29 oktober 2023

De liefde


Voor de conferentie begint, ga je nog snel enkele boeken wegbrengen. (Een lijstje in je hoofd.)

Je loopt heen en weer tijdens de conferentie, om foto’s te maken. Je mag ook het gesprek modereren. (Je mag vragen stellen aan een man waar je erg naar opkijkt.)

(Een reactie die je bij het einde hoort, blijft nog een tijd door je lichaam bewegen.)

Weer thuis. Een dierbare vriendin komt je haar knippen. (Want je moet er eind van de week proper uitzien, zegt ze.) De verhalen. Hoe je telkens weer kunt leunen in die liefdevolle vriendschap.

Een andere dag.

Je bent weer te vroeg voor de avondvergadering, zoals steeds. (Hoe dat werkt bij jou zul je nooit helemaal begrijpen.

De volgende ochtend. De kinesiste legt je lijf weer in de juiste golf.

(Je zet nog een laatste bericht online. Nu heb je echt wel je best gedaan, denk je.) (Een stroom.)

Je komt aanhollen bij de inhuldiging, in de vooravond. Bang dat je al te laat zult zijn. (Je bent zowat de eerste.) Je hoort mooie verhalen. De wind is guur. Je ziet je maatje voorbij rijden. Je glimlacht.

Ze wacht je al op die avond, in het drukke café. Ze heeft veel vragen voorbereid voor het interview, en je krijgt ze allemaal. Ze dagen je uit. Waar komen de woorden vandaan? Dat is een moeilijke vraag. Je hoopt dat ze tevreden is.

De volgende dag. Je hebt een stapeltje boeken bij voor je collega’s. (Je begint stilaan te beseffen dat het jouw boek is. Oefenen.)

Je probeert op tijd weer thuis te zijn voor twee avondafspraken. Tussen de twee kun je net je eten klaarmaken. Je hoort hoe iets ineens heel concreet wordt. (Het komt dichterbij.)

De dag voor. Die ochtend mag je nog even naar de vergadering, na een gesprek in de lift over de busstaking. (En zoals steeds liggen de blauwe koekjes bovenaan, zie je.)

In de vooravond. Op weg naar huis. Ineens wordt iets in jou even zenuwachtig, ergens in je lichaam. Thuis voel je je week.

Een lang gesprek die avond. Zij zal het gesprek leiden. Het ontroert je. Je voelt je dankbaar. (Het gaat over jouw boek, zeg je tegen jezelf.)

Een nacht in etappes. Je ziet enkele zinnen die je zou kunnen zeggen.

De volgende ochtend. (Het is de dag nu, denk je. Hopelijk kan die meteoor tot ’s avonds wachten.)

De mevrouw in de winkel vraagt of jij het bent naar wie ze later die dag zal gaan luisteren. Je zegt dat je denkt dat je het bent.

De mevrouw in de winkel zegt dat ze jouw boek in de winkel heeft gelegd. Je vraagt hoe het gaat met het boek dat zij zal uitbrengen.

(Berichtjes komen al binnen.)

Je bent op weg. Je loopt naast een mevrouw die een stapeltje van jouw boeken in haar handen heeft.

Je gaat naar boven, het begint, denk je. Je spreekt nog enkele dingen af. De mensen komen binnen. De zaal loopt vol. (Je bent hier en nu, zeg je. Het komt gewoon, je kunt kijken.)

En het gesprek beweegt zich mooi verder. Je hoort dingen die je diep ontroeren, ze maken je een beetje klein. (Je zult pas later helemaal begrijpen wat je hoort, wat het werkelijk wil zeggen.)

(Die dingen waarvan je hoopte dat het je zou lukken om ze uit te spreken, tegen haar en tegen haar, je krijgt ze min of meer gezegd. Ze hebben het hopelijk gehoord.)

De mooie mensen in de zaal kijken naar je. Ze luisteren, knikken, lachen, pinken met jou een traan weg. (Waaraan heb je dit verdiend?) Ze dragen je. Je bent veilig. (Het is een beetje veel, ook.)

Je hoort mooie woorden, die over jou blijken te gaan. (Het is echt, denk je.)

(Alles is gegaan zoals je het wilde, denk je. Het mag.)

Je voelt je dankbaar, en een beetje verlegen.

Mensen schuiven aan met hun boek, je zit aan de tafel. (Is het een examen, is het Sinterklaas, is het een oudercontact, is het een consultatie, …) Je hoort mooie verhalen, het doet je allemaal meer dan je kunt laten zien. Het lukt maar niet om naar beneden te gaan.

(Je kunt zoveel liefde niet aan, denk je. Je lichaam is er niet voor gemaakt. Je probeert gewoon te kijken, alles te aanvaarden. Kijken lukt al. Meer nog niet, denk je. Of niet.) (Het is goed, het is.)

Later loop je met je zus door de stad. Op weg om iets te gaan eten.

(Het kleine jongetje heeft het toch maar gedaan.) (Je wou iets doen, je moest iets doen, voor Julia. Het is gelukt, denk je.)

Je gaat het boek nog in de brievenbus van je maatje steken.

Je kijkt nog naar alle berichtjes, zet de foto’s online. De avond mag komen.

Ergens heel vroeg in de ochtend. Je ligt wakker, alles gaat door je heen, beelden, woorden, alles. Je hebt hoofdpijn, je nek is hard. Je slaapt toch nog even verder.

De dag is alleen, en dat is goed, denk je. Je schuift er rustig in, alles beweegt door je heen.

Je zou nog zoveel moeten doen, je doet enkel de dringende dingen. Je poetst nog een beetje, doet de was.

(Iets met de liefde.)

Je zit in de oude stoel bij het raam, leest verder in het boek. Het is stil.

Geen opmerkingen: