31 augustus 2019

En ook iets over emoties

Zoals de dagen gaan, het andere leven is weer begonnen.

Lijstjes voor wat je te doen staat, in de tijd die komt. En basisvoorzieningen. Zoals grote pakken koffie, en chocolade. Zo blijft de publieke dienst overeind, in barre tijden. Of zoiets.

Je lichaam heeft iets geleerd van de zee, en dat is goed.

(Een lichte rusteloosheid voor een clubje.)

Even naar huis, om snel daarna weer te vertrekken. En het verschil dat dat maakt. Het verbaast je telkens weer. Even thuis zijn, als de dag lang duurt. En daarna een hele wagon voor jou alleen, zo lijkt het wel.

Weer een boek uit. (De zomer was goed.)

Twee mannen van een eerbiedwaardige instelling komen je interviewen. Je zoekt de juiste woorden. Je spreidt die netjes voor je uit. De mannen vinden het allemaal wel goed precies.

Je bent getuige van een innerlijke dialoog. Iets over varianten van bezorgd zijn.

Sommige discussies in belangwekkende organen gaan over ernstige dingen. Zoals over het verschil tussen een fancy, een hippe of een heftige projectfiche. (Soms ben je ook ernstig, beweren sommigen.)

(Iets willen doen met een lichte rusteloosheid.)

De dingen van dit andere leven komen in je terug, in een ritme.

Ingewikkelde dromen soms.

Een mooi bericht. Iets over verdriet.

Je denkt nog aan een gesprek van enkele dagen geleden. Wat is dat toch met die mannen die klimaatmeisjes kapot willen maken? Iets in die aard. Net op dat moment komt er een tekst binnenwandelen die het net daarover heeft.

Een fijn gesprek, in een cel. Het is alsof je samen met iemand aan een droom zit te knutselen. Plannen maken. In je hoofd zie je alle stukken. Je begrijpt nooit goed hoe dat werkt, dat zien. Plezier van een jongetje.

De woorden die zich schrijven, ze willen nog iets doen wat de zee je vroeg, denk je. Je kunt alleen volgen.

Je spreidt de papiertjes naast je uit. Je knutselt de stukken tot een tekst in elkaar.

Iemand die je erg dierbaar is, laat je weten dat er binnenkort een speciaal moment aan zit te komen. Je bent toch een heel klein beetje zenuwachtig, eigenlijk.

(De rusteloosheid kantelt naar diepe teleurstelling en verdriet. Het maakt je een beetje misselijk.)

En daarnaast is er het mooiste moment van de dag. Een gesprek over een gesprek, eerder, over kinderen en zonder kinderen. En hoe mooi en veilig het kan zijn, dat ze allebei rustig naast elkaar kunnen zijn in een gesprek, in een aanwezigheid. Het ontroerde je toen zo hevig. Je voelde een openheid, en zij voelde dat ook. Je bent dankbaar voor haar woorden, een geschenk.

(Misschien ligt het aan de rusteloosheid. Loeiende rugpijn.)

Een voorstelling. Je hebt, denk je, de slechtste rugstoel uit de hele kamer getroffen. Misschien wil de kosmos je iets leren, misschien had je gewoon beter moeten kiezen. De voorstelling verwart je.

Om sommige stukken in de ochtendkranten te lezen wijk je bewust een beetje achteruit, knijp je je ogen een beetje toe. Alsof je ze alleen op een afstand kunt lezen.

Je roept tegen de krant. Nee, mensen moeten niet god spelen. Mens zijn is genoeg. Al is die gedachte blijkbaar te ingewikkeld voor sommige mannen. Of zoiets.

Ook in de krant, kwestie van contrast, praktische suggesties om je te bewegen in het Tindermijnenveld. Werelden die aan je voorbij gaan. Gelukkig.

(Praten. Lichtjes machteloos. Telefoneren. Misschien toch goed dat je iets probeert.)

En je zou ook nog antwoorden. Merkwaardig toch. Mannen die je – enigszins paternalistisch – laten weten dat je toch een beetje te emotioneel bent. Een soort klimaatmeisje, waarschijnlijk. Zij zijn altijd rationeel, wat jij niet bent, vanzelfsprekend. Misschien ben je wel trots dat jij een klimaatmeisje bent. Zullen zij nooit begrijpen, waarschijnlijk.

Je denkt aan twee meisjes die weldra weer naar school gaan, en hoe spannend dat is.

Je kijkt naar de beelden in je hoofd, je lichaam wordt rustiger. Je kunt weer buiten gaan zitten en verder lezen in het boek. Het is een indrukwekkend boek. Het beschrijft iets over tijden die veranderden, zo lang geleden. Het zegt iets over tijden die veranderen, nu.

Je probeert te schrijven, je rug blijft loeien.

29 augustus 2019

Kwetsbaar evenwicht

‘Het was moeilijk om die dingen op te schrijven.’
‘Ja? Het is toch maar heel gewoon eigenlijk, een heel gewoon verlangen.’
‘Is dat zo? Ik denk altijd dat het iets is als te veel vragen. Iets waar ik geen recht op heb, of iets dat te laat komt in de tijd.’
‘Als dingen die je voorbij hebt laten gaan?’
‘Ja. Maar het kan zijn dat je niet op de draaimolen of de voorbij rijdende trein kunt springen omdat je benen nog slapen of zo. En wanneer je dan bijna klaar bent, is iedereen weg. Je kunt er eigenlijk niet zoveel aan doen, maar het resultaat is wel hetzelfde.’
‘Ik denk eigenlijk dat dat niet klopt, wat je zegt. Misschien zijn er wel veel meer mensen die staan te kijken naar de draaimolen dan jij denkt. Misschien zelfs meer dan er op de draaimolen zitten. Maar we beseffen dat niet altijd.’
‘Dus het is niet zo raar wat ik schreef?’
‘Nee, helemaal niet. En trouwens, met het woord raar ben je niet zoveel. Het is gewoon jij, dus het maakt eigenlijk niet uit. Jij bent gewoon je eigen ecosysteem. En alle verhalen die zich in je lichaam genesteld hebben zijn een deel van wie je bent.’
‘Heb jij dan nooit het gevoel dat je hapert, en dat je alleen maar kunt toekijken hoe je hapert?’
‘Ja, natuurlijk wel. Maar is dat zo erg? De vraag is evenzeer of de ander wil kijken en wil zien.’
‘Het was raar, die beelden van de zee die ik probeerde te beschrijven. Het was alsof ik die beelden in mijn lichaam kon laten glijden. Alsof ze daar een nieuwe herinnering konden maken of zo.’
‘Waardoor je dan van die plek uit anders kon voelen?’
‘Ja, inderdaad.’
‘Je bent eigenlijk geweldig, besef je dat wel?’
‘Nee, natuurlijk niet.’
‘Kieken!’
‘Ja, minstens.’
‘Maar we gaan het dus proberen. En ik heb alle tijd.’
‘Dat zijn woorden die tot lichte kortsluiting leiden.’
‘Laat de woorden maar gewoon zijn, misschien helpt dat wel. Misschien is het er wel gewoon, moest je het gewoon zien.’
‘Zoiets zei de zee ook.’
‘Heb je trouwens het onweer gehoord vorige nacht?’
‘O ja, heftig. De geluiden waren hevig, en het licht soms ook. Het was alsof het ging en kwam, als een soort getijde. De regen ook trouwens. Heel hard, en dan weer zacht. Maar ik voelde me wel veilig.’
‘Ik moest nog aan je denken terwijl het onweer bezig was. Ik wou nog een berichtje sturen, maar dat leek zo onnozel.’
‘Dat zou ik heel bijzonder hebben gevonden.’
‘Weet je nog van vroeger, onze namiddernachtgesprekken?’
‘Natuurlijk. Al die dingen die pas na middernacht konden gezegd worden.’
‘Het was mooi, maar ik durfde dat toen eigenlijk niet toegeven.’
‘Waarom niet?’
‘Dat zou zo kwetsbaar geweest zijn, op dat moment. Iets van blijven. En dan had ik moeten kijken. Het was gemakkelijker om dat niet te doen.’
‘Had je zoveel te verliezen dan?’
‘Ja natuurlijk. Dat dacht ik toch toen. Jij was altijd beter in missen.’
‘Beter niet denk ik, beter geoefend misschien.’
‘Weet je dat ik vaak naar je opkeek, hoe je je liet zien. Voor wie wilde kijken.’
‘Nee, dat wist ik niet toen. Het paste niet in mijn lichaam denk ik.’
‘Die denk ik die er altijd achteraan komt, die is wel grappig.’
‘Ik denk nu ineens aan dat heel mooie liedje van Joe Henry. God Only Knows. Ik laat het je nog wel eens horen.’
‘Ik zoek het ook wel op.’
‘Het is zo droevig en troostend tegelijk, op een of andere manier. Over waar we tekortschieten, en waar iets of iemand toch weet dat we proberen elkaar te bereiken.’
‘Je ogen zijn mooi als je over muziek praat.’
‘Ze zijn er voor jou.’

