Je kijkt terug, een beetje, en je ziet verhalen. Je ademt verhalen. (Je bent het ook.)
Even bij de mensen zijn die je dierbaar zijn, en onderweg zijn van en naar hen. Zo ziet het er wel uit.
Denken dat je nog zeker een half uur hebt om het huis helemaal aan kant te krijgen voor je bezoek komt. (Ze stuurt een bericht dat ze eerder zal komen. Falen voor gevorderden, denk je. Het zal wel meevallen misschien, denk je. Jullie hebben al grotere dingen meegemaakt dan jouw badkamer die nog niet gepoetst is, denk je.)
Je houdt van het gesprek dat ondertussen al meer dan dertig jaar doorgaat tussen jullie. (Nog altijd ben je een beetje verlegen. Nog altijd ziet zij jou zoals niemand anders dat doet.) Je ziet het verhaal van een liefde in de tijd, in wegen die elkaar nooit echt loslaten. Verhalen wonen in elkaar, blijven elkaar veranderen.
Een avond. Een hevig verdriet bezoekt je. Je kijkt naar de sporen, ze zijn zichtbaar.
(Veel verhalen van zomers dwalen door je heen, in de nachten. Misschien is het een beetje zoals het deken op je bed opschudden. Zien hoe alle verhalen er nog zijn in de huidlagen van je landschap. Zien, horen, ruiken, voelen, ze zijn er nog.)
Een andere dag. De belangwekkende zoektocht naar citroentaartjes. En het vertrouwen dat die een lange fietstocht zullen overleven.
Geweldige gesprekken met twee meisjes (die almaar groter worden). Ergens tussen gelnagels en horrorfilms. Je kijkt naar de verhalen, ziet hoe herinneringen meegaan. (Soms ben je een beetje verlegen.) Je vertelt over de handen, wat je kunt doen. (Blijkbaar zijn mattentaartjes toch nog altijd beter.)
(Waarom is er altijd zoveel tegenwind op de lange weg terug? Je komt enigszins totaal uitgeput thuis aan. De handen helpen je, naar waar je terug samenvalt.)
(Je kijkt naar je handen, probeert te zien hoe ze zullen zijn binnen meer dan tien jaar. En waar de verhalen dan zijn.)
Alle verhalen bewegen na, in je lichaam. (Ze zijn er misschien gewoon altijd.)
Een andere dag. Het mooie ritueel van het weerkerende bezoek. (Je weet nog hoe het was toen je haar voor de allereerste keer zag.) Iets met de tijd. Iets met de kinderen. En het trage gesprek op dat terras. Alsof er tijd is voor alle verhalen. (Ook die waarin je klein bent.)
Verdwijnen in het ritme van de trein. Het boek is dicht bij je.
(Je zou langer willen wachten op de nacht, denk je.)
Een andere dag. Je vertrekt op tijd, voor wat een lange reis zal worden. (Je krijgt die dag een forse dosis vertragingen. De kosmos wil je iets zeggen.)
Je schuift over de grens, nauwelijks merkbaar. (Het landschap daarbuiten draagt iets van jouw verhalen.)
Een verhaalplek die groeit. Sommige zinnen zijn pas voor nu. (Soms heb je de omweg van je hele leven nodig.) Het is zo mooi, en het is zo triest, denk je soms. De verhalen hunkeren naar elkaar, leggen zich beetje voor beetje in elkaar neer. (Soms heb je al die tijd nodig om te zien welke zinnen je zelf bent.) En zoveel dingen die nog wachten op gezegd worden, telkens net voor je weer vertrekt.
In het overstapstation hoor je dat de trein die over de grens zal gaan door een technisch defect niet zal rijden. De reizigers kunnen de volgende trein nemen, zo zegt een stem die weerklinkt op het brede perron. Je zoekt een plekje. Het boek is bijna uit. Je leest verder als in een roes. Na de laatste bladzijde trillen je handen. (Je blijkt nog steeds op het perron te zitten, er zitten nog steeds mensen naast jou, ook te wachten, je moet even terug in het echte leven komen.) De volgende trein komt eraan. Je stapt in. Het is moeilijk om in een ander boek te beginnen.
Thuis nog beginnen te koken, ook al is het laat. (Je wilt iets dat warm is in je lichaam, denk je. Misschien wil je ook iets dat je zou kunnen troosten, al is dat minder bereikbaar.) En daarna rustig afwassen en het aanrecht opruimen. Het maakt je rustiger.
Een andere dag. Aarzelregen. Een mooi gesprek. (Het is alsof in de verhalen de verhalen van de vorige dagen mee bewegen.) (Je bent veranderd, denk je.) De kinderen. (Ze bewegen mee.)
Het boek heeft het ook over herinneringen in het landschap. Voetstappen die nooit verloren gaan, altijd nog ergens zijn.
Een nacht met grote dromen, die allemaal in je hoofd blijven nadien.
De dingen thuis doen. Het huis wil terug dichtbij komen, het huis heeft je een beetje gemist, denk je.
(Wie ben je in hun verhalen, denk je.)
De dingen leggen zich neer.
Foto’s maken van de wind. (Of van wat zich aandient.) Daarna mag je gaan liggen.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten