28 april 2019

Aarzelwegen

Verlangen naar dingen met korte zinnen.

Dansen in de keuken.

Wat zou je tegen haar zeggen in het echt?

Die schouder, welke restpijn zou het zijn?

Niet helemaal zeker weten of je jezelf aan de nacht wilt geven.

Wie was dat in je droom?

Het hoofd kun je je niet herinneren, de rest wel.

Een klein hoofdpijnplekje en iets in je arm.

Je lichaam herschikt zich.

(Die kleine schokjes tijdens het concert.)

De kranten zijn geduldig.

Uitstellen van genot, voor gevorderden.

De kleur van de wasmand.

Het schikken van de dingen.

Alsof je lichaam nog niet klaar is om te antwoorden.

Verwarschaamte.

Heb je niets leukers te vertellen?

Wie zul je kiezen?

Wankelverlossing.

Koude handen, even.

(Toen, gloed.)

Wat ze je zei, waar het wacht.

Kijken naar wachtleegte.

Waar het zich bevindt, je zou het kunnen aanraken.

Slaapkanteling.

Zoeken naar een zeeligging.

Stel je voor, dat je nu de zee zou zijn.

Je zag die film al drie keer, denk je.

Misschien zijn het haar schouders.

Je zou iets moeten doen, misschien.

De genade van de zondagmelancholie.

Enkele potten op het terras herschikken.

Soms, wanneer je iets doet, zie je wat je nog zou moeten doen.

Plantenonzekerheid.

Waarom groeien die planten binnen nu beter dan vroeger?

Als je langer zou wachten zou je meer pijn voelen.

Welke lichaamsweg je zou moeten nemen.

Je leest het boekje uit.

Lichte woordweerstand, maar je denkt dat je het begrijpt.

Je kijkt naar plekken.

Zomaartranen.

Aardappelen op zondag.

Kleine stukjes opruimen.

(Alsof je niet helemaal samenviel met jezelf.)

De wijn.

Kinderverwarring.

(Uitgestelde vragen, dat is misschien wel goed.)

Voetstraling.

Zou je kunnen weten wat je opgespaard hebt?

En binnenkort, als de dingen zijn gaan liggen, zul je.

Het afwaswater spoelt weg.

Het ritueel.

27 april 2019

Gaten

(En je verlangt naar woorden die je huid zacht zouden maken, je hoofd doorwaadbaar. Alsof de wind zomaar door je heen zou kunnen. En dan zou je kijken, alleen maar kijken.)

Eerder.

(Je had je dat lange weekend iets anders voorgesteld. Leger of zo.)

(Waardoor er weinig tijd is voor naweeën, uitdijende rimpels op het water van je lichaam. Misschien stellen ze zichzelf uit. Het is wachten.)

Verder kneden aan een tekst. (Je moest een drempel over. Je had gekeken naar die drempel.) Daarna een eindeloze tabel in elkaar knutselen.

(Je moet in een tekst gaan staan om hem te voelen ademen, om hem zachtjes uit te spreiden in de tijd. En tegelijk wil je een beetje buiten de tekst staan, zodat iets je niet kan raken.)

Of je ook nog naar de vergadering komt, vraagt ze. Je gaat.

(En elke keer hoop je dat de dingen stoppen, dat men gewoon zal zeggen dat het klaar is. Je zou het willen. Je ziet ook iets over tektonische platen en woorden. Dat inzicht verandert iets in je lichaam.)

Er zijn ook nog al die andere dingen die je moet doen. Je probeert te laveren, blokjes op een rij te zetten. (De rest is voor later.)

En nog een tabel.

In de wachtzaal. Je denkt aan die ene houding, iets met je armen. Het brengt je helemaal terug. (Je hoort het aan je stem.)

De laatste aflevering van die mooie reeks. Hoe vaak het terugkwam: het spijt me.

Een ochtend. Treinen in vertraging. (Ergens, zoveel kilometer van hier is iemand niet meer.)

Je zit in het statige rode halfrond. Je kijkt naar mensen. Mensen aan de andere kant van de zaal hebben blijkbaar goed door wanneer je je zit te ergeren.