25 augustus 2019

En de zee fluisterde zacht

Je laat het huis achter je, om naar de zee te gaan. (Je hebt nog iets gezegd aan de planten.)

Een reis naar het uiteinde van het land, daar waar je ook zelf bent, in haar.

Het ritme van de trein. Het is stil. Jij en de boeken.

De tram is onderweg. Soms is er zoveel lelijkheid. En waarnaar je verlangt, is alleen maar de zee. Soms laat ze zich zien, tussen de gebouwen, en het is alsof je anders kunt ademen.

Je legt het gewicht van de reis van je af. Je bent er. (Er is een mysterieus woord.)

Gesprek met de zee. Soms moet je lang wachten, soms lijkt de zee lang te zwijgen. Misschien is ze een beetje nukkig. Dit keer niet. Het is alsof ze je open ontvangt, met zachte ogen. Ze is blij dat je er bent, ze wist dat je zou komen, ze was ginder ook. (Ginder is een mysterieus woord.) Het gesprek dat naar je toe komt heeft iets met huid te maken.

De geluiden van de nacht. Slapen in etappes.

Een stille en nog vroege morgen, denk je. Er is nog een kleine deuk in je hoofd, of zoiets. De zee kan je uitdeuken.

Een lange rij met mannen die aanschuiven in de kleine krantenwinkel.

De zee wacht op je.

Gewoon even luisteren naar de zee, dat was het plan. Maar het lukt niet.

Lawaai. Er is iets als een processie door de lucht op weg, van de geul over de waterrand, boven je hoofd. Iets als vliegende parachutes. (Er zal wel een woord voor zijn. Geen mysterieus woord.) En je schrikt ervan, hoeveel pijn het doet. Alsof er een rij grasmachines boven je hoofd vliegt, in een trage optocht. Het verwart je. (Hoewel je op de rand staat, die nooit een rand is, lijkt de zee ineens zo ver weg.)

Een mooie film over bomen. Over hoe ze leven, als een familie. Met moederbomen en kindjesbomen. Hoe ze elkaar voeden, in leven houden, waarschuwen voor gevaar. Het is zo mooi, en het maakt je zo verdrietig.

Een boeiend gesprek over cultuur. Het is alsof je de kramp uit startnota’s als een kramp in je lichaam kunt voelen. Hoe kan een cultuurbeleid eruit zien dat niet als doel heeft de natie te dienen? Het antwoord doet je lichaam weer openen. Het lied brengt je bij de zee in je.

De zee lijkt licht, helder, zacht, teder. Hoe je aanraakbaar zou kunnen zijn. Hoe het voelbaar zou zijn, zonder bevriezen. Ze laat het zien, in hoe ze naar je toe komt. (Dit is dus het verhaal, blijkbaar. Je kiest het niet, zij doet dat.) Je kijkt, gaat niet weg.

Een mooi gesprek over kinderen, het maakt je een beetje verlegen. En zou je ook een platensalon kunnen maken? Met verhalen over platen? Platen die je leven veranderden.

En hoe het zou zijn voorbij de aanraakgrens. Ze laat het je zien. Kijk maar, zegt ze, je bent het zelf. Het is twee dingen tegelijk, denk je. Het verwart je, en het laat je anders ademen, alsof je er zou zijn. Alsof daar ook hier zou kunnen zijn. Kijk maar. Je sluit je ogen niet.

Terwijl je daar zit op de bank, gaat de zon onder. Het verdwijnen is tegelijk een feest van het licht, van de kleuren. Alsof de zee je wil zeggen dat het veilig is hier.

En zodra de zon echt is verdwenen, haar laatste streepje achterlatend, is het alsof de golven ineens luider klinken. Ze zijn als huid. Je zoekt je houding op de bank. (Voe.) Je adem zakt. Je ruikt veel meer.

Terwijl je terugloopt, denk je aan iemand met wie je hier ooit was. Je merkt ineens dat je hetzelfde truitje aan hebt als toen.

Het vuurwerk maakt zoveel lawaai…

De nacht is anders.

Een vroege morgen. Het is stil aan de rand van het water. Het wateroppervlak lijkt bijna in zichzelf te verdwijnen. De horizon heeft zichzelf opgelost.

Ze lijkt zo rustig in zichzelf, zo soeverein. Ze komt ook even naar je toe, niet om je aan te raken, niet om je iets te laten zien. Ze is open voor jou, zoiets. Ik ben er, zegt ze. Hier en daar, daar en hier. Terwijl je nooit kunt weten waar het land ophoudt en de zee begint. Straks mag je vertrekken, zegt ze.

Hoe gelukkig kun je zijn, denk je, terwijl het warme gesprek over de boeken je omhult. Je valt samen met je stem, besef je. Sporen in het landschap, verhalen net onder het oppervlak van de stad, fossielen, de stappen van kindjes in het zand duizenden jaren geleden, rouwen om een liefde, rouwen om een landschap dat verdwijnt, de hemel aanraken, de zee die neemt en geeft. En dat je dat zomaar mag doen.

Een lange reis terug, met mooie gesprekken (en veel lelijkheid aan de andere kant van het raam).

Het is goed om weer thuis te zijn.

De dingen weer op hun plaats leggen, het huis bedanken voor het wachten.

Terwijl je de foto’s schikt, terwijl je de woorden schikt, begrijp je wat de zee je wou zeggen.

En de dag afronden met de planten, ze wachten op je.

21 augustus 2019

De jongens van Nickel

Een verhaal van gruwelijk onrecht. Het onrecht was ‘gewoon’, want verankerd in wetten en praktijken van structureel racisme. Het onrecht was zogenaamd begraven in het verleden, veilig in een andere tijd. Maar de doden worden uit hun verborgen graven gehaald en krijgen hun verhaal terug. Dat is wat de Amerikaanse schrijver Colson Whitehead doet in zijn indrukwekkende boek De jongens van Nickel. In een spaarzame ingehouden stijl laat de auteur het verhaal voor zich spreken. Het boek is een roman, in deze vorm fictie. Maar het is wel gebaseerd op een erg pijnlijke bladzijde uit de Amerikaanse geschiedenis die net niet verdwenen is onder de betonlaag van de vergetelheid.

Het boek begint in de jaren 60 in Talahassee in Florida. In die tijd bestond er nog segregatie tussen witte en zwarte mensen. Dat was toen nog wettelijk georganiseerd in de zuidelijke staten (door de Jim Crow-wetten) tot half de jaren 60 en het was ook nog de dagelijkse praktijk. Het is de periode van de opkomende burgerrechtenbeweging met de charismatische Martin Luther King. Elwood Curtis woont bij zijn grootmoeder en doet het goed op school. Hij wil het goed doen, wil het ver brengen in het leven. Hij wil een goed mens worden en voelt zich enorm geïnspireerd door de woorden van Martin Luther King, via een plaat die telkens opnieuw gedraaid wordt. Hij is een jongen die van aanpakken weet, een beetje naïef. Hij doet baantjes, in het hotel waar zijn grootmoeder werkt en in een winkel. Zijn ouders zijn met de noorderzon verdwenen. In de verhalen over zijn overgrootvader, grootvader en vader en in de beschrijving van het hotel en de winkel waar hij werkt krijg je op een nuchtere manier het beeld van de structurele achterstelling van de zwarten. Via een leraar op school die ook activist is, krijgt Elwood uitzicht op studiekansen in een hogeschool voor gekleurde mensen. Op weg daar naartoe gaat hij in op het aanbod van een automobilist die hem een lift aanbiedt. Nadien blijkt dat dat een autodief is. Elwood wordt ook gearresteerd als autodief en wordt naar Nickel gestuurd, een heel erg strenge tuchtschool.

Nickel is een vreselijke plek waar jongens voor de kleinste of onbestaande vergrijpen kunnen terechtkomen. Op het domein zijn witte en zwarte jongens ook gescheiden. Er heerst volstrekte willekeur. Via een soort puntensysteem kun je opklimmen en zo misschien terug vrijkomen. Corruptie is geïnstitutionaliseerd. Een groot deel van het voor de zwarte jongens voorziene eten wordt doorverkocht aan de lokale middenstand. Onder het mom van sociale dienst worden jongens ingehuurd om allerlei klussen in huis uit te voeren bij de witte mensen die in het schoolbestuur zitten. De verantwoordelijken van de school houden een regime van terreur in stand. Als je iets doet dat als fout wordt beschouwd kun je heel zwaar gestraft worden. ’s Nachts worden jongens uit hun bed gelicht en naar het ‘witte huis’ gebracht, waar ze gemarteld, misbruikt en soms gedood worden. Als men je ‘naar achter’ brengt, kom je waarschijnlijk nooit meer terug. Aan de families wordt dan verteld dat de jongens gevlucht zijn. Elwood komt in deze gruwelwereld terecht en blijft dromen van de weg van het goede die hij voor zichzelf zag, al is het soms moeilijk om in de boodschap van liefde van Martin Luther King te blijven geloven. Hij vindt een vriend in Turner, die meer cynisch is en beter weet hoe je moet overleven in dit horroruniversum.

