26 november 2023

Traagwarm


‘Is het warm genoeg zo?’
‘Ja, ik denk het wel. Ik ben eigenlijk vooral gewend aan koud ondertussen. Alsof warm niet zou mogen, misschien.’
‘En nu is het er gewoon.’
‘Wat niet wil zeggen dat ik het al vertrouw. Geef me gewoon nog wat tijd. Misschien kan ik wel voelen dat dit gewoon mag, en dat er niets gebeurt of dat ik niets moet doen.’
‘Er is tijd, veel tijd. En er is alleen maar dit.’
‘Soms verlang je naar een herinnering die er niet is. Het is alsof je lichaam iets weet, ook in afwezigheid. Een beetje alsof je een kleurplaat zou zijn. Er zijn stukken die zouden kunnen ingevuld worden, die een kleur zouden kunnen krijgen. Soms kun je die zien. Soms niet.’
‘En soms verlang je naar verdriet. Bij mij is het toch soms zo. Of misschien naar dat wat je voelt wanneer het begint te komen. Waarbij je dan ineens weer voelt. Alsof je dan zachter bent of zo.’
‘Heb jij dat ook? Ik herken het wel. Alleen durf ik het niet zo goed.’
‘Waarvoor ben je bang dan?’
‘Ik weet het niet. Dat het ineens veel zou worden, en dat ik dan alleen ben, en dat ik zou willen dat iemand gewoon naast me zit, en dat ik dan denk dat ik dat niet mag willen. Als ik het zo zeg, klinkt het wel heel onnozel.’
‘Nee hoor, helemaal niet. Soms denk ik dat er ergens in mij, als een soort onderaardse rivier of zo, een verdriet is. Een oud verdriet. Het is daar gewoon, het stoort verder niet. Misschien wil ik die af en toe kunnen voelen.’
‘Kun je die zien?’
‘Dat weet ik eigenlijk niet zo goed. Soms wel, denk ik.’
‘Het klinkt alsof je er wel vrede mee hebt.’
‘Ja, dat denk ik wel eigenlijk.’
‘Voel eens aan mijn handen, ze beginnen langzaam warm te worden. Dat is een goed teken.’
‘Ze hadden hun tijd nodig.’
‘Ja, zo is dat. Soms is het alsof het niet wil komen. Anderen begrijpen dat niet altijd. Ze willen me dan te veel aanraken of zo, ik kan het niet goed uitleggen. Waardoor er niets gebeurt, en ik eigenlijk een beetje sluit.’
‘Wat helpt je dan?’
‘Wachten. Alleen zijn. Of dat denk ik toch.’
‘Soms helpt het me als ik in mijn hoofd kijk, naar een plek hier zo ongeveer, en dan tegen mezelf zeg dat ik hier en nu ben, alleen maar hier en nu. En soms krijg ik het dan ineens terug warm.’
‘Ja? Dat moet ik ook eens proberen. Leg het me later nog maar eens uit hoe je dat doet.’
‘Dat zal ik doen.’
‘Ik was vanmiddag nog buiten bezig, en het was anders koud dan de vorige dagen. Het voelde een beetje als een uitnodiging. Om te bewegen in die koude, om iets te laten zien. Ik kan het niet uitleggen. Het heeft iets met overgave te maken of zo.’
‘Dat is een moeilijk woord, vind ik.’
‘In sommige dingen kun je dat nochtans heel goed, denk ik. Misschien besef je dat niet.’
‘Dat zou kunnen. Het woord is een beetje te groot voor mijn lichaam, denk ik.’
‘Ik begrijp je wel denk ik.’
‘Als ik je zo buiten bezig zie, heb ik wel het gevoel dat je je weg kent daar. Al weet ik niet wat dat zou willen zeggen.’
‘Dat is een mooi beeld. Ik heb me altijd goed gevoeld buiten. Al heb ik sinds een tijdje het gevoel dat ik ook een binnen moet hebben, om buiten te kunnen zijn.’
‘Een binnen waar het warm is.’
‘Ja, onder meer.’
‘Hoe gaat het met je handen?’
‘Goed, voel maar.’

