Je laat het huis achter je, om naar de zee te gaan. (Je hebt nog iets gezegd aan de planten.)
Een reis naar het uiteinde van het land, daar waar je ook zelf bent, in haar.
Het ritme van de trein. Het is stil. Jij en de boeken.
De tram is onderweg. Soms is er zoveel lelijkheid. En waarnaar je verlangt, is alleen maar de zee. Soms laat ze zich zien, tussen de gebouwen, en het is alsof je anders kunt ademen.
Je legt het gewicht van de reis van je af. Je bent er. (Er is een mysterieus woord.)
Gesprek met de zee. Soms moet je lang wachten, soms lijkt de zee lang te zwijgen. Misschien is ze een beetje nukkig. Dit keer niet. Het is alsof ze je open ontvangt, met zachte ogen. Ze is blij dat je er bent, ze wist dat je zou komen, ze was ginder ook. (Ginder is een mysterieus woord.) Het gesprek dat naar je toe komt heeft iets met huid te maken.
De geluiden van de nacht. Slapen in etappes.
Een stille en nog vroege morgen, denk je. Er is nog een kleine deuk in je hoofd, of zoiets. De zee kan je uitdeuken.
Een lange rij met mannen die aanschuiven in de kleine krantenwinkel.
De zee wacht op je.
Gewoon even luisteren naar de zee, dat was het plan. Maar het lukt niet.
Lawaai. Er is iets als een processie door de lucht op weg, van de geul over de waterrand, boven je hoofd. Iets als vliegende parachutes. (Er zal wel een woord voor zijn. Geen mysterieus woord.) En je schrikt ervan, hoeveel pijn het doet. Alsof er een rij grasmachines boven je hoofd vliegt, in een trage optocht. Het verwart je. (Hoewel je op de rand staat, die nooit een rand is, lijkt de zee ineens zo ver weg.)
Een mooie film over bomen. Over hoe ze leven, als een familie. Met moederbomen en kindjesbomen. Hoe ze elkaar voeden, in leven houden, waarschuwen voor gevaar. Het is zo mooi, en het maakt je zo verdrietig.
Een boeiend gesprek over cultuur. Het is alsof je de kramp uit startnota’s als een kramp in je lichaam kunt voelen. Hoe kan een cultuurbeleid eruit zien dat niet als doel heeft de natie te dienen? Het antwoord doet je lichaam weer openen. Het lied brengt je bij de zee in je.
De zee lijkt licht, helder, zacht, teder. Hoe je aanraakbaar zou kunnen zijn. Hoe het voelbaar zou zijn, zonder bevriezen. Ze laat het zien, in hoe ze naar je toe komt. (Dit is dus het verhaal, blijkbaar. Je kiest het niet, zij doet dat.) Je kijkt, gaat niet weg.
Een mooi gesprek over kinderen, het maakt je een beetje verlegen. En zou je ook een platensalon kunnen maken? Met verhalen over platen? Platen die je leven veranderden.
En hoe het zou zijn voorbij de aanraakgrens. Ze laat het je zien. Kijk maar, zegt ze, je bent het zelf. Het is twee dingen tegelijk, denk je. Het verwart je, en het laat je anders ademen, alsof je er zou zijn. Alsof daar ook hier zou kunnen zijn. Kijk maar. Je sluit je ogen niet.
Terwijl je daar zit op de bank, gaat de zon onder. Het verdwijnen is tegelijk een feest van het licht, van de kleuren. Alsof de zee je wil zeggen dat het veilig is hier.
En zodra de zon echt is verdwenen, haar laatste streepje achterlatend, is het alsof de golven ineens luider klinken. Ze zijn als huid. Je zoekt je houding op de bank. (Voe.) Je adem zakt. Je ruikt veel meer.
Terwijl je terugloopt, denk je aan iemand met wie je hier ooit was. Je merkt ineens dat je hetzelfde truitje aan hebt als toen.
Het vuurwerk maakt zoveel lawaai…
De nacht is anders.
Een vroege morgen. Het is stil aan de rand van het water. Het wateroppervlak lijkt bijna in zichzelf te verdwijnen. De horizon heeft zichzelf opgelost.
Ze lijkt zo rustig in zichzelf, zo soeverein. Ze komt ook even naar je toe, niet om je aan te raken, niet om je iets te laten zien. Ze is open voor jou, zoiets. Ik ben er, zegt ze. Hier en daar, daar en hier. Terwijl je nooit kunt weten waar het land ophoudt en de zee begint. Straks mag je vertrekken, zegt ze.
Hoe gelukkig kun je zijn, denk je, terwijl het warme gesprek over de boeken je omhult. Je valt samen met je stem, besef je. Sporen in het landschap, verhalen net onder het oppervlak van de stad, fossielen, de stappen van kindjes in het zand duizenden jaren geleden, rouwen om een liefde, rouwen om een landschap dat verdwijnt, de hemel aanraken, de zee die neemt en geeft. En dat je dat zomaar mag doen.
Een lange reis terug, met mooie gesprekken (en veel lelijkheid aan de andere kant van het raam).
Het is goed om weer thuis te zijn.
De dingen weer op hun plaats leggen, het huis bedanken voor het wachten.
Terwijl je de foto’s schikt, terwijl je de woorden schikt, begrijp je wat de zee je wou zeggen.
En de dag afronden met de planten, ze wachten op je.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten