (Het is alsof je nog steeds niet helemaal terug droog bent.) Jullie zoeken een tafeltje in het drukke café. Ze willen graag met je praten over het boek. (Het voelt als een voorrecht.) Een mooi gesprek, het raakt je erg. (Ze praten ook over Julia, alsof het gewoon zo mag zijn.) 

De volgende ochtend, niet zo nat. De dag kondigt zich goed aan.

In de trein werk je nog een beetje aan de voorbereiding van het panel dat je later in de week mag leiden. (Straks heb je dus alle tijd terug alleen maar je boek.)

In je hoofd heb je de route van het station naar het plein al een beetje geoefend. Of je haar zult zien op het plein, je twijfelt even, maar ze komt al op je af. (Een uitgesteld bezoek, je bent blij.)

Tijd voor verhalen, ze bewegen. (Nog te weinig tijd voor alle verhalen. Er zijn altijd nog verhalen.) Ze ontroeren je diep. (De regen komt netjes terwijl jullie binnen zitten te eten.) Hoe je de bomen kunt bedanken. En iets over aanraakbaarheid.

In de trein terug. Je probeert, tussen de verhalen die nog bewegen, langzaam weer in je boek te komen. (Eliza Touchet wacht geduldig op je.) De vrouw tegenover je praat ongeveer twintig minuten lang met haar vriend, die ergens ten lande in zijn auto in een file zit, die mogelijk door een ongeval veroorzaakt is. (Je zou denken dat je over zo’n onderwerp in een minuut wel ongeveer alle basic information hebt verzameld, maar toch.)

Die avond sta je bij de hoge tafel met een stapeltje boeken. Iemand komt binnen en zegt je dat ze het net nog over je boek hadden. (Het maakt je een beetje verlegen.)

De verhalen van de dag hebben nog wat tijd nodig die nacht.

Een andere dag. Je hebt een inhaallijstje dingen te doen. (De dingen zullen de hele dag opschuiven, er ritsen steeds meer dingen tussen, of zoiets.)

Je zit klaar in het panelgesprek. De andere sprekers zijn nog druk bezig met allerlei dingen in hun schriftje te noteren, zinnen die ze willen zeggen of zo. (Even maak je je zorgen, dat je zomaar zonder zinnen zou kunnen vallen. Zinloos als het ware.) Je zinnen komen zomaar naar je toe.

Een mooi gesprek met de minister.

In je hoofd zag het er allemaal goed uit. Hoe je nog net langs twee winkels zou kunnen gaan, even naar huis nog, om dan netjes op tijd in het restaurant te zijn voor je afspraak. (Ook de tijd lijkt op te schuiven.) De kosmos heeft echter deze dag uitgekozen om je iets te leren over onbestendigheid. (Je bent in principe erg voorstander van kosmische lessen, maar die mogen ook altijd op een andere dag komen.) Je holt naar het station, om daar te zien dat de vertragingen beginnen op te lopen. Na een te late en te volle trein, na een trein waarvan alleen de deuren in de achterste wagon open gaan (je staat helemaal vooraan), heb je een rustige plek in een volgende trein. (Interne dialoog, naar aanleiding van kosmische lessen.) Je laat alle futiele pogingen los om al die dingen nog te doen, en gaat gewoon naar het restaurant, waar je dan nog gewoon op tijd zult zijn. In de trein lees je nog rustig enkele gedichten uit haar mooie bundel. 

Een mooie avond, met trage verhalen. (Alle restjes zijn doorgeschoven naar de volgende dag, maar voor nu is het helemaal goed, denk je, terwijl je in de avond weer naar huis loopt.)

Een verse ochtend. (In je hoofd zie je het lijstje met uitgestelde punten. Een klein beetje beangstigend. Maar de kosmos heeft gezegd dat alles goed zal komen.)

(En weer zijn er ritspunten.)

Ergens in de namiddag is alles klaar. Je loopt naar de trein, begint ineens heel moe te worden.

Voor je naar huis gaat, haal je nog de nieuwe Bob-box op. (Glimlach.) Je gaat nog langs de boekhandel, om te horen of het boek dat je bestelde er al is. Terwijl je wacht zie je je boek tussen de andere liggen, daar bij de kassa. Een tussenligboek. (Zou ik het durven om er een foto van te maken? Je durft dat, je bent een grote jongen.) Het boek is er nog niet. Je haalt nog brood en yoghurt. (De laatste restpuntjes, op de afwas na.) Een of ander evenwicht herstelt zich.

Je kijkt uit naar een lege avond. Het mag warm zijn, een beetje toch. Er mag een dekentje zijn. De avond mag je dragen.

10 november 2023

Hallomeisje


Je lijf moet nog een beetje op gang komen bij het begin van de week, iets in je huid hapert nog.

Je haalt een nieuwe doos met boeken. (Het blijft spannend, die stapel zien in de doos. En nog steeds staat jouw naam erop. Iets met blijven.)

Of je even foto’s zou willen komen maken. (Een berichtje.) Ze zitten rond de tafel. De minister luistert aandachtig. (Even denk je aan hoe je dat deed vroeger, met je vader, zo onopvallend mogelijk en stil bewegen door de ruimte, om foto’s te maken.)

(Iets wankelt een beetje. Tot het weer overgaat.)