25 november 2023

Nog een tekstje


Het weekend zit nog een beetje in je hoofd. Dat mooie panelgesprek waaraan je mocht deelnemen (en hoe je onder de indruk was van de anderen naast je op het podium, en je een beetje verlegen zocht naar jouw toon, en die ook vond.) Dat bijzondere middaggesprek. Het opende zich aarzelend en voorzichtig, als een of andere belofte op een lang gesprek. Dat heel erg mooie concert. Er gebeurde iets, en je was erbij.

En dan een nieuwe week. Je bent snotterig en hoesterig, en werkt dan maar gewoon thuis. (Je lichaam wordt stram op sommige plekken.) Je beweegt door de dag in etappes. Haperend, een beetje.

Op het plein, in de regen. Je kijkt naar de duizenden lichtjes. Je kijkt naar de mensen die kijken naar de lichtjes. Het ontroert je.

’s Avonds de ene na de andere telefoon.

(Schokkend, nu al: op de televisie wordt de blijde terugkeer van de kerstfilms aangekondigd. Het is dus bijna weer zo ver…)

Rare dromen, als een plaat die blijft hangen.

Een andere dag. (Je hapert nog een beetje.)

De vergadering. (Je bent steeds blij om haar te zien.) Samen zoeken naar een schema dat iets zegt over de werkelijkheid. Dat zou een samenvatting kunnen zijn. (Je bent blij dat de werkelijkheid niet in één schema te vatten is.)

De dag strompelt nog een beetje.

Je haalt het boek op dat uiteindelijk toch is aangekomen.

(Dekentjes zijn een goede uitvinding.)

De dromen zijn nog een beetje raar.

Een andere dag. (Die ene plek waar het pijn blijft doen. Terwijl je op de tafel ligt bij je kinesiste. Stel je voor dat ze daar alles weer helemaal zacht zou kunnen maken. Of je dat aan zou kunnen.)

Je bent net op tijd voor de mensen van de VN-delegatie. Je probeert zo goed mogelijk te antwoorden op hun vragen.

(Iets in je is al zenuwachtig voor wat die avond zal komen.)

Hoe gaat het met jou? Hoe gaat het met jou?

Die avond. Je zit klaar om de eerste resultaten te zien. De peiling floept op het scherm, je kijkt verbijsterd toe, vol ongeloof.

(Een rusteloze nacht. Ergens halverwege schiet je wakker, in een verdwaasde kramp. Je moet jezelf terug naar het nu ademen.)

Een gedeukte ochtend.

Na de middag vertrek je naar de feestelijke conferentie. (De plek waar je ooit met je vader naartoe had willen gaan. Zo had je je voorgenomen toen hij ziek werd. Hoe lang het duurde eer je uiteindelijk alleen ging, na zijn dood. Je bewoog waarschijnlijk te snel tussen alle muziekinstrumenten, maar je was er wel.)

De mensen nemen hun plaats in de zaal. Het gaat over literatuur. Er is muziek. Er zijn dichters. (Er zijn gelukkig verder weinig speeches.) Je mag de hele tijd door de zaal bewegen om foto’s te maken. Je moet geduldig zijn met het licht. (Misschien is dat wel een mooie gedachte.)

Later dan je had gehoopt kom je die avond op de andere conferentie aan. Enkele mooie gesprekken. (Enkele boeken.)

Op weg naar huis verlang je naar niets, zo niets mogelijk niets. Of zoiets.

Een andere dag. Je bent helemaal alleen op het werk. (Dat is al een beetje niets.) De vrijdagdingen. (Altijd een beetje dingen die hollen.) Er schuift nog een gesprek tussendoor. (Het doet goed haar even te zien, ze begrijpt helemaal wat je probeert te zeggen.) Ook nog snel even een nieuwe stapel boeken halen. (Dat tasje voor je boeken ziet er wel een beetje lullig uit, maar de boeken blijven zo wel goed op temperatuur. En ze voelen zich misschien wel een beetje gekussend.)

(In je hoofd zie je een tekstje, dat je zou moeten schrijven. Opdat het je weer zou kunnen verlaten. Het moet nog even wachten op zichzelf.)

Je holt naar de trein, voor je afspraak in de andere stad. Je hebt geen zin om te lezen, je wilt alleen maar kijken. Je komt net een beetje te laat, maar het is niet zo erg blijkbaar.