In het proloog van het boek, in de huidige tijd, zijn archeologiestudenten aan het werk op wat de verborgen begraafplaats van Nickel was. Daar vinden ze de restanten van de jongens die daar anoniem begraven werden. Er waren al eerder geruchten geweest van misstanden in Nickel, maar de openbare aanklager had net zijn onderzoek – zonder resultaat – afgerond. Een projectontwikkelaar wilde net beginnen met een groot bouwproject op de site. Het boek bestaat verder uit drie grote delen. Het eerste deel gaat over de jonge jaren van Elwood, voor hij naar Nickel moet. Het tweede deel gaat over de periode in Nickel. Het derde speelt jaren later in New York. En de epiloog sluit weer aan bij de proloog.

De gebeurtenissen in het boek verwijzen naar een tuchtschool die werkelijk heeft bestaan, zo blijkt uit het nawoord van de auteur. Die school is pas gesloten in 2011. In 2012 vonden archeologiestudenten daar inderdaad de lichamen terug van meer dan 80 jongens. Sindsdien hebben heel wat nog levende mannen die ooit op die school zaten zich verenigd en delen ze hun verhalen.

Colson Whitehead heeft in dit boek voor een enigszins onderkoelde verhalende stijl gekozen. De gebeurtenissen spreken voor zich. Regelmatig worden lege plekken gelaten. Door de dingen zo nogal schijnbaar afstandelijk te beschrijven komt het voor sommigen ‘gewone’ van dat maatschappelijk verankerde racisme nog harder aan. Het weegt als een loden doek op de verhoudingen tussen mensen. Heel wat mensen profiteerden er mee van, konden zichzelf ervan overtuigen dat ze niet zagen dat er een probleem was of vergaten dat er zo duidelijk een ongelijke behandeling was tussen wit en zwart. Je verzetten is goed, maar het is bijna onmogelijk om het systeem te veranderen. Heel wat kleine details of zinnetjes die subtiel in de tekst verwerkt zijn, illustreren telkens opnieuw hoe structureel dit alles was. En je voelt als lezer ook hoe de woorden van Martin Luther King voor Elwood als het ware licht geven in de duisternis. Het is hoop die pijn doet, gezien wat er verder in het verhaal gebeurt (en wat je weet over wat er met King is gebeurd). In het derde deel lijkt er meer lucht te zijn tussen de woorden. Het lijkt meer ontspannen. Maar je voelt tussen de regels en indirect hoe die school de levens van zoveel jongens die zoveel hadden kunnen worden kapot heeft gemaakt. Op het einde krijgt het boek een verrassende wending waardoor het verhaal nog veel harder binnenkomt.

Met De jongens van Nickel heeft Colson Whitehead een zeer indringend boek geschreven over een donkere bladzijde uit de recente geschiedenis van de Verenigde Staten. Velen hadden waarschijnlijk gehoopt dat ze was verdwenen in de plooien van de tijd. Velen vonden het wel zo handig dat niemand ooit zou weten dat zoveel jongens niet weggelopen waren, maar wel anoniem begraven na een gruwelijke dood. De archeologen hebben de lichaamsresten gevonden, de auteur redt hun verhaal. En jammer genoeg is de grote droom van Martin Luther King in het Amerika van Donald Trump nog altijd niet uitgekomen…

18 augustus 2019

Plekken waar je kunt zijn

Soms verdwijn je in een boek. Je voelt het boek aan je vingertoppen. Het doet je tintelen, heel zachtjes. Je ziet het papier, je ziet de letters, je ziet de vorm van de letters. Je voelt de rug van het boek. Je kantelt in een andere kant, waar er een stroom is, een rivier. Waar je rivier wordt. Vanaf de rivier moet je terug naar het land.

Soms neemt het verdriet je huid over. Je weet niet waar het vandaan komt, je weet niet welk verdriet het is. Het heeft zichzelf uitgenodigd in je huid. Misschien is het een nawee van een vorige dag, iets van ergens anders. Misschien is het oud, al een tijdje op de dool. Misschien is je lichaam zich aan het herorganiseren.

Soms komen liefdes van ooit je hoofd weer binnenwandelen. Ze zijn nog wel ergens in je leven, daar. En soms zijn ze ineens weer hier. In een droom. In je handen. In je ogen. In de kamer. Verhalen blijven op plekken rondhangen. En zo wil je het ook. Je weet nooit welke momenten ook aan de andere kant gezien worden.

Soms ben je in verwarring. Je doolt in je uithoeken. Je wacht op iets dat jou zal zeggen dat je thuis bent. Niet dat je al niet bent op de plek die je thuis zou moeten zijn, maar toch ben je er nog niet. Alsof de silhouetten van jezelf tegen elkaar aan schuren, nog niet samenvallen. Het is gewoon wachten, dat weet je.

Soms ben je onderweg. Je ziet het landschap aan de andere kant van het raam in de trein. Je hoeft niet te kijken, het is daar. Aan deze kant ben je, met het boek. Zo lang de reis duurt, is iets van je gewichtloos. Het zou kunnen dat iets je draagt. Iets wordt stil, in die beweging. Tot alleen de woorden blijven.

Soms ben je in het ritme. Soms lukt het helemaal niet, soms lukt het wel. Er is ergens een ritme in het huis, los van jou. Soms, als je staat te koken, voel je het al, dat je in het ritme bent. Hoe de dingen voelen in je handen. Hoe je door de kamer loopt, met het eten. Hoe de grond voelt. Hoe het smaakt. Hoe de afwas loopt.

Soms doet je lichaam alleen maar pijn. Alles zindert, waardoor je nauwelijks op je stoel kunt blijven zitten. Of ineens heeft iets besloten om te verkrampen of hard te worden. Het is echopijn, denk je. Een lichaam in, naast of over je lichaam. In je vinger snijden, en enkele seconden later de pijn voelen, dat is zonder echo.

Soms weet je wie je bent, net voor je je aan de nacht geeft. Het huis is donker, je ziet de grote maan daarbuiten. Zoveel licht. En even zie je alle dingen. Zie je waar je vandaan komt, waar je naartoe gaat. De volle leegte. Als je even later in het bed ligt, het licht uit, weet je dat dat moment weer voorbij is.

Soms ben je in de verhalen die je hoort. Iemand zit ergens, dicht bij je, en vertelt. Van alle vragen die je zou willen stellen kies je er enkele uit. En je hoort de antwoorden, en iets neemt het over. Je kunt de verhalen zien, in je hoofd. Je voelt het water, of de wind, of de stilte. Je ziet jezelf niet meer, en dat is goed.

Soms zie je iemand die je niet kent. Enkele meters verder, of zo. Iets in je zou willen vragen: mag ik naar u kijken? Je kijkt naar de beweging. Je ziet een herinnering in een lichaam, je weet alleen niet welke herinnering, maar dat geeft niet. Je ziet een verhaal. Soms weet je dat je dat verhaal zult herkennen, als je het hoort.

Soms verschuift een geur. Je bent ergens, een plek die je kent. Je doet iets. En ineens ruik je iets dat je net daarvoor niet zo had opgemerkt. (Soms doet het je denken aan de geurverwarring van toen, door de chemo. Hoe dingen ineens heel intens werden.) En je herinnert je momenten toen de geur veranderde, en wat dat wou zeggen.

Soms ben je ineens weer daar, toen bij de zonsverduistering, twintig jaar geleden. Snel daarna zou je te horen krijgen dat je ziek was. In de tuin, in het donker, begon je lichaam te trillen van de koorts. Er is sindsdien een plek in je. Soms kun je onverhoeds in die plek vallen. Soms kun je er zelf naartoe gaan, om het leven aan te raken.

Soms ben je daar, waar je aanraakbaar bent. Je weet niet of er wegwijzers zijn. Je weet niet aan welke kant je open zult scheuren en of dat wel zal gebeuren. Het is te leren, denk je, om daar te blijven. In die lege plek, die zich laat vermoeden. Ze zou heel gevaarlijk kunnen zijn, of misschien ook niet. Die plek dus. 

17 augustus 2019

Motherhood

Wil ik een kind? Of wil ik geen kind? Moet ik een kind willen als ik het, eigenlijk, misschien, hoewel niet helemaal zeker, niet wil? Kan een kind mij een plaats geven in het grotere geheel? Of moet ik toch vooral een boek schrijven? Hoe kan ik al die vragen beantwoorden als ik de hele tijd in dit rusteloze lichaam zit? Hoe overleeft mijn relatie al die vragen? In het heel eigenzinnige en indringende boek Motherhood (vertaald als Moederschap) van de Canadese schrijfster Sheila Heti beweeg je heen en weer als een stuiterbal doorheen een eindeloos lijkende twijfel. Het boek gaat niet alleen over kinderloos (willen) zijn, het gaat ook over hoe het is om vrouw te zijn, waarbij je lichaam het knooppunt of slagveld is van zoveel (maatschappelijke) verwachtingen of projecties. Het gaat ook over ‘heel’ worden, en de manieren waarop je dat zou kunnen. De auteur doet dat in een heel bijzondere vorm die heel dicht op je huid komt en tegelijk ook speels en diepzinnig is.