De mevrouw in de winkel. De kaas. Je maakt een vriendelijk grapje, iets over mensen die echte problemen hebben. Ze lijkt verbaasd, zegt dat de wereld een betere plaats zou zijn als iedereen zo vriendelijk was als jij. (Het maakt je een beetje verdrietig. Je deed zo weinig, als dat al zoveel betekende, …)

Die avond. Je drie gasten zitten naast je, het publiek luistert aandachtig. Je laat het gesprek bewegen. Een beetje alsof je een blad langzaam vult. (Het is interessant, denk je.)

Weer thuis is het fris. (Je had ook warm kunnen verdragen. Je zoekt het dekentje.)

Een andere dag. Je mag die middag mee aan de tafel zitten met de Amerikaanse schrijver.

(Je krijgt een telefoon die je kwaad en verdrietig maakt. Je begrijpt er niets van.) De schrijver vertelt over zijn boeken, hoe ze werden ontvangen. Hij vertelt over zijn vrouw, over de mensen die hij de vorige dag  in Parijs zag.

Je moet vertrekken, je hebt een les te geven. Ze kijken naar je. Je doet je best om zo soepel mogelijk heen en weer te bewegen, tot ze allemaal mee zijn.

Die avond. Je bent op weg, je hebt een lezing te geven. Je voelt het gewicht van de boeken in je tas. Ze gaan met je mee. (Julia glimlacht naar je.)

Na de inleiding begin je. Je staat op het podium. (Je hebt nog hard zitten werken op je presentatie. Het ritme mocht anders, nu het boek er is.) Het verhaal draagt je. (Je bent hier.) Je vertelt over de rivier. Je laat Julia zien. Je krijgt mooie reacties, ze ontroeren je. Je loopt terug naar huis, in de nacht, je tas is een stuk lichter.

Een andere dag. Je werkt thuis, laat die treinen die nog wel rijden aan anderen over. (En toch mis je de trein een beetje, denk je.)

Je denkt aan de rivier.

Je bereidt de avondvergadering voor. Je zit in de stoel bij het raam. (Het plekje maakt je rustig. Je bent hier.)

Je hebt je tussenkomst klaar zitten in je hoofd. Je volgt de woorden. (Het goede resultaat verwart je.)

Een andere dag. De trein die aangekondigd is, komt netjes op tijd. Je hebt veel plaats. Een mooi gesprek in de trein, over vertalen. Op weg naar de conferentie.

Je hebt – zo blijkt – de verkeerde ingang van de zaal genomen. Je doolt door het grote gebouw, er is niemand. Een veiligheidsmeneer vraagt je of je de weg kent. Niet echt, zeg je.

Ondertussen in het juiste deel van het gebouw. (De hoofdpijn prikt een beetje, je nacht was te kort, je bent een beetje te moe.) 

Je luistert naar de toelichting. (Waarom kan die ene mevrouw altijd alleen maar over zichzelf praten?) De minister praat mooi Frans. De man die reageert doet het met zijn hele lichaam. Hij komt uit Kameroen, vertelt hoe hij hier moest leren dat men een onderscheid maakt tussen mens en ding. Waar hij vandaan komt, zegt hij, is er geen scheiding tussen ik en de rivier. (Je glimlacht.)

Je vertrekt iets eerder dan voorzien, wilt nog rustig een trein kunnen halen. De vroegere collega met wie je die ochtend in de trein zat, komt er net aan. Ook hij wou wat vroeger vertrekken. Het gesprek gaat verder.

Die avond. Het is een boeiende vergadering, ook al ben je moe.

Terug thuis. Je kijkt nog naar een stuk van een documentaire over Shakespeare. (Je denkt aan dat mooie boek dat je las, over zijn zoon, gezien door de ogen van zijn vrouw. Je ziet zijn vrouw en zijn zoon op het scherm.)

Een andere dag. Alle treinen zijn er weer. (Of bijna toch.)

De koffie wacht al op je, hij is lekker. (Verhalen gaan heen en weer.)

Iets vroeger terug, er moeten nog boodschappen gedaan worden. Je zoekt een schriftje, iets voor boze gedachten.

De mevrouw in de winkel is blij dat je er bent.

De mama zegt aan het kleine meisje dat ze al naar binnen mag gaan. Ze ziet je staan, lacht en roept. Hallo! Even later komt ze nog eens naar je toe gelopen in de winkel. Hallo!

Je bedenkt wat je de volgende dag zult maken, je krijgt hoog bezoek.

Weer thuis luister je naar je nieuwe Bach-cd. (Hoe soepel de muziek beweegt. Je bent blij dat je die avond gewoon thuis zult zijn. Het mag misschien wel warm worden dan.)

05 november 2023

Naar de rivier


De dagen na. Het duurt nog even, het sijpelt in je lichaam. (Het laat je zien wat er is en wat er niet is. Het is goed.)

Het is stil op het werk. De anderen zijn bijna allemaal in vakantie. Je werkt rustig aan enkele dingen. (Onder je huid is er vermoeidheid, is er verdriet. Het beweegt gewoon.)

Een gesprek in de avond. Je probeert goed te luisteren, goed aanwezig te zijn, te zeggen wat er te zeggen is. Tot de woorden je huid blokkeren, je bent te moe. Weer thuis is het alsof het allemaal uit je wegtrekt, je ademt je terug in de rivier.