In de trein terug, de mensen lijken zo rusteloos, zo alleen op zichzelf gericht. (Misschien oefenen ze in varianten van egoïsme.)

(Zo snel koken en eten, het is niet je ding.)

(Iets wordt week, onverwacht. Je bent bijna doorwaadbaar, in dat ene moment.) Je moet weer vertrekken.

De nacht is stiller. Er is een droom die je niet begrijpt, tijdens je droom. (Je bent ongetwijfeld meerlagig.)

De dag beweegt van het ene naar het andere, je volgt, beweegt mee. Tot je weer thuis bent. (Er is al een dekentjesverlangen, stel je vast.) Traag binnenkomen, rustig koken, terwijl de boodschappen op het aanrecht opruimen, een grote afwas. De dingen vallen terug samen met zichzelf.

Warme stilte, als oefenen in verlangen.

17 november 2023

Tussenligger


Je kijkt uit naar de week. Niet dat ze minder gevuld zal zijn, je weet het. Misschien verlang je naar de momenten met alleen maar samen. Als eilanden.

Die avond, op weg naar de vergadering. Je krijgt een bericht dat ze niet doorgaat. Die ene toch, de andere wel. Zomaar ineens een lege plek. Rustig de afwas afwerken. Even nog wegglijden in een warm niets.

(Bijna geen zin om alsnog te vertrekken.)

In de vergadering. (Je kijkt naar zinnen in je hoofd.) 

Weer thuis, je zoekt het dekentje.

Een andere dag.

De dag is samen te vatten als: regen. (Voor het einde van de dag ben je vier keer uitgeregend. Alsof je ook aan de binnenkant van je huid nat kunt worden.)

Je praat met de meneer van de loskade. Over het immens grote pak in het zwart. Even later komen twee mannen het pak naar boven brengen. Het lijkt zo mysterieus. (Onder het zwart blijkt een gigantische hoop toetsenborden te zitten. Het mysterie verdwijnt een beetje.)

Die avond. (Het is alsof je nog steeds niet helemaal terug droog bent.) Jullie zoeken een tafeltje in het drukke café. Ze willen graag met je praten over het boek. (Het voelt als een voorrecht.) Een mooi gesprek, het raakt je erg. (Ze praten ook over Julia, alsof het gewoon zo mag zijn.) 

De volgende ochtend, niet zo nat. De dag kondigt zich goed aan.

In de trein werk je nog een beetje aan de voorbereiding van het panel dat je later in de week mag leiden. (Straks heb je dus alle tijd terug alleen maar je boek.)

In je hoofd heb je de route van het station naar het plein al een beetje geoefend. Of je haar zult zien op het plein, je twijfelt even, maar ze komt al op je af. (Een uitgesteld bezoek, je bent blij.)

Tijd voor verhalen, ze bewegen. (Nog te weinig tijd voor alle verhalen. Er zijn altijd nog verhalen.) Ze ontroeren je diep. (De regen komt netjes terwijl jullie binnen zitten te eten.) Hoe je de bomen kunt bedanken. En iets over aanraakbaarheid.

In de trein terug. Je probeert, tussen de verhalen die nog bewegen, langzaam weer in je boek te komen. (Eliza Touchet wacht geduldig op je.) De vrouw tegenover je praat ongeveer twintig minuten lang met haar vriend, die ergens ten lande in zijn auto in een file zit, die mogelijk door een ongeval veroorzaakt is. (Je zou denken dat je over zo’n onderwerp in een minuut wel ongeveer alle basic information hebt verzameld, maar toch.)

Die avond sta je bij de hoge tafel met een stapeltje boeken. Iemand komt binnen en zegt je dat ze het net nog over je boek hadden. (Het maakt je een beetje verlegen.)

De verhalen van de dag hebben nog wat tijd nodig die nacht.

Een andere dag. Je hebt een inhaallijstje dingen te doen. (De dingen zullen de hele dag opschuiven, er ritsen steeds meer dingen tussen, of zoiets.)

Je zit klaar in het panelgesprek. De andere sprekers zijn nog druk bezig met allerlei dingen in hun schriftje te noteren, zinnen die ze willen zeggen of zo. (Even maak je je zorgen, dat je zomaar zonder zinnen zou kunnen vallen. Zinloos als het ware.) Je zinnen komen zomaar naar je toe.