De persoon die het boek vertelt lijkt – zo vermoed je toch als lezer – erg op de auteur Sheila Heti. Ze is bij het begin van het boek 36, bij het einde bijna 40. Ze was ooit vroeger al even getrouwd, maar woont nu al een tijd samen met Miles. Ze komt uit een joodse familie. Haar grootmoeder zat in een concentratiekamp. Haar moeder was dokter en in het gezin erg afwezig, door haar werk. Haar vader deed de huishoudelijke taken. Miles heeft al een dochter uit een vorige relatie, maar hij ziet haar maar af en toe. Hij is advocaat, zij schrijft.

Het boek is de weergave van een slopend en erg complex innerlijk zoekproces en is tegelijk ook het antwoord erop. De vertelster voelt de klok tikken, weet dat ze stilaan naar het einde van haar vruchtbare jaren gaat, en wil voor zichzelf uitmaken of ze een kind wil. Het boek voelt vaak aan als een dagboek van een soort tocht door de woestijn. Er zijn gesprekken met vriendinnen die kinderen hebben. Er zijn discussies met Miles. Maar er is vooral de innerlijke wereld, waarin een schijnbaar eindeloze twijfel alle kanten opgaat. Het ene moment is er een groot verlangen naar een kind, het andere moment is er een wankel vermoeden dat het helemaal geen goed idee zou zijn. Gevoelens kunnen onmiddellijk weer omslaan naar de andere kant. Het proces is een vloeiende wisselwerking tussen het hoofd en de rest van het lichaam. Dat lichaam heeft ook nog een eigen ritme. Een deel van het boek is gestructureerd volgens de momenten van de menstruele cyclus. De vertelster kan soms alleen maar vaststellen dat ze machteloos is tegenover zichzelf en dat ze conflicten zoekt met haar partner. Ze worstelt met beelden die blijkbaar geïnternaliseerd zijn of die ze op zich voelt drukken. Ze worstelt ook met de wereld die complex en ingewikkeld is, terwijl ze een groot verlangen heeft naar een plek waar ze ongestoord samen kan vallen met zichzelf. Schrijven, in haar eentje, geeft haar soms het gevoel van een warme en veilige cocon. Al het andere lijkt soms te moeilijk.

Het boek lijkt vormelijk iets van de grilligheid van de twijfel weer te geven. Naast de korte fragmenten zijn er ook stukken waarbij de vertelster lange reeksen vragen voorlegt waarna ze met drie munten, als een soort I Tjing, die vragen laat beantwoorden met ja of nee. De vragen zijn grappig en ook heel diepzinnig. Je volgt als lezer heel direct mee wat er komt, soms wil je bijna zelf ja of nee roepen. Soms komen er foto’s tussendoor. De hoofdstukken kunnen verwijzen naar plaatsen of dus naar de cyclus. Het geheel is erg knap gecomponeerd. Als lezer voel je je in het hoofd van de vertelster. Je voelt haar onvermijdelijke eenzaamheid in de twijfel die ze zelf niet kan controleren. Je voelt hoe ze soms vanop een afstand naar zichzelf kijkt. Je voelt hoe ze met haar hoofd grip probeert te krijgen en hoe dat niet lukt. Naarmate het boek vordert zie je hoe de lagen op elkaar inwerken en zie je ook hoe de tekst heel knap beweegt tussen verschillende registers. Soms heel persoonlijk, soms verheven en bijna religieus. Discussies met Miles zie je ergens in de verte, en dan ineens een seksscène die ineens heel dichtbij is.

De behoorlijk genadeloze bevraging van alle redenen waarom je wel of niet kinderen zou hebben en waarom jij daar wel of niet toe in staat zou zijn evolueert langzaam maar zeker naar een onderhuids groeiend besef dat ze geen kinderen wil. Ze krijgt van zichzelf de indruk dat het lange schrijfproces als het ware een stiekeme manier is om op een punt te komen, aan de andere kant, waar het te laat is voor kinderen. Zo heeft het schrijven zelf een doel. Tegelijk is het boek dat het resultaat zal zijn ook een antwoord op een soort spirituele zoektocht. Iets in de wereld zetten en daardoor ook zelf bestaansrecht hebben. Het is als een gevecht met god. (Het verhaal van Jacob en de engel speelt een rol in het boek.)

De zoektocht kun je eveneens zien als een rouwproces. Niet alleen van verwachtingen of beelden die in je lichaam botsen. Het gaat ook over doorgegeven verdriet in de lijn grootmoeder – moeder – dochter. Invullen wie je bent kan ook vervullen zijn van iets dat buiten je ligt. Een kind legt de lijn naar de toekomst, maar die lijn gaat ook naar het verleden. Wanneer het manuscript bijna klaar is, zal de vertelster in dat verband een vraag stellen aan haar moeder. Je voelt hoe die vrouwen in het proces aanwezig zijn. Zeker naar het einde van het boek voel je hoe het daar in wezen ook over gaat.

Een boek maken over de keuze om geen kinderen te hebben is je begeven in een mijnenveld. Het onderwerp is ongelooflijk gevoelig en kan leiden tot heftige reacties. Sommigen zullen misschien klaar staan om de schrijfster persoonlijk dingen te verwijten (b.v. varianten op: het is egoïstisch om geen kinderen te willen en het schrijven van boeken over je eigen wereldje blijkbaar belangrijker te vinden). Zo’n reacties staan dan eigenlijk een beetje los van het boek. Er is immers veel moed voor nodig om zo diepgaand het hele spectrum aan vragen rond al dan niet kinderen hebben op de tafel te leggen en daarbij behoorlijk genadeloos de eigen twijfel en wisselvalligheid en uiteindelijk de keuzes in beeld te brengen. De hybride vorm van het boek, de taal en de verschillende motieven zorgen ervoor dat het boek geen pamflet of oninteressant egodocument is geworden. Je kunt feministische beschouwingen vinden over de dingen die op het vrouwelijk lichaam geprojecteerd worden, naast een moeizame maar ook ontroerende zoektocht naar liefde en balans in een relatie, naast het doorwerken van de tijd in de relatie met je eigen moeder en grootmoeder en naast het verlangen naar literatuur. Het boek raakt je heel persoonlijk in al die complexe vragen over kinderloosheid maar geeft je ook die andere lagen en de kracht van die heel eigen vorm. Het is een boek dat je alleen maar op een heel lichamelijke manier kunt lezen, waarbij je dan je hoofd weer tegenkomt. Motherhood is een bijzonder boek dat onder je huid kruipt.

15 augustus 2019

Het web

Een mooi gesprek. Een onverwachte ontmoeting, na zo lang. Hoe de dingen in elkaar schuiven, als een slinger die geduldig heen en weer gaat, zonder ooit een lege plek te laten. Hoewel het wel over lege plekken gaat.

Dankbaar.

De zinnen die in lichamen geschreven zijn. (Soms kun je ze lezen.)

(Al dagen probeer je het te lezen, naast de boeken. Boeken zijn gemakkelijk.)

(Echo’s in je huid.)

Misschien was het wel goed, die hand die stokte. Ergens onderweg.

(Je probeert beelden opnieuw te bekijken, ergens. Momenten van terugtrekken.)

Je kijkt naar je hand.

(Je denkt aan de handen die je deze week al zag.)

En verhalen over het web.

Hoe we allemaal een deel zijn van het web van het leven. Hoe die knooppunten met elkaar verbonden zijn. Hoe je het kunt zien, hoe je het kunt ademen.

Je bent zelf de hele tijd bezig om je web te maken. Je zou er ook op kunnen vertrouwen dat het web jou zal dragen.

(Die zin. Het is alsof je lichaam die zin ziet. Even is er paniek. Als een echo.)

(De zin verandert je adem, je moet wachten op de terugkeer.)

Zo dapper ben je nog niet, zeg je.

Iets met vertrouwen. Ze vertelt over vertrouwen.

(Je ziet het verhaal verschuiven binnen de zinnen, van buiten naar binnen.)

(Het is een moeilijk woord, als je het echt aanraakt.)

(Je ziet die beelden weer. Je ziet de lege plekken waar je had willen zijn. Je ziet de woorden niet die je daarvoor nodig had gehad.)

Het gesprek volgt zichzelf.

(Zo dapper ben je nog niet, denk je nog steeds.)

En het ging ook over de plek waar je schildert, waar je een beeld maakt. (Waar je een boek schrijft.)

(Het heeft er op een of andere manier mee te maken.)

Je wilt iets zeggen over onbestemdheid.