Een andere dag. Je werkt af wat je nog te doen had, en werkt daarna nog wat aan je lezing voor die avond.

(Je zou ook wel zin hebben in gewoon in de zetel onder een dekentje blijven, denk je even.)

Op weg naar de stad waar je nog niet eerder was voor een lezing. Net voor je aankomt, wordt iets rustig. Je loopt door de straten. (Vooraf had je in je hoofd de route ingeoefend.)

Het zaaltje loopt helemaal vol. Je moet jezelf nog een beetje op gang praten, denk je. Dat lukt al snel, je volgt gewoon het verhaal, zoals het zich vertelt. (Ze luisteren zo aandachtig.) Je hebt nog enkele boeken bij. Mensen verdringen zich om er eentje te kunnen kopen. (Je bent een beetje verlegen.)

De trein die je absoluut wilde halen. Een klein beetje vertraging. Die niet kleiner wordt. Je mist op tien seconden of zo de aansluiting. Er is al snel een andere trein, maar die doet er langer over. Je komt thuis een stuk na middernacht.

Een andere dag. De dag van de doden.

(De doden komen je regelmatig wel eens bezoeken, eender welke dag. Hen uitnodigen op de dag van de doden, het lukt je niet altijd goed. Misschien houden ze ook wel van de stilte, weten ze dat ze welkom zijn.)

(Die vraag die je kreeg, in dat interview een week eerder. Of je aan de dood denkt, en hoe dat komt. Je antwoordde rustig.)

Je hebt een hele lijst dingen die je nog zou moeten doen, maar het hoeft even niet, denk je.

Een heel mooi traag gesprek. Om iets af te ronden van het voorbije weekend. Het laat je dingen zien, misschien mag je die aanvaarden. Je voelt je dankbaar. Je luistert naar verhalen.

Een andere dag. Je hebt het lijstje klaarliggen, je begint er gewoon aan.

Je brengt de omslagen met de boeken naar het postkantoor. (Het wordt ingewikkeld. De omslagen zijn net te groot, ze veranderen alleen daardoor van brief in pakje. Je moet alles opnieuw overschrijven op speciale briefjes. De pakjesmevrouw legt je nog allerlei dingen uit over voorgefrankeerde briefjes, of toch misschien beter aangepaste omslagen, waardoor die ineens terug een brief worden. Transsubstantiatie.) De boeken vertrekken.

Die avond. Een boekvoorstelling. Dit keer zit je aan de andere kant. (Je herkent de vader in zijn zoon.) (De kleine dingen die je net anders zou gedaan hebben, denk je.) De verhalen van de Syrische mensen ontroeren je. (Je bent heel erg moe, je rug doet pijn.)

Die nacht voel je het al, ’s morgens nog beter. Een dagje ziek dient zich aan.

Je werkt nog eerst alle dringende dingen af. Het vrijdagritueel.

(En je had net voor die dag een afspraak waar je erg naar uitkeek. Het leek zo mooi te passen in de week. Je wou verhalen horen, en traag vertellen. Het stelt zich uit.)

(Je geeft je uit handen, dat is wat je te doen hebt.)

(Herinneringen komen even langs. Iets over niet meer kunnen vluchten. Ze laten zich even zien, en vertrekken weer.)

Een andere dag. Je hoofd is weer fris, zit meteen vol plannen.

Na de boodschappen begin je het lijstje verder af te werken. Het loopt lekker. Je krijgt een heel mooi bericht, het ontroert je erg. Je antwoordt traag op al haar vragen.

De boekvoorstelling waar je naar uitkeek. Je zit achteraan, waar je alles rustig kunt zien. De gedichten zijn gemaakt voor haar stem, en omgekeerd. Je hoopt dat ze heel trots zal zijn. Weer een boek dat de wereld in mag. Je hoopt dat het gezien zal worden.

Een brokkelige nacht.

De dag is overzichtelijk. De kranten. Je nieuwe presentatie afwerken. Muziek. Een middagdut. Lezen. De planten. En het trage zondagsverdriet, dat zich steeds rond dezelfde tijd aandient.

Wat je leerde de voorbije dagen. Misschien komt het nog in verhalen, laat het zich vertellen.

Het licht geeft zich uit handen aan de avond.

29 oktober 2023

De liefde


Voor de conferentie begint, ga je nog snel enkele boeken wegbrengen. (Een lijstje in je hoofd.)

Je loopt heen en weer tijdens de conferentie, om foto’s te maken. Je mag ook het gesprek modereren. (Je mag vragen stellen aan een man waar je erg naar opkijkt.)

(Een reactie die je bij het einde hoort, blijft nog een tijd door je lichaam bewegen.)

Weer thuis. Een dierbare vriendin komt je haar knippen. (Want je moet er eind van de week proper uitzien, zegt ze.) De verhalen. Hoe je telkens weer kunt leunen in die liefdevolle vriendschap.

Een andere dag.

Je bent weer te vroeg voor de avondvergadering, zoals steeds. (Hoe dat werkt bij jou zul je nooit helemaal begrijpen.

De volgende ochtend. De kinesiste legt je lijf weer in de juiste golf.