Een mooi gesprek met de minister.

In je hoofd zag het er allemaal goed uit. Hoe je nog net langs twee winkels zou kunnen gaan, even naar huis nog, om dan netjes op tijd in het restaurant te zijn voor je afspraak. (Ook de tijd lijkt op te schuiven.) De kosmos heeft echter deze dag uitgekozen om je iets te leren over onbestendigheid. (Je bent in principe erg voorstander van kosmische lessen, maar die mogen ook altijd op een andere dag komen.) Je holt naar het station, om daar te zien dat de vertragingen beginnen op te lopen. Na een te late en te volle trein, na een trein waarvan alleen de deuren in de achterste wagon open gaan (je staat helemaal vooraan), heb je een rustige plek in een volgende trein. (Interne dialoog, naar aanleiding van kosmische lessen.) Je laat alle futiele pogingen los om al die dingen nog te doen, en gaat gewoon naar het restaurant, waar je dan nog gewoon op tijd zult zijn. In de trein lees je nog rustig enkele gedichten uit haar mooie bundel. 

Een mooie avond, met trage verhalen. (Alle restjes zijn doorgeschoven naar de volgende dag, maar voor nu is het helemaal goed, denk je, terwijl je in de avond weer naar huis loopt.)

Een verse ochtend. (In je hoofd zie je het lijstje met uitgestelde punten. Een klein beetje beangstigend. Maar de kosmos heeft gezegd dat alles goed zal komen.)

(En weer zijn er ritspunten.)

Ergens in de namiddag is alles klaar. Je loopt naar de trein, begint ineens heel moe te worden.

Voor je naar huis gaat, haal je nog de nieuwe Bob-box op. (Glimlach.) Je gaat nog langs de boekhandel, om te horen of het boek dat je bestelde er al is. Terwijl je wacht zie je je boek tussen de andere liggen, daar bij de kassa. Een tussenligboek. (Zou ik het durven om er een foto van te maken? Je durft dat, je bent een grote jongen.) Het boek is er nog niet. Je haalt nog brood en yoghurt. (De laatste restpuntjes, op de afwas na.) Een of ander evenwicht herstelt zich.

Je kijkt uit naar een lege avond. Het mag warm zijn, een beetje toch. Er mag een dekentje zijn. De avond mag je dragen.

10 november 2023

Hallomeisje


Je lijf moet nog een beetje op gang komen bij het begin van de week, iets in je huid hapert nog.

Je haalt een nieuwe doos met boeken. (Het blijft spannend, die stapel zien in de doos. En nog steeds staat jouw naam erop. Iets met blijven.)

Of je even foto’s zou willen komen maken. (Een berichtje.) Ze zitten rond de tafel. De minister luistert aandachtig. (Even denk je aan hoe je dat deed vroeger, met je vader, zo onopvallend mogelijk en stil bewegen door de ruimte, om foto’s te maken.)

(Iets wankelt een beetje. Tot het weer overgaat.)

De mevrouw in de winkel. De kaas. Je maakt een vriendelijk grapje, iets over mensen die echte problemen hebben. Ze lijkt verbaasd, zegt dat de wereld een betere plaats zou zijn als iedereen zo vriendelijk was als jij. (Het maakt je een beetje verdrietig. Je deed zo weinig, als dat al zoveel betekende, …)

Die avond. Je drie gasten zitten naast je, het publiek luistert aandachtig. Je laat het gesprek bewegen. Een beetje alsof je een blad langzaam vult. (Het is interessant, denk je.)

Weer thuis is het fris. (Je had ook warm kunnen verdragen. Je zoekt het dekentje.)

Een andere dag. Je mag die middag mee aan de tafel zitten met de Amerikaanse schrijver.

(Je krijgt een telefoon die je kwaad en verdrietig maakt. Je begrijpt er niets van.) De schrijver vertelt over zijn boeken, hoe ze werden ontvangen. Hij vertelt over zijn vrouw, over de mensen die hij de vorige dag  in Parijs zag.

Je moet vertrekken, je hebt een les te geven. Ze kijken naar je. Je doet je best om zo soepel mogelijk heen en weer te bewegen, tot ze allemaal mee zijn.