(Je ziet de onbestemdheid, je bent wankel daar, je bent daar.)

Verhalen over iets willen beschermen, verhalen over de leeuw. Verhalen over huizen.

Verhalen over kinderen op afstand. En de verwarring.

Het is mooi hoe de slinger blijft bewegen. Alsof alles er zomaar mag zijn. Met trage spiegels. Dit web draagt, hier, nu.

(Even zie je het.)

Je zegt haar dat jij niet zo dapper bent als zij.

In het huis is de stilte er weer.

(De tijd die het vraagt.)

Een andere dag. Er zijn teksten te schrijven. Boeken te lezen.

Je kijkt naar de regen.

(Soms maken de echo’s je moe. Soms zou je die zinnen willen kunnen zien, niet alleen weten dat ze er zijn. Soms wil je de pijn niet.)

(Je ziet de beelden. Je ziet het web.)

Huidverdrietherinnering.

(Misschien komt er later iets.)

Je werkt verder aan het eten. Je vult de pepermolen.

Het wordt zeker lekker.

12 augustus 2019

Lied van de tijd

Misschien herinnert het landschap zich alle voetstappen die er ooit gezet zijn. Het is een poëtische gedachte die een of andere troost in zich heeft. Daar waar je nu bent, dat wat hier lijkt, dat is een plek in de tijd die letterlijk boven alle andere tijdplekken ligt. Daar waar je nu een leegte ziet, of iets dat lijkt op een niet-plek, zoals de zee, daar was vroeger misschien een bos, er waren dieren en mensen, er waren verhalen. De Britse schrijfster Julia Blackburn heeft het over zo’n dingen in haar fascinerende boek Lied van de tijd. In dat boek gaat ze op zoek naar Doggerland. Daar waar nu de Noordzee is tussen Groot-Brittannië en Nederland was ooit gewoon land, Doggerland. Wat nu een eiland is, was ooit gewoon een deel van wat nu ‘het continent’ is. Het boek probeert dat Doggerland terug te halen. Zonder het met zoveel woorden te zeggen gaat het boek zo ook over heel wat andere dingen. Over kijken naar de klimaatverandering die op ons afkomt. Over merkwaardige politieke constructies over ‘splendid isolation’ (of ‘taking back control’) die alleen kunnen bestaan bij doen alsof je afgescheiden bent in tijd en ruimte. Over je een deel van de tijd en de ruimte voelen, deel van het landschap waar je toevallig in de wereld bent gekomen. Maar ook over het verdriet om een gestorven echtgenoot. Hoewel het boek aan de oppervlakte een soort zoektocht lijkt doorheen vele duizenden jaren geschiedenis, met eindeloos veel restanten, gaat het ook over iets anders. Je raakt als lezer steeds meer in de ban van die sporen in het landschap die telkens ook verhalen zijn. Het is alsof je de tijd anders beleeft. Dat brengt je enerzijds een rustige troost, en anderzijds een soort plaatsvervangende schaamte over het tijdsgewricht waar we nu in zitten.

De auteur woont dicht bij de zee en beschrijft in het boek haar zoektochten langs allerlei plekken aan beide kanten van de Noordzee. Ze heeft er heel wat ontmoetingen met allerlei deskundigen en ook met allerlei liefhebbers (dat klinkt iets beter dan amateurs). Mensen die eindeloos geboeid zijn door wat zich onder de oppervlakte van zand of water bevindt. Mensen die bij een wandeling aan het strand, bij voorkeur net na een storm, allerlei dingen zien. Mensen die al sinds ze kind waren een soort neus hebben voor fossielen en die schijnbaar moeiteloos naar die plekken gaan waar ze een teken van de tijd kunnen vinden. Vissers die kunnen horen wat er op de bodem van de zee is, wat het daar vroeger was.

Via al die verhalen en op basis van wat de wetenschap nu weet, ontstaat er een beeld van Doggerland. Doorheen het boek ga je van de oudste tijden naar het nu. Je krijgt een beeld van hoe het eruit moet hebben gezien. Je ziet grote groepen mammoeten, je ziet neushoorns en grote schildpadden, en allerlei andere dieren. Sommige plaatsen onder het water van wat nu de zee is, lijken op gigantische kerkhoven van mammoetbeenderen. Naarmate we dichter bij nu komen, komen ook de mensen. Daar lijken minder resten van gevonden te zijn, maar ze waren er wel. En – je ziet het op de kaartjes – telkens wordt het gebied kleiner, door het wassende water. Tot uiteindelijk het huidige beeld is ontstaan.

In het boek worden de hoofdstukken over al die omzwervingen rond de zee afgewisseld met korte ‘liederen van de tijd’, met telkens ook een illustratie gemaakt door een Spaanse kunstenaar. Die liederen zijn telkens een weergave van kennis uit een bepaald boek of een bepaalde bron in een min of meer poëtische vorm. Tekstueel wringen ze soms een beetje. Maar ze zorgen wel voor een bepaald soort ritme in het boek. Ze halen je telkens even terug van al die informatie over fossielen en dateringen. Ze werken niet echt als een lied, maar geven wel het gevoel dat er iets is als een soort lied in de tijd. Alles van toen is in zekere zin nog een beetje hier. Dingen of wezens zijn niet zozeer afgesloten stukken materie, ze zijn een proces. Via haar boek wil de auteur iets laten zien van dat proces.

Het duurt even eer je als lezer beseft hoezeer je aangetrokken bent door dit boek. Je gaat als het ware ook een beetje mee kijken voorbij de oppervlakte. Op zich is het al geweldig interessant om al die dingen te weten te komen over dat verdwenen land, dat eigenlijk ook niet verdwenen is. Dat er mensen zijn die hopen mammoetbeenderen in hun schuurtje hebben liggen, is merkwaardig. Dat er zo eindeloos veel dingen nog te vinden zijn, onder de grond of op de bodem van de zee, en dat ze blijkbaar zo dichtbij zijn, is een beetje magisch. Door die verhalen besef je ook nog beter dat die processen gewoon de hele tijd doorgaan. De zeebodem verandert constant, en dat geldt ook voor de kustlijn. Een 'grens’ in tijd of ruimte is veel minder stabiel dan sommigen zouden willen. (Terwijl je die dingen leest besef je ook hoezeer we voor een gigantische versnelling van die processen staan, en dat door iets als menselijke overmoed.)

Julia Blackburn beschrijft dit alles op een heel persoonlijke manier. Je voelt dat die manier van kijken voor haar een manier van leven is. Een plek proberen te begrijpen door letterlijk en figuurlijk onder de oppervlakte te gaan kijken en daar de verhaallagen te zien. En dan kun je ineens de voetstappen zien van kinderen die daar duizenden jaren geleden liepen. In het voorwoord beschrijft ze dat zoeken als een vorm van antwoord op de angst voor wat er in de toekomst naar ons toe zou kunnen komen. Als je je de eeuwigheid probeert voor te stellen door terug te gaan in de tijd, voelt dat meteen anders aan. Je “wordt gewezen op de enormiteit van wat ons allemaal is voorafgegaan: een ontzagwekkende stoet van talloze levensvormen die zich langzaam tot in het heden heeft ontwikkeld. Je hoort al bijna de liederen die ze zingen.”

Het boek gaat voor de auteur zelf ook over de liefde voor haar overleden man. Hij was een Nederlander. In elkaars leven komen, betekende al heen en weer gaan over de zee. Het idee dat er een land was tussen beide kanten, wordt als een metafoor voor hun liefde. Maar hij is dood. Ze blijft hem zoeken, onder de oppervlakte van de dingen. En je voelt hoe hij altijd wel ergens aanwezig is. Naar het einde van het boek merk je hoe de zinnen veranderen en het persoonlijke meer naar voor komt. Het boek lijkt zo ook het rouwproces weer te geven. Het is mooi en tragisch tegelijk dat in de tijd van het boek het land steeds kleiner wordt tot de zee het overneemt en beide kanten gescheiden zijn.

Lied van de tijd is een heel bijzonder boek. Terwijl je het leest, aarzel je soms een beetje, zeker als je er pas in bezig bent. Je weet niet helemaal zeker wat je met de vorm van het boek moet. Maar naarmate je verder leest, komt Doggerland dichterbij en voel je steeds meer dat je al die dingen zelf zou willen zien en aanraken. Je komt in een bepaald soort ritme. Pas nadien besef je dat het boek blijft doorwerken in je hoofd en is het alsof je je eigen plaats in de tijd anders ziet.

11 augustus 2019

Wonen in verhalen

Je kijkt terug, een beetje, en je ziet verhalen. Je ademt verhalen. (Je bent het ook.)

Even bij de mensen zijn die je dierbaar zijn, en onderweg zijn van en naar hen. Zo ziet het er wel uit.

Denken dat je nog zeker een half uur hebt om het huis helemaal aan kant te krijgen voor je bezoek komt. (Ze stuurt een bericht dat ze eerder zal komen. Falen voor gevorderden, denk je. Het zal wel meevallen misschien, denk je. Jullie hebben al grotere dingen meegemaakt dan jouw badkamer die nog niet gepoetst is, denk je.)