(Je zet nog een laatste bericht online. Nu heb je echt wel je best gedaan, denk je.) (Een stroom.)

Je komt aanhollen bij de inhuldiging, in de vooravond. Bang dat je al te laat zult zijn. (Je bent zowat de eerste.) Je hoort mooie verhalen. De wind is guur. Je ziet je maatje voorbij rijden. Je glimlacht.

Ze wacht je al op die avond, in het drukke café. Ze heeft veel vragen voorbereid voor het interview, en je krijgt ze allemaal. Ze dagen je uit. Waar komen de woorden vandaan? Dat is een moeilijke vraag. Je hoopt dat ze tevreden is.

De volgende dag. Je hebt een stapeltje boeken bij voor je collega’s. (Je begint stilaan te beseffen dat het jouw boek is. Oefenen.)

Je probeert op tijd weer thuis te zijn voor twee avondafspraken. Tussen de twee kun je net je eten klaarmaken. Je hoort hoe iets ineens heel concreet wordt. (Het komt dichterbij.)

De dag voor. Die ochtend mag je nog even naar de vergadering, na een gesprek in de lift over de busstaking. (En zoals steeds liggen de blauwe koekjes bovenaan, zie je.)

In de vooravond. Op weg naar huis. Ineens wordt iets in jou even zenuwachtig, ergens in je lichaam. Thuis voel je je week.

Een lang gesprek die avond. Zij zal het gesprek leiden. Het ontroert je. Je voelt je dankbaar. (Het gaat over jouw boek, zeg je tegen jezelf.)

Een nacht in etappes. Je ziet enkele zinnen die je zou kunnen zeggen.

De volgende ochtend. (Het is de dag nu, denk je. Hopelijk kan die meteoor tot ’s avonds wachten.)

De mevrouw in de winkel vraagt of jij het bent naar wie ze later die dag zal gaan luisteren. Je zegt dat je denkt dat je het bent.

De mevrouw in de winkel zegt dat ze jouw boek in de winkel heeft gelegd. Je vraagt hoe het gaat met het boek dat zij zal uitbrengen.

(Berichtjes komen al binnen.)

Je bent op weg. Je loopt naast een mevrouw die een stapeltje van jouw boeken in haar handen heeft.

Je gaat naar boven, het begint, denk je. Je spreekt nog enkele dingen af. De mensen komen binnen. De zaal loopt vol. (Je bent hier en nu, zeg je. Het komt gewoon, je kunt kijken.)

En het gesprek beweegt zich mooi verder. Je hoort dingen die je diep ontroeren, ze maken je een beetje klein. (Je zult pas later helemaal begrijpen wat je hoort, wat het werkelijk wil zeggen.)

(Die dingen waarvan je hoopte dat het je zou lukken om ze uit te spreken, tegen haar en tegen haar, je krijgt ze min of meer gezegd. Ze hebben het hopelijk gehoord.)

De mooie mensen in de zaal kijken naar je. Ze luisteren, knikken, lachen, pinken met jou een traan weg. (Waaraan heb je dit verdiend?) Ze dragen je. Je bent veilig. (Het is een beetje veel, ook.)

Je hoort mooie woorden, die over jou blijken te gaan. (Het is echt, denk je.)

(Alles is gegaan zoals je het wilde, denk je. Het mag.)

Je voelt je dankbaar, en een beetje verlegen.

Mensen schuiven aan met hun boek, je zit aan de tafel. (Is het een examen, is het Sinterklaas, is het een oudercontact, is het een consultatie, …) Je hoort mooie verhalen, het doet je allemaal meer dan je kunt laten zien. Het lukt maar niet om naar beneden te gaan.

(Je kunt zoveel liefde niet aan, denk je. Je lichaam is er niet voor gemaakt. Je probeert gewoon te kijken, alles te aanvaarden. Kijken lukt al. Meer nog niet, denk je. Of niet.) (Het is goed, het is.)

Later loop je met je zus door de stad. Op weg om iets te gaan eten.

(Het kleine jongetje heeft het toch maar gedaan.) (Je wou iets doen, je moest iets doen, voor Julia. Het is gelukt, denk je.)

Je gaat het boek nog in de brievenbus van je maatje steken.

Je kijkt nog naar alle berichtjes, zet de foto’s online. De avond mag komen.

Ergens heel vroeg in de ochtend. Je ligt wakker, alles gaat door je heen, beelden, woorden, alles. Je hebt hoofdpijn, je nek is hard. Je slaapt toch nog even verder.

De dag is alleen, en dat is goed, denk je. Je schuift er rustig in, alles beweegt door je heen.

Je zou nog zoveel moeten doen, je doet enkel de dringende dingen. Je poetst nog een beetje, doet de was.

(Iets met de liefde.)

Je zit in de oude stoel bij het raam, leest verder in het boek. Het is stil.

21 oktober 2023

Het begint


Een nieuwe week. Een gevoel van verwachting, of zoiets. Je steekt de straat over en haalt de doos op. De doos met boeken. En ineens mag je dat ding zomaar in je handen voelen. (Net echt, denk je.)

Laatste afspraken worden gemaakt, de laatste rechte lijn. (Je zegt tegen jezelf dat het misschien wel echt is.)