Die avond. Je bent op weg, je hebt een lezing te geven. Je voelt het gewicht van de boeken in je tas. Ze gaan met je mee. (Julia glimlacht naar je.)

Na de inleiding begin je. Je staat op het podium. (Je hebt nog hard zitten werken op je presentatie. Het ritme mocht anders, nu het boek er is.) Het verhaal draagt je. (Je bent hier.) Je vertelt over de rivier. Je laat Julia zien. Je krijgt mooie reacties, ze ontroeren je. Je loopt terug naar huis, in de nacht, je tas is een stuk lichter.

Een andere dag. Je werkt thuis, laat die treinen die nog wel rijden aan anderen over. (En toch mis je de trein een beetje, denk je.)

Je denkt aan de rivier.

Je bereidt de avondvergadering voor. Je zit in de stoel bij het raam. (Het plekje maakt je rustig. Je bent hier.)

Je hebt je tussenkomst klaar zitten in je hoofd. Je volgt de woorden. (Het goede resultaat verwart je.)

Een andere dag. De trein die aangekondigd is, komt netjes op tijd. Je hebt veel plaats. Een mooi gesprek in de trein, over vertalen. Op weg naar de conferentie.

Je hebt – zo blijkt – de verkeerde ingang van de zaal genomen. Je doolt door het grote gebouw, er is niemand. Een veiligheidsmeneer vraagt je of je de weg kent. Niet echt, zeg je.

Ondertussen in het juiste deel van het gebouw. (De hoofdpijn prikt een beetje, je nacht was te kort, je bent een beetje te moe.) 

Je luistert naar de toelichting. (Waarom kan die ene mevrouw altijd alleen maar over zichzelf praten?) De minister praat mooi Frans. De man die reageert doet het met zijn hele lichaam. Hij komt uit Kameroen, vertelt hoe hij hier moest leren dat men een onderscheid maakt tussen mens en ding. Waar hij vandaan komt, zegt hij, is er geen scheiding tussen ik en de rivier. (Je glimlacht.)

Je vertrekt iets eerder dan voorzien, wilt nog rustig een trein kunnen halen. De vroegere collega met wie je die ochtend in de trein zat, komt er net aan. Ook hij wou wat vroeger vertrekken. Het gesprek gaat verder.

Die avond. Het is een boeiende vergadering, ook al ben je moe.

Terug thuis. Je kijkt nog naar een stuk van een documentaire over Shakespeare. (Je denkt aan dat mooie boek dat je las, over zijn zoon, gezien door de ogen van zijn vrouw. Je ziet zijn vrouw en zijn zoon op het scherm.)

Een andere dag. Alle treinen zijn er weer. (Of bijna toch.)

De koffie wacht al op je, hij is lekker. (Verhalen gaan heen en weer.)

Iets vroeger terug, er moeten nog boodschappen gedaan worden. Je zoekt een schriftje, iets voor boze gedachten.

De mevrouw in de winkel is blij dat je er bent.

De mama zegt aan het kleine meisje dat ze al naar binnen mag gaan. Ze ziet je staan, lacht en roept. Hallo! Even later komt ze nog eens naar je toe gelopen in de winkel. Hallo!

Je bedenkt wat je de volgende dag zult maken, je krijgt hoog bezoek.

Weer thuis luister je naar je nieuwe Bach-cd. (Hoe soepel de muziek beweegt. Je bent blij dat je die avond gewoon thuis zult zijn. Het mag misschien wel warm worden dan.)

05 november 2023

Naar de rivier


De dagen na. Het duurt nog even, het sijpelt in je lichaam. (Het laat je zien wat er is en wat er niet is. Het is goed.)

Het is stil op het werk. De anderen zijn bijna allemaal in vakantie. Je werkt rustig aan enkele dingen. (Onder je huid is er vermoeidheid, is er verdriet. Het beweegt gewoon.)

Een gesprek in de avond. Je probeert goed te luisteren, goed aanwezig te zijn, te zeggen wat er te zeggen is. Tot de woorden je huid blokkeren, je bent te moe. Weer thuis is het alsof het allemaal uit je wegtrekt, je ademt je terug in de rivier.