Je houdt van het gesprek dat ondertussen al meer dan dertig jaar doorgaat tussen jullie. (Nog altijd ben je een beetje verlegen. Nog altijd ziet zij jou zoals niemand anders dat doet.) Je ziet het verhaal van een liefde in de tijd, in wegen die elkaar nooit echt loslaten. Verhalen wonen in elkaar, blijven elkaar veranderen.

Een avond. Een hevig verdriet bezoekt je. Je kijkt naar de sporen, ze zijn zichtbaar.

(Veel verhalen van zomers dwalen door je heen, in de nachten. Misschien is het een beetje zoals het deken op je bed opschudden. Zien hoe alle verhalen er nog zijn in de huidlagen van je landschap. Zien, horen, ruiken, voelen, ze zijn er nog.)

Een andere dag. De belangwekkende zoektocht naar citroentaartjes. En het vertrouwen dat die een lange fietstocht zullen overleven.

Geweldige gesprekken met twee meisjes (die almaar groter worden). Ergens tussen gelnagels en horrorfilms. Je kijkt naar de verhalen, ziet hoe herinneringen meegaan. (Soms ben je een beetje verlegen.) Je vertelt over de handen, wat je kunt doen. (Blijkbaar zijn mattentaartjes toch nog altijd beter.)

(Waarom is er altijd zoveel tegenwind op de lange weg terug? Je komt enigszins totaal uitgeput thuis aan. De handen helpen je, naar waar je terug samenvalt.)

(Je kijkt naar je handen, probeert te zien hoe ze zullen zijn binnen meer dan tien jaar. En waar de verhalen dan zijn.)

Alle verhalen bewegen na, in je lichaam. (Ze zijn er misschien gewoon altijd.)

Een andere dag. Het mooie ritueel van het weerkerende bezoek. (Je weet nog hoe het was toen je haar voor de allereerste keer zag.) Iets met de tijd. Iets met de kinderen. En het trage gesprek op dat terras. Alsof er tijd is voor alle verhalen. (Ook die waarin je klein bent.)

Verdwijnen in het ritme van de trein. Het boek is dicht bij je.

(Je zou langer willen wachten op de nacht, denk je.)

Een andere dag. Je vertrekt op tijd, voor wat een lange reis zal worden. (Je krijgt die dag een forse dosis vertragingen. De kosmos wil je iets zeggen.)

Je schuift over de grens, nauwelijks merkbaar. (Het landschap daarbuiten draagt iets van jouw verhalen.)

Een verhaalplek die groeit. Sommige zinnen zijn pas voor nu. (Soms heb je de omweg van je hele leven nodig.) Het is zo mooi, en het is zo triest, denk je soms. De verhalen hunkeren naar elkaar, leggen zich beetje voor beetje in elkaar neer. (Soms heb je al die tijd nodig om te zien welke zinnen je zelf bent.) En zoveel dingen die nog wachten op  gezegd worden, telkens net voor je weer vertrekt.

In het overstapstation hoor je dat de trein die over de grens zal gaan door een technisch defect niet zal rijden. De reizigers kunnen de volgende trein nemen, zo zegt een stem die weerklinkt op het brede perron. Je zoekt een plekje. Het boek is bijna uit. Je leest verder als in een roes. Na de laatste bladzijde trillen je handen. (Je blijkt nog steeds op het perron te zitten, er zitten nog steeds mensen naast jou, ook te wachten, je moet even terug in het echte leven komen.) De volgende trein komt eraan. Je stapt in. Het is moeilijk om in een ander boek te beginnen.

Thuis nog beginnen te koken, ook al is het laat. (Je wilt iets dat warm is in je lichaam, denk je. Misschien wil je ook iets dat je zou kunnen troosten, al is dat minder bereikbaar.) En daarna rustig afwassen en het aanrecht opruimen. Het maakt je rustiger.

Een andere dag. Aarzelregen. Een mooi gesprek. (Het is alsof in de verhalen de verhalen van de vorige dagen mee bewegen.) (Je bent veranderd, denk je.) De kinderen. (Ze bewegen mee.)

Het boek heeft het ook over herinneringen in het landschap. Voetstappen die nooit verloren gaan, altijd nog ergens zijn.

Een nacht met grote dromen, die allemaal in je hoofd blijven nadien.

De dingen thuis doen. Het huis wil terug dichtbij komen, het huis heeft je een beetje gemist, denk je.

(Wie ben je in hun verhalen, denk je.)

De dingen leggen zich neer.

Foto’s maken van de wind. (Of van wat zich aandient.) Daarna mag je gaan liggen.

10 augustus 2019

Home Fire

Wat als je geliefde broer door iets wat hij deed door de machthebbers wordt beschouwd als ‘vijand van de staat’ en buiten de gemeenschap wordt geduwd? In de Griekse tragedie Antigone werd haar ene broer als slecht beschouwd en mocht zijn lichaam niet begraven worden. Antigone negeerde de regel van de staat, ging treuren om haar broer en begroef hem, wetend dat ze daarvoor de doodstraf kon krijgen. In een keten van tragische gebeurtenissen zal de machthebber – Kreon in de tragedie van Sophocles – uiteindelijk alles verliezen. Kamila Shansie maakte met Home Fire (vertaald als Huis in brand) een weergaloze en adembenemende moderne versie van dit oude verhaal. Het boek is ingehouden kwaad, maar nooit pamflettair. De personages worden genuanceerd getekend, maar niet in veilige pasteltinten. Morele vragen worden beschreven in een taal die spits en vaak ook subtiel ironisch is. De oude tragedie hangt als een wolk over dit eigentijdse verhaal dat enkele zeer actuele morele dilemma’s op het toneel brengt. De tragedie voltrekt zich, onontkoombaar. Je wordt als lezer even onontkoombaar in die tragedie getrokken, in een boek dat zich naar het einde voortstuwt als een trein die niet meer te stoppen is. Na de ijzingwekkende finale volgt er echter geen catharsis die je enige troost zou kunnen geven.

De hoofdpersonages in het boek komen uit een Brits-Pakistaanse familie. De vader is al lang overleden. Hij ging weg van zijn familie om als jihadist te gaan vechten en stierf op weg naar Guantanamo. De moeder stierf een tijd daarna. Isma, de oudste dochter, voelt haar jongere broer en zus, de tweeling Parvaiz en Aneeka, ook een beetje als haar kinderen aan. Daarnaast is er Karamat Lone, een politicus van Pakistaanse oorsprong, die zich heeft opgewerkt tot een ‘flinkse’ minister van binnenlandse zaken die zich fors uitspreekt tegen moslims die zich in zijn ogen onvoldoende integreren in de Britse samenleving. Zijn zoon Eamonn leeft het leven van een jongen uit een bevoorrechte rijke familie.

Isma, die een tijd haar studies heeft onderbroken om te zorgen voor de tweeling, gaat naar de Verenigde Staten om daar haar sociologiestudies af te ronden. Daar ontmoet ze Eamonn. De twee voelen iets voor elkaar, maar Isma houdt afstand. Ze wil gewetensvol leven, tegenover de wetten en tegenover haar geloof. Ze heeft al lang afstand genomen van haar vader, en heeft dat ook gedaan tegenover Parvaiz, haar broer. Die heeft zich door ronselaars laten verleiden om – in een soort zoektocht naar de vader die hij nooit gekend heeft – als moslimstrijder naar het Kalifaat te trekken, waar hij terechtkomt bij de media-afdeling van IS. Daar aangekomen merkt hij al snel dat wat hem was voorgespiegeld totaal niet klopt met de werkelijkheid. Hij wil ontsnappen aan de gruwel en wil terugkeren. Wanneer Aneeka ontdekt dat het Isma was die aan de autoriteiten heeft doorgegeven dat hun broer vertrokken is – vanuit een zorg om de familie te beschermen – is ze razend op haar zus. Het is Aneeka die uiteindelijk, eerst uit berekening maar later uit liefde, een relatie begint met Eamonn. Ze hoopt dat dat kan helpen om haar broer terug te krijgen. De terugkeer van Parvaiz mislukt echter en hij sterft. Karamat Lone weigert de repatriëring van het lichaam omdat hij hem niet meer als een Brits burger beschouwt. Het lichaam moet maar begraven worden in Pakistan. Aneeka komt in een tweestrijd en wil haar band met haar broer niet zomaar ondergeschikt stellen aan de wet. Daarna komt de tragedie in een definitieve versnelling.