Ze haalt het boek op, ze zal het gesprek doen. (Het komt goed, denk je.) En alle vragen. Je kijkt naar waar je antwoorden je naartoe leiden. (Misschien moet je je eigen boek niet meer helemaal instuderen, misschien zal het wel lukken.)

Een andere dag. Je werkt thuis.

Je fietst naar de middagvergadering. Het is frisjes. (Je denkt dat je te laat zult zijn. Je bent veel te vroeg. Zoals steeds.)

Die avond. Je mag het gesprek aan de tafel leiden. Je leert veel van al die slimme mensen aan de tafel. Dingen over balken, onder meer. (Je bent een deel van de stroom, denk je.)

Een andere dag.

(Jean, je moet nog een beetje promo doen, zeg je.) Je zet de foto met het boek online. (Wat er gebeurt, het overrompelt je weer. Je weet niet goed wat het is.) (Stemmetjes.)

Je moet nog even langsgaan in die grote zaal, voor de repetitie. De volgende dag, tijdens de conferentie moet je even op het podium komen. De twee vrouwen wachten je al op. (Het blijkt dat je de enige bent die naar de repetitie komt.) Je hebt de doos met de boeken bij je. Een andere mevrouw monteert een headset met microfoontje op je hoofd. Je verontschuldigt je voor je dikke kop. (Zoals steeds.) In de bus terug kijk je naar de mensen.

De volgende dag. Na de trein, even stappen door de ochtendstad en de bus ben je er nog goed op tijd. Je moet op de eerste rij zitten. De minister zit naast je. Twee mensen komen dat ding weer op je hoofd monteren. (Zou het er niet afschuiven met die dikke kop?) Samen met je collega zit je klaar voor je presentatie. De sprekers voor je lopen uit. De organisatiemevrouw wordt een beetje zenuwachtig. Ze vraagt of ze van die zeven minuten zes minuten mag maken. Doe maar vijf, zeg je. Jullie werken het af in vier minuten. (Nu is de zaal op de hoogte van het strategisch belang van chocolade.)

Je hebt daarna nog een debat te modereren, en een debat waarin je gewoon zelf aan het woord mag komen. Je kijkt naar de mensen in het publiek.

Je neemt weer de bus terug, voor dat stukje. En je ziet het weer, nog intenser dan de vorige dag. Hoe mooi het is. Iedereen staat en zit dicht bij elkaar. En de hele wereld, de hele stad, is in die bus. En het is zo mooi. Al die gezichten, al die kleuren, al die hippe kleren, het leven dat beweegt, met kinderwagens die met vereende krachten in en uit de bus worden gezet, al die talen door elkaar.

Die avond. Je mag meegaan naar de opening van de tentoonstelling. (Je gaat nog even langs bij de boekhandel. A ja, jij bent die van dat boek.) Je krijgt het niet helemaal bij elkaar in je hoofd. Een receptie en een tentoonstelling. (Het ligt ongetwijfeld aan jou.) Je loopt tussen de schilderijen. Je probeert je hoofd af te sluiten van al die mensen die precies gewoon doorgaan met wat ze beneden aan het doen waren. Je lichaam zoekt een ritme van bewegen, zoekt wat er gewoon is. Normaal gaat het vanzelf. (Je denkt aan je museumvriendin, met wie je nooit moet afspreken hoe jullie willen bewegen.) Het wringt, onder je huid. Je schaamt je een beetje tegenover al die mooie schilderijen. (Misschien moet je nog eens met haar terugkomen.)

Een andere dag. Je hebt nog een hoop dingen in te halen. Je maakt een lijstje. Je kijkt ernaar. Het is.

Een mooi gesprek. Je loopt nog even langs de namiddagsessie. Je luistert naar de sprekers, naar de stem van die Ierse mevrouw.

Vroeg opstaan, je hebt een lezing te geven.

De halve trein is gevuld met mensen die blijkbaar naar een of andere fantasyconventie gaan. Jij bent gewoon verkleed in je saaie zelf.

Je trekt jezelf op gang met je lezing, je volgt het verhaal dat zich vertelt. 

Je leert nieuwe dingen bij, je zou zowaar bijna met de tijd mee kunnen zijn.

Terug thuis fiets je nog snel door de stad, voor alle weekendboodschappen. 

Gewoon thuis, hoe je ernaar verlangde.

(Je krijgt maar niet genoeg van die mooie nieuwe opname van de Goldbergvariaties.)

14 oktober 2023

Misschien


Dat je dat woord te vaak gebruikt. Dat hoor je wel eens.

Misschien is het zo, misschien niet.

Het zou kunnen dat je zo wilt bewegen tussen de woorden. Ook grote overtuigingen, groot verdriet of pijn kunnen het doen met zachte woorden, die zichzelf nog zoeken, denk je.

Het is goed als woorden zich van hun eigen woordelijkheid bewust zijn, en ook van de zwaartekracht.

(Woorden zijn fysieke dingen, ze zijn aanraakbaar, je kunt ze laten bewegen op je handen.)

Woorden kunnen kijken naar de verhalen waar ze een deel van zijn.

Zoals je dat ook zelf kunt.