Een andere dag. Je werkt af wat je nog te doen had, en werkt daarna nog wat aan je lezing voor die avond.

(Je zou ook wel zin hebben in gewoon in de zetel onder een dekentje blijven, denk je even.)

Op weg naar de stad waar je nog niet eerder was voor een lezing. Net voor je aankomt, wordt iets rustig. Je loopt door de straten. (Vooraf had je in je hoofd de route ingeoefend.)

Het zaaltje loopt helemaal vol. Je moet jezelf nog een beetje op gang praten, denk je. Dat lukt al snel, je volgt gewoon het verhaal, zoals het zich vertelt. (Ze luisteren zo aandachtig.) Je hebt nog enkele boeken bij. Mensen verdringen zich om er eentje te kunnen kopen. (Je bent een beetje verlegen.)

De trein die je absoluut wilde halen. Een klein beetje vertraging. Die niet kleiner wordt. Je mist op tien seconden of zo de aansluiting. Er is al snel een andere trein, maar die doet er langer over. Je komt thuis een stuk na middernacht.

Een andere dag. De dag van de doden.

(De doden komen je regelmatig wel eens bezoeken, eender welke dag. Hen uitnodigen op de dag van de doden, het lukt je niet altijd goed. Misschien houden ze ook wel van de stilte, weten ze dat ze welkom zijn.)

(Die vraag die je kreeg, in dat interview een week eerder. Of je aan de dood denkt, en hoe dat komt. Je antwoordde rustig.)

Je hebt een hele lijst dingen die je nog zou moeten doen, maar het hoeft even niet, denk je.

Een heel mooi traag gesprek. Om iets af te ronden van het voorbije weekend. Het laat je dingen zien, misschien mag je die aanvaarden. Je voelt je dankbaar. Je luistert naar verhalen.

Een andere dag. Je hebt het lijstje klaarliggen, je begint er gewoon aan.

Je brengt de omslagen met de boeken naar het postkantoor. (Het wordt ingewikkeld. De omslagen zijn net te groot, ze veranderen alleen daardoor van brief in pakje. Je moet alles opnieuw overschrijven op speciale briefjes. De pakjesmevrouw legt je nog allerlei dingen uit over voorgefrankeerde briefjes, of toch misschien beter aangepaste omslagen, waardoor die ineens terug een brief worden. Transsubstantiatie.) De boeken vertrekken.

Die avond. Een boekvoorstelling. Dit keer zit je aan de andere kant. (Je herkent de vader in zijn zoon.) (De kleine dingen die je net anders zou gedaan hebben, denk je.) De verhalen van de Syrische mensen ontroeren je. (Je bent heel erg moe, je rug doet pijn.)

Die nacht voel je het al, ’s morgens nog beter. Een dagje ziek dient zich aan.

Je werkt nog eerst alle dringende dingen af. Het vrijdagritueel.

(En je had net voor die dag een afspraak waar je erg naar uitkeek. Het leek zo mooi te passen in de week. Je wou verhalen horen, en traag vertellen. Het stelt zich uit.)

(Je geeft je uit handen, dat is wat je te doen hebt.)

(Herinneringen komen even langs. Iets over niet meer kunnen vluchten. Ze laten zich even zien, en vertrekken weer.)

Een andere dag. Je hoofd is weer fris, zit meteen vol plannen.

Na de boodschappen begin je het lijstje verder af te werken. Het loopt lekker. Je krijgt een heel mooi bericht, het ontroert je erg. Je antwoordt traag op al haar vragen.

De boekvoorstelling waar je naar uitkeek. Je zit achteraan, waar je alles rustig kunt zien. De gedichten zijn gemaakt voor haar stem, en omgekeerd. Je hoopt dat ze heel trots zal zijn. Weer een boek dat de wereld in mag. Je hoopt dat het gezien zal worden.

Een brokkelige nacht.

De dag is overzichtelijk. De kranten. Je nieuwe presentatie afwerken. Muziek. Een middagdut. Lezen. De planten. En het trage zondagsverdriet, dat zich steeds rond dezelfde tijd aandient.

Wat je leerde de voorbije dagen. Misschien komt het nog in verhalen, laat het zich vertellen.

Het licht geeft zich uit handen aan de avond.