Het boek is opgebouwd in een aantal grotere delen, telkens gezien vanuit een van de personages. Het begint bij Isma, en gaat daarna verder met Eamonn, Parvaiz, Aneeka en Karamat. Zo zie je als lezer de gebeurtenissen vanuit het gezichtspunt van dat ene personage. Je ziet de drijfveren, de twijfels, de blinde vlekken en ook de context die hem of haar mee bepaalde. In het begin van het boek verwacht je dat Isma het centrale personage zal zijn, maar dat blijkt al snel dus niet het geval te zijn. De verschillende personages weten essentiële dingen van elkaar niet, of nog niet. Ze komen door de loop van de gebeurtenissen te weten dat de dingen niet waren zoals ze dachten of hoopten. Of ze merken dat ze helemaal geen controle hebben op wat er gebeurt. Door naïviteit of ambitie kun je je laten verblinden. Moet je loyaal zijn aan je geweten, aan de wetten van de staat waar je toe behoort, aan je geloof, aan de liefde, aan je familieband? Die dingen kunnen binnen jezelf in een genadeloos conflict komen, waardoor er geen enkele keuze zonder verlies is. Op hun manier zijn de verschillende personages tragisch, zitten ze gevangen in een lot dat ze ten dele zelf hebben opgezocht. Als lezer zie je daarbij ook alle nuances, de dingen die niet zo groot of bewust of eenduidig zijn als de buitenwereld dat graag zou willen. Eens de dingen in gang gezet zijn, kunnen ze – telkens op hun manier – niet meer ontsnappen aan wat zal gebeuren. Binnen die tragiek kun je nog wel keuzes maken voor meer of minder waardigheid, meer of minder ethische moed. Wie dacht alles te kunnen controleren, kan alles verliezen.

Je kunt het boek op verschillende niveaus lezen. Je kunt het lezen als een eigentijdse reflectie op het oude verhaal en daarbij zien hoe de grote ethische vragen zich ook vandaag nog heel scherp kunnen stellen. Je kunt het ook lezen als een beschrijving van wat identiteit kan betekenen in een eigentijdse samenleving en hoe allerlei loyauteiten met elkaar kunnen botsen in een maatschappelijke omgeving die soms met verschillende maten meet. Je kunt zien hoe een proces van radicalisering werkt, minder groots of rechtlijnig dan velen denken (maar wel bewust georganiseerd door sommigen). Je kunt de botsing zien van de kleinmenselijke werkelijkheid van zo’n complexe situatie met de drang naar eenvoudige boodschappen in politiek en media. Je kunt de erg ingewikkelde ethische dilemma’s zien waarmee je, naargelang de positie die je hebt, kunt geconfronteerd worden. Maar je kunt het boek ook lezen als een verhaal over liefde, tussen kinderen van eenzelfde gezin, tussen geliefden die uit verschillende werelden komen. Het is de grote verdienste van de auteur dat ze al die lagen op een heel vanzelfsprekende manier laat zien in al hun veelkleurigheid. Ze doet dat ook in een schitterende compositie.

Home Fire is een boek dat je in een toestand van een soort verdwazing achterlaat. Het laatste stuk lees je in verkillende roes, waarbij je amper durft ademen. Het is een bijzonder dapper boek, geëngageerd zonder te roepen, met ingehouden verontwaardiging. De personages worden getekend in felle kleuren, maar je ziet ook hun twijfels, hun kleine verlangens, hun niet-weten. Dat het verhaal van die oude Griekse tragedie werd gebruikt, voelt nergens aan als mechanisch of geforceerd. Je voelt wel hoe dat oude verhaal als een noodlot boven de personages hangt. Je hoopt dat niet zal gebeuren wat onvermijdelijk zal gebeuren. Je voelt de immense kracht van die tragedie als lezer op een heel lichamelijke manier aan, niet als iets van ‘vroeger’, maar als iets van vandaag, iets waar je niet aan kunt ontsnappen. Er is geen veilige troost bij het einde van dit boek.

04 augustus 2019

Oude zielen

‘Ik weet nog altijd niet goed waarom het me zo ontroerde, dat wat je zei eergisteren.’
‘Moet je dan weten waarom? Is het op zich al niet goed genoeg?’
‘Ik vind het altijd bijzonder om met jou te kunnen praten. We doen dat niet zo vaak, dat is jammer eigenlijk. Misschien is het voor jou wel anders, dat zou kunnen.’
‘Nee hoor.’
‘Je bent dan wel een stuk jonger dan ik, maar ik heb altijd het gevoel gehad dat in een deel van jou een oude ziel woont.’
‘En waar dan? Hier? Of hier?’
‘Ik denk dat die ziel vloeiend is, en zich in jouw lichaam kan verplaatsen.’
‘Woew.’
‘Nou ja, ik weet het eigenlijk niet. Ik maak het niet zo vaak mee, dat gevoel dat je ook dat stuk met iemand kunt delen.’
‘Het is wel grappig. Als ik jou zie, valt me vaak op dat jij een kant hebt die net heel jong is gebleven, hoewel iedereen vindt dat jij oud bent of zo.’
‘Dat is wel mooi.’
‘Soms ben ik een beetje bang als ik je naar mij zie kijken. Jij ziet altijd alles. En het voelt dan soms als een verwachting.’
‘Dat is zeker niet de bedoeling.’
‘Dat weet ik wel. Maar er gebeurt iets speciaals als jij in de buurt bent. Iets in jou, in hoe je kijkt, is zo intens aanwezig.’
‘Dat is bij jou wel niet zo moeilijk.’
‘Het is tegelijk ook wel heel goed, en veilig. Het mag wel.’
‘Vannacht dacht ik nog dat ik aan je zou moeten vragen om te dansen. Ik denk dat je dat goed kunt. En dat je dan niet alleen die springerige kant van jezelf zou laten zien, maar ook die oude. Het zou mooi zijn, te zien hoe je beweegt in jezelf tussen die kanten. Ik weet niet of je begrijpt wat ik bedoel?’
‘Ja, ik denk het wel. Het idee van die dans maakt me toch een beetje bang.’
‘Waarom?’
‘Zal ik mezelf niet verliezen aan die andere kant?’
‘Ik denk het niet. Je ogen zullen wel veranderen. Ze zullen trager worden.’
‘Trager?’
‘Soms is het alsof je ver weg blijft van die ogen die er nu zijn. Met deze ogen dansen zou op een of andere manier traag zijn.’
‘Ook als de beweging snel zou gaan?’
‘Ja.’
‘En ga je dan mee dansen?’
‘Oei.’
‘Hahaaa. Misschien moet jij ook wel dapper zijn.’
‘Ik zal je na jouw dans een verhaal vertellen. En daar moet ik heel dapper voor zijn.’
‘En dan? Zal het je veranderen?’
‘Ik denk het wel. Ik ben voor mezelf al een tijdje bezig met iets als jouw trage ogen. Trage verhalen of zo. Het is iets als kijken naar de verhalen die in mij zijn ingeschreven, in mijn lichaam, in hoe ik beweeg of praat. En het is dan de bedoeling dat ik die zo onbewerkt mogelijk voor me neerleg.’
‘En zijn ze dan weg van jou? Verdwenen?’
‘Nee. Omgekeerd eigenlijk.’
‘En hoe lijkt dat op die dans?’
‘Wie je bent, voor anderen en voor jezelf, hoe je jezelf ervaart, dat is als een verhaal dat je elke dag opnieuw te maken hebt. Niet dat de stenen zomaar veranderen, maar je moet ze wel elke dag weer in elkaar passen. En met dat beeld van die trage verhalen is het alsof ik mezelf, als ik van boven naar beneden kijk, op een wat andere plek zie. De wind kan er beter door, maar ik val er ook meer samen met mezelf. En dat kan een dans ook doen, denk ik.’
‘Soms vergeet jij wel eens dat jij echt een stuk ouder bent dan ik.’
‘Dat is waar, ik vergeet het. Misschien voelt het alsof een stuk niet zo van de tijd afhankelijk is.’
‘Is die oude ziel dan ook een trage ziel?’
‘Daar moet ik nog even over nadenken.’
‘Zal ik terwijl al dansen?’
‘O ja.’

03 augustus 2019

Liefde, als dat het is

Kun je in een relatievorm als een huwelijk als individu overeind blijven? Of verdwijn je in een samensmelting die eigenlijk niet veel meer met liefde te maken heeft? Kun je ontsnappen aan de zwaartekracht van de liefde? Zijn je grote of onuitgesproken dromen over de liefde bestand tegen de seizoenen? Weet je eigenlijk zelf wel wat je zoekt en verlangt in een of andere variant van de liefde? Ben je gedoemd om te herhalen wat niet goed was, alsof je niet anders kunt zijn dan acteurs in een stuk dat al geschreven is? De Nederlandse schrijfster Marijke Schermer  heeft het in haar roman Liefde, als dat het is over die grote vragen. Ze brengt dit alles in beeld met lichte toetsen en schijnbaar eenvoudige zinnen. Als dit boek een toneelstuk of film zou zijn, zou je veel lichte kleuren verwachten. De personages zouden waarschijnlijk mooie stemmen hebben. Er zou misschien mooie achtergrondmuziek kunnen zijn. Je zou je willen laten afleiden, maar al bij al snel merken hoe genadeloos dit boek is over het onderwerp dat in de titel staat.