Wie ben je? Je bent het verhaal dat je over jezelf vertelt. Je bent doorwaadbaar als water, een onvatbare plek waar eindeloos veel verhalen en niet-verhalen en nog-niet-verhalen op elkaar inwerken. Je bent de gelijktijdigheid van al die dingen, altijd in beweging. In een verhaal orden je jezelf, in een lijn van a naar b, in de tijd. Alsof je jezelf niet ontsnapt, alsof je niet ontheemd bent. Je kunt niet anders dan ook fictie zijn. (Je las het net nog in een artikel.)

Zo is elk woord een krachtenveld.

En misschien ben je dan nog vooral in de gaten in je eigen verhaal, daar waar het licht naar binnen schijnt en rare schaduwen maakt. Dat je ontsnapt aan jezelf, dat de woorden ontsnappen aan zichzelf, het is.

Hoe zou je kunnen beschrijven wat je verdriet is? Hoe zou je kunnen zeggen wat je verlangt? Hoe vertel je over je angst? Je bent bewegende verhalen in lagen. Misschien is misschien soms echter dan niet-misschien. Zoals je lichaam soms hoopt dat het een beetje misschien mag zijn af en toe. Zoals je huid soms alleen als misschien aanraakbaar is. En dan nog.

Je hoort wel eens dat je teksten te veel lagen hebben. 

Misschien is het dat wat je zoekt, soms. Dat een tekst in zichzelf kan bewegen. Dat een tekst in je kan bewegen. Niet dat je dat ooit bereikt, maar soms kun je het al een beetje zien, wat het zou kunnen zijn.

(Zoals elke tekst al spreekt met alle andere teksten.)

Teksten kunnen een fort zijn, dat er staat. En teksten kunnen als een plek zijn waar je binnen kunt wandelen, langs verschillende bruggen. De tekst is er niet minder tekst om, hij beweegt alleen anders, laat meer huid zien.

Soms voel je een tekst ademen. Soms kun je het ritme zien van de woorden. Waardoor ze zich laten zien. (Sommige mensen denken dat je alleen maar dwars door de woorden heen moet lezen, alsof er alleen maar boodschap zou zijn, alsof die als een eenduidig blok van de ene aan de andere kan gegeven worden. Alsof je woorden kunt ontlichamen.)

Misschien vallen woorden nooit helemaal met zichzelf samen. En misschien kun je dat laten voelen, laten zien. Misschien kun je niet lezen zonder het besef van de lege plekken en van de woordelijkheid. (Zoals je een ander alleen in je eigen rafeligheid aan kunt raken.)

Een tekst die het misschien toelaat is niet zomaar minder sterk. Misschien wel integendeel. Misschien kan zo’n tekst beter bewegen met de wind. Misschien is het gemakkelijker om in zo’n tekst te blijven. Een tekst mag je raken, maar hoeft je niet te bezetten.

Niet dat je weet hoe dat allemaal moet, maar het valt altijd te proberen.

13 oktober 2023

In goede handen


De week begint vroeg. Je probeert een eerdere trein te halen, maar die heeft vertraging. Je bent toch iets eerder daar dan anders. Het is nog rustig, straks gaat de conferentie beginnen. Je gaat nog even naar je bureau, om het fototoestel te halen. En om heel even daar te zijn, gewoon.

(Plekken.)

(Je denkt nog aan die vraag, dat je zou voelen hoe je je in de ruimte voelde. En dat je onbewust op zoek ging naar een plek in de ruimte, een plek waar je veilig zou zijn.)

Je loopt door de zaal heen en weer, maakt foto’s. (Sommige mensen zijn meer een plek dan andere.)

’s Middags wil je weer even aan je bureau kunnen zitten, al is het maar even.

Na het opruimen, de vooravond. Je hoopt alleen dat het een beetje stil zal zijn rondom jou in de trein. Je bent moe. Het gaat anders. De man enkele banken verder legt heel luid aan andere mensen uit waarom Poetin zo’n geweldige gast is en waarom die oorlog zo terecht is. (Je kunt het niet aanhoren, je wilt het niet aanhoren, de plek is geen plek, je stapt op, loopt door naar een andere wagon, zoekt een plek. Het duurt minuten eer je weer rustig bent.)

Een andere dag. Je werkt rustig door, haalt de dingen van de vorige dag in.

Die avond. De voorstelling begint. Twee vrouwen, de ene danst, de andere speelt piano. Je verdwijnt langzaam in de bewegingen die je ziet. Ze golven, wachten, spiegelen, ontsnappen, haperen, … Het is zo mooi. Je hoort alleen haar adem. (Jouw lijf zou alleen maar kraken of zo, minstens, denk je.) Het is zo mooi. (De mevrouw naast je heeft in dat ene uur wel vier keer op haar horloge gekeken. Grrr.)

Hoe kun je dans zijn, waar zie je de dans, je zult het nooit begrijpen. (Het is goed.)

Een andere dag. Je bent alleen op het werk, voor even toch.

Je volgt het webinar. Je hoort gradaties van Engels. (Die ene vrouw spreekt zo mooi Engels, je zou kunnen smelten, een beetje.)

Je hoort verhalen die je ontroeren.

Je geeft het pakje af op het postkantoor. Het vertrekt.

Je bent net op tijd thuis voor de volgende vergadering. De mannen op het scherm. (Misschien zijn jullie wel een plek.)  

Je spreekt je nieuwe stukje in. (Dat ene woordje dat je verkeerd zei, waarna je het herstelde, je knipt het eruit.)