Het boek begint in een zomer. We zien hoe David bij Sev is, zijn nieuwe geliefde. Een relatie willen ze het niet noemen. Zijn vrouw Terri heeft na een huwelijk van vele jaren het huis verlaten. Zij wou zichzelf terug heroveren op dat huwelijk, voelde dat het ‘op’ was. Ze begon zich te storen aan David, die in haar ogen te voorspelbaar plichtsbewust en degelijk is. Ze kan geen grote dingen aanwijzen, maar kan het gewoon niet meer. Voor hem komt dit alles als een natuurramp. Hun twee dochters, Ally en Krista, begrijpen er niet zoveel van en worstelen zelf ondertussen met de dingen die bij hun leeftijd horen. Terri zoekt haar heil in de armen van Lucas, een behoorlijk foute man.

Dan springt het boek terug naar een herfst eerder, en loopt door tot de herfst na die zomer. Als lezer krijg je telkens het perspectief van die zes verschillende personages. Er is geen verteller die boven hen staat en je in een bepaalde richting duwt of zich helemaal vereenzelvigt met één personage. Er is nauwelijks een ruimere context. Je krijgt een beperkte voorgeschiedenis van de personages. Via de personages voel je als lezer wel dat je die soms zou willen kennen. Terri botst op de manier waarop Lucas zijn persoonlijkheid afschermt. Sev heeft een verleden dat wel in het licht komt en dat uiteindelijk spiegelt met andere geschiedenissen. Ze is minder soeverein dan hoe David haar zou willen zien.

Als lezer zit je meestal vooral in het moment, in opeenvolgende scènes als in een toneelstuk, dicht op de personages. Je ziet de dingen telkens vanuit het begrensde perspectief van een van de zes, en dan nog via het tipje van de ijsberg. Hoewel ze met elkaar in hetzelfde stuk zitten, lijken ze ook allemaal een beetje op hun eiland te zijn, stellen ze vast. Wat weten ze van elkaar? Wat hebben ze met elkaar?

De schrijfster werkt dit alles uit in gecondenseerde, verraderlijk eenvoudige zinnen en ‘kleine’ dialogen. Wat eenvoudig of vertrouwd leek, wordt ineens een beetje raar of pijnlijk leeg. Wat vertrouwd was, was misschien een soort ritueel dat eenzaamheid moet verbergen. De perspectiefwissels in de opeenvolgende korte fragmenten verlopen heel soepel. Dat alles geeft aan het boek een bijna lichte toets, die net daardoor de tragiek die net onder de oppervlakte blijft versterkt.

Als lezer ga je mee door de seizoenen. Je ziet hoe de dingen gebeuren, hoe de personages zich opnieuw een plaats zoeken. Daarbij zie je steeds nieuwe kanten. Je ziet hoe iemand als Terri een beetje vastloopt in zichzelf. Ze lijkt een andere plek te willen, waar ze vrij kan zijn op haar voorwaarden, zonder David, en waar de dochters dan vanzelfsprekend in zouden schuiven, terwijl ze ook weer niet te veel in haar buurt moeten zijn. Ze wil de lust in haar lijf voelen bij Lucas, maar weet na een tijd ook dat hij eigenlijk voor een akelig soort ongebondenheid staat. David wil alles doen om voor zijn kinderen de best mogelijke plek te behouden, en verlangt naar een minder saaie versie van zichzelf. Door de breuk met zijn vrouw heeft hij iets van zichzelf gezien dat niet zo spannend is als zij blijkbaar zocht. Misschien zat ook hij vast. In de armen van Sev voelt hij zich heel anders. Maar hun gewichtloze samenzijn kan er ook alleen maar zijn in een plek weg van de wereld.

Het natuurlijke vertrouwde ritme van de seizoenen zou kunnen staan voor een cyclisch gevoel waarbij na verlies weer nieuw leven komt. De seizoenen zouden zo troostend kunnen zijn. Maar hier lijken de seizoenen meer de dragers van een tragisch lot. Je hoopt dat je kunt ontsnappen aan jezelf. Je hoopt dat je beter en anders kunt doen wat eerst niet lukte. Maar je komt terug naar die plek die je wilde ontvluchten, ook al is die dan elders.

Wanneer het boek terug in de zomer is, lees je een hoofdstuk met de titel Afgrond. Daarin staat een tekst in cursief waarin je een externe stem hoort. Daar is er even een verteller die de aandacht op zichzelf trekt. Misschien is het de schrijfster zelf wel. Misschien is het een schikgodin. In elke relatie lijkt er een onvermijdelijk kantelpunt te komen. De personages bewegen verder, maar kunnen zich niet onttrekken aan de seizoenen.

Liefde, als dat het is is een boek dat subtiel onder je huid kruipt. Het is behoorlijk genadeloos, in lichte toetsen. Kleine zinnetjes doen je vaak even het boek opzij leggen. De zinnen zijn uitgepuurd en ingehouden. De perspectiefwissels verlopen naadloos. Als lezer kijk je soms naar de gesloten kamers van een toneelstuk. Daar zie je de seizoenen van de liefde, waaraan niemand lijkt te kunnen ontsnappen.

02 augustus 2019

Tussenstanden

Misschien ben je altijd een beetje onderweg. (Denk je, terwijl je onderweg bent naar een afspraak. Even, bijna lang genoeg, daar blijven, en weer terugkeren.)

Misschien huist er een rust in dat onderweg zijn. Het ritme van de trein. Het niemandsland van een kleine reis. De woorden van het gesprek die zich in je huid leggen.

Misschien zie je de woorden beter, daar in dat ritme. De woorden die je leest. De woorden die naar je toe komen, in de wachtstand van je huid.

Die mooie mensen, die zomaar in je leven zijn. Hun verhalen blijven dicht bij je. De verhalen van de kinderen. (Om een of andere reden is het belangrijk dat je al die verhalen kunt zien. Rustig uitgespreid voor je. Je wilt ze allemaal daar kunnen zien.)

Jij staat hier. (Om een of andere reden zie je beter waar jij staat in de tijd.) Het is wel goed zo, denk je.

Een mooi gesprek. Wat zou het zijn, een goed mens zijn?

De woorden in de boeken die je leest. De reis die op je wacht.

Een mooi gesprek. Ook iets over stemmetjes, ingesleten in je huid.

(Je luistert, laat de zinnen binnenkomen. Je ziet het onvermogen, naast wat verworven is. En iets van schaamte.)

En soms zie je, hoe je genoeg alleen moet zijn.

Houdingen zoeken. In de trein, op de stoel, op de bank. (Het heeft iets met verlangen naar gewichtloosheid te maken, misschien.) Soms brengen de trillingen je thuis.

(Soms weet je niet waar die plotse spanning in je lichaam vandaan komt, welk verhaal aan het werk is, met welke vertraging.)

(Die ene houding, die je leerde in dat ene boek. Hoe ze telkens iets verandert.)

Tussendoor probeer je verder te lezen. (De zinnen die in je lichaam zijn geschreven, ze vragen tijd.) En wat je te doen staat, in de tijd die komt.

En hoe luchtig het kan voelen, op die pas opgelapte fiets door de stad bewegen. Hoe soepel het gaat, hoe eenvoudig het is. (Er is een evenwicht verschoven.)

En de lijnen die je ziet, terwijl je traag kijkt naar de mensen.

(Ergens in je hoofd, of langs je hoofd, kun je die plek zien. Waar je niet naartoe kunt gaan. Misschien is het zien wel goed.)

Hoe je kunt blijven kijken naar de planten. (Misschien willen ze hier wel zijn.)

(Boodschappen die je bereiken, en die blijven stuiteren in je hoofd.)

(Ergens midden in een nacht wakker worden. Woelen in beelden. Wachten tot ze vertrekken.)

Vroeg opstaan en de koele lucht in de kamer voelen bewegen.

Naar de foto’s kijken. (Soms lijken ze verhaalloos.) Foto’s zoeken, verhalen zoeken.

Een mooi gesprek. Je stem verandert, je daalt in je stem. Wat je hoort, maakt je weker dan je had verwacht.

Onderweg zijn. (Na de zinnen.) Het is alsof je lichaam lege ruimte rondom zou willen.

Een mooi gesprek. Het wordt telkens trager naar het einde. Alsof het die weg telkens nodig heeft.

De schilderijen in de tentoonstelling zijn zo mooi. Ze zeggen iets over de blik. (Je rug verstoort wat je zou kunnen aanraken hier. De pijn trekt. Je zou het verhaal willen zien.)

(De rug, de buik. Twee lichamen, minstens. In je hoofd proberen te zien wanneer ze weer zullen samenvallen. Terwijl stap je verder.)

Deuken vragen aandacht.

(Die boodschappen die je nog moet versturen, woorden die gezegd moeten worden.) Je ziet die woorden wel elke dag ergens voorbij gaan. Ze zijn er al.

Misschien is dat de reis.