(Je lijkt zo moe ’s avonds.)

Een andere dag. Je lichaam blijft een beetje achter op zichzelf, zo lijkt het. Een huls die een beetje hapert.

De pianostemmeneer belt om te zeggen dat hij vertraging heeft. Je werkt rustig verder.

Hij is gearriveerd, begint na een gesprekje aan je piano. Je hoort hem bezig in de andere kamer, je werkt rustig verder. (Zou het nog lukken straks die trein te halen om op tijd op die afspraak te zijn?)

Hij zegt dat je piano elk jaar beter wordt. (Je bent trots op je piano.)

Je mist net die ene trein, haalt de volgende. In de trein hoor je een verhaal dat je verdrietig maakt. (Je zoekt al woorden in je hoofd om een berichtje te maken.)

Dus net een beetje te laat voor je middagafspraak. Ze vinden het niet zo heel erg. Het eten is lekker.

Later, bijna weer thuis. Je vraagt aan de mevrouw aan de kassa hoe haar dag was. Ze heeft koud, zegt ze.

Je spreekt iets af met je zus. Het liet lang op zich wachten, maar binnenkort zal het gebeuren, zullen jullie iets uit handen geven. Aan een plek.

Die nacht lig je te woelen, die ene kwestie van het boek moet nog worden opgelost. Ineens zie je het voor je, aan wie je het zou kunnen vragen. Zo zou de puzzel netjes passen, als zij het allebei willen doen. (Je moet wachten tot het bed weer een plek wordt.)

Een andere dag. Je zult proberen hen allebei te bereiken, om het te vragen.

Na de middag, het eerste antwoord is ja. (Iets wordt een beetje rustig.) Daarna hoor je haar aan de telefoon. Je probeert het goed uit te leggen. Bij haar zijn jullie, jij en je boek, in goede handen. Daar is het veilig.

(Je ziet de plek. Je ziet wat je zelf wou. Hoe het zou kunnen worden. Het is goed.)

Ondertussen blijft de vergadering maar duren, op dat scherm. Je gaat toch maar daar staan, denk je, je geeft niet meteen toe.

Je krijgt een foto van iets dat er nu in het echt blijkt te zijn. Een boek. Of zo.

(Net echt.)

08 oktober 2023

Een tango


(Misschien, hoe je beweegt, hoe het beweegt.)

Je fietst naar huis, na een lange dag. Het was erg vroeg, die ochtend. (Indrukken, verhalen, ze bewegen door je heen. Het zal zich neerleggen, wat haperde. De andere verhalen mogen bij je blijven.)

Even thuis zijn, hoe je verlangt naar even thuis zijn.

(Je bent even thuis. Je legt de kranten op de tafel, die ochtend was je al weg voor ze er waren. Je eet nog snel iets, kijkt even naar het nieuws. Je vertrekt, haalt een vriend op om samen naar het concert te gaan.)

Eigenlijk ben je te moe, maar je wilt hier ook wel zijn, in deze muziek, denk je.

(Je weet niet of je al kunt bewegen in de tango. Je denkt aan wat je iemand zou willen vragen.)

Ze beginnen. Het lijkt wel een wall of sound, met die vier bandoneons vooraan, die violen, die heftige ritmes.

Je kijkt naar de muziek.

(Je denkt aan iets over mannelijkheid, dat zou je haar ook vragen, denk je.)

De vrouw rechts, met de bandoneon. Je blijft kijken. (Je zou haar willen vragen hoe de muziek in haar beweegt. Je zou het nooit durven natuurlijk, maar je zou het wel willen weten. Die tango in haar ogen, en wat ze zich herinneren.)

Je bent bijna weer thuis. (Weer thuis zijn, dat wil je. Je bent moe, na die lange dag.)

(Iets over de liefde, iets over de papa in je, iets over verdriet, iets over hoe je beweegt en waar je gaat staan, waar je te staan hebt.)

(Je wilt het warm hebben, denk je.)

Een beetje bang om in je slaap te vallen, diep. (Je geeft jezelf uit handen. Dit is waar je bent.)

Je lijf voelt een beetje hard bij het opstaan, het zal wel overgaan.

Het ritme van de kranten, enkele dingen doen, de muziek, kijken naar hoe de tijd beweegt. (Thuis.)

Je hebt nog enkele boodschappen te doen. Je fietst door de stad. (En ook op zondag ben je blijkbaar te vroeg bij de winkel.)

Je rijdt terug door de stad. (Stel je voor dat je de muzikanten tegen zou komen.)

En ineens zie je ze, daar lopen ze, op het voetpad. De mannen die je de vorige avond op het podium zag. Ze maken veel lawaai, hebben pret. (Zou je hen naroepen, en bedanken voor het concert? Je doet het toch maar niet.)

Een beetje verder, de drie vrouwen die ook op het podium waren. Ze lopen arm in arm. (Zij heeft een zonnebril met zwarte glazen.) Ze maken geen lawaai, het is alsof ze gewoon dicht bij elkaar willen zijn. (Zou je alsnog roepen dat je het een mooi concert vond? Toch maar niet.)

(Hoe komt het dat het je een beetje verdrietig maakt dat ze in twee groepjes lopen, de mannen en de vrouwen?)

De dag beweegt door je heen.

(Pijn in je rug bij het poetsen. Je wilt alleen niets, het mag.)

Je leest verder in de kranten. Je leest het kleine boekje. (Die man is zo fout.) Je leest nog een paar hoofdstukken in het andere boek.

(Misschien zou je gewoon willen kijken naar hoe ze de tango dansen. Hoe ze het zouden doen op die muziek van gisteren. Je zou haar vragen hoe de muziek in haar zou bewegen.)

(Het lukt je niet, jezelf te zien in die tango. Het is niet erg, dit is waar je bent.)

Je beweegt tussen ontheemding en thuis.

06 oktober 2023

Eurydice


Een nieuwe week. Het gaat zo snel, denk je. (En je weet tegelijk niet helemaal zeker waar je bent, door seizoensverwarring. Het maakt je een klein beetje droef.)

De dag beweegt zich voort. Je kijkt.

(Ergens beweegt het boek naar je toe.)

Een andere dag. Een beetje guur, regen en wind.

Brandoefening. Een lange sliert gaat langs de trap naar beneden, langs de loeiende sirene, naar buiten, naar het verzamelpunt. Je bent blij dat je je jas nog hebt aangetrokken. Na enkele minuten zie je al veel mensen denken dat ze dat beter ook gedaan hadden. De wind is overal.

Je steekt de straat over om je les te gaan geven. Het lokaal is niet echt conviviaal, om het vriendelijk te zeggen. Je probeert iedereen mee te krijgen, het duurt even. (Soms, als je er niet aan denkt dat je in het Frans bezig bent, lijkt het goed te lukken. Soms verdwijnt ineens dat ene woord tussen de andere, is het niet aanraakbaar.)

Die avond. In de schouwburg wacht je tot het concert begint. Een gesprek met een bekende net de rij achter je. (Over je boek. Ze heeft het gezien, zegt ze, dat het eraan komt.) Je kijkt even rond, vraagt je af of je echt zo ongeveer bij de jongsten in de zaal bent.

Je gaat naar de wereldwinkel voor een nieuwe strategische voorraad chocolade. (Misschien moet ooit iemand eens een doctoraat schrijven over het belang van chocolade tijdens moeilijke vergaderingen.)

Je zag hem al enkele keren bezig. Hoe hij dirigeert en zingt tegelijk. Hoe hij beweegt, en hoe zijn stem de ruimte vult. Die ene violiste zag je ook al enkele keren. (Ze kijkt altijd zo ernstig.) Hij zingt over Eurydice, al het andere verdwijnt even. Bij het bisnummer zie je hoe de fluitiste met haar lippen meezingt, een heel klein beetje. Je bent dankbaar.

De volgende ochtend. Na je bezoek aan de kinesiste is het tijd voor de tandarts. Ze controleert wat ze twee weken eerder had aangepakt. Alles heeft zich netjes geheeld. (Of je helemaal heel bent, weet je nog niet.)

De avondvergadering. In je hoofd had je tijdens de afwas een hele tussenkomst voorbereid. Het punt wordt verschoven naar volgende maand. (Zul je er dan tijdens de afwas opnieuw aan denken?)

Een volgende dag. Door het raam op de zevende verdieping hoe steeds meer mensen zich beneden verzamelen. Ze maken veel lawaai. Ze zijn ondertussen met enkele duizenden. Vuurpijlen gaan de lucht in. Je kijkt naar de vlaggen. Je herkent enkele gezichten. Je bent blij voor hen dat ze zo talrijk zijn. (En je bent ook blij dat het na een tijd weer stil wordt buiten.)

Je haalt na het werk een boek op in een café waar je binnenkort zelf ook een verhaal komt vertellen. Zo weet je ineens hoe die plek is en wat voor jou de kortste weg is om er naartoe te stappen binnen enkele weken. (Langetermijndenken, of gewoon lichte afwijking.)

Je bekijkt hoe vroeg je enkele dagen later zult moeten vertrekken om op tijd op die conferentie te zijn. (Hoe moest je nu ook weer dat uur veranderen waarop je radio aanfloept. Hoewel, floepen is niet het juiste woord. Het is meer: in de dag schuiven.)

De nachten lijken zo diep. Misschien slaap je aan de onderkant van je droom.

Een andere dag. Naast het vaste vrijdagwerk heb je ook nog enkele vertalingen te doen, zo blijkt. (Eerst even de woorden mooi schikken, waardoor alles er zachter en rustiger uitziet. Pas daarna kun je beginnen met het aanraken van de woorden.)

In de vooravond nog snel de weekendboodschappen doen. In de winkel sta je met twee vrouwen te proeven van een nieuw fruit. (Jij kende het alleszins nog niet.) Het gesprek gaat over hoe zuur het is. Er is eensgezindheid bij jullie drie, het is lekker. Je verontschuldigt je bij de mevrouw van de winkel dat je niet zoals altijd op zaterdagochtend haar eerste klant zult zijn. Ze glimlacht.

Je neemt bloembollen mee voor volgende lente.

Weer thuis zie je hoe een plant op je terras je verrast.

Een lichte melancholie beweegt door het huis. Je luistert naar dat ene nummer van de zanger die je twee weken geleden nog zag. Het blijft je ontroeren, telkens weer.