Ze staan allemaal aan die tafeltjes. Er komen intelligente antwoorden. (Sommige ervan herken je, om een of andere reden.) Er komen ook enigszins onnozele antwoorden. (De omgeving zet aan tot diplomatisch taalgebruik.)

Daarna snel je weg. Er wacht een tabel. (Zouden tabellen op zich eenzaam zijn?)

Bijna thuis, eerst een omweg langs de truffels. Dé truffels.

Zo’n mooi concert, mooi omringd. Alsof de verhalen zich zomaar neer zouden kunnen leggen.

Een andere dag.

Die middag sta je met enkele dierbare vrienden te kijken. Het fietspad draagt de naam van een bekende. Het doet goed daar te zijn, je zou iets van de tijd willen aanraken. Het is mooi dat je er een deel van mag zijn.

Bij de studenten vertel je over vliegtuigen. (Iemand had je iets gezegd over een rockster.) Het ontroert je, hoe ze kijken, hoe ze je dingen komen vragen.


In de trein stuur je berichtjes. Om mensen dichterbij te halen, nu je alleen maar onderweg bent.

(Je hebt niet erg veel zin om naar die volgende vergadering te gaan. Je zou liever gewoon ja willen kunnen zeggen op die vraag of je die avond vrij bent.)

Je bent wat te vroeg. Je gaat nog even in het park zitten, onder een dreigende lucht. Kindjes rennen heen en weer, achter je. Ze verkennen een wereld.

De vergadering. (Enkele dagen geleden had je een beeld, je lichaam had een beeld, over wat dit moment betekende.) De tekst ligt er bijna. Sommigen trekken nog, naar hier, naar daar. Soms is het moeilijk je kindje los te laten, of zoiets.

Een andere dag.

Het is toch wel spannend om een of andere reden. Gewoon in die vergadering mogen zitten. Die plek waar je zoveel uur doorbracht een tijd geleden. Je zegt aan de burgemeester dat je de truffels bij hebt. Misschien is dat het enige dat echt belangrijk is.

Enkele telefoontjes. Snel schakelen.

Een vergadering in de blauwe zaal. De minister zit recht tegenover je. Het lijkt niet zijn beste dag te zijn, denk je.

(Je lichaam zou lege plekken kunnen gebruiken.)

(Tussendoor probeer je te bellen om de uitslag te horen van het onderzoek.)

Een vergadering. Een lang gesprek. Snel koken. (Om later op de avond te kunnen eten.)

Nog een laatste vergadering voor de dag. Het voelt anders aan, rustiger, trager, hoe moe je ook bent. Je bent blij dat een vriend het goed maakt, hoopt dat hij snel weer helemaal in orde zal zijn.

(Uitstellen van genot is een specifieke competentie, waar jij goed in bent, leg je uit. Sommigen glimlachen.)

Een ochtend.

Vroeg opstaan om nog maar eens verder te kneden aan de tekst. Je hoopt dat het de laatste keer zal zijn. Je zou alles netjes uit handen willen geven.

Boodschappenronde. Een verhelderend gesprek over scheermesjes. Trots vertellen over de kinderen van je zus. (Denken dat je graag veel tijd zou willen kunnen verliezen.)

Een tekst die je nog moet schrijven. Iets over afpakken. In een grotere leegte was er misschien een andere tekst gekomen. (Het is wat het is.)

En toch al iets kunnen doen voor je terras.

En dan nog die ene vergadering voorbereiden. Je probeert het overzicht snel in je hoofd te krijgen. (Nog even wachten op de lege plek. Iets heeft je nodig.)

(Je ziet iets als een rode draad in de week.)

21 april 2019

Terugtocht

‘Het is goed dat je heel voorzichtig bij me kwam zitten.’
‘Ik heb lang geaarzeld.’
‘Waarom?’
‘Soms straal je iets uit als: kom bij me, maar raak me niet aan.’
‘Misschien wel. Je bent niet de eerste die dat zegt.’
‘En niet de laatste waarschijnlijk.’
‘Sorry voor mijn verwarring. Het is alsof ik een beetje verdoofd ben of zo, of bevroren.’
‘Ik zie het wel een beetje, denk ik.’
‘Het is alsof ik in de verte zie wat ik voel, maar ik weet het nog niet.’
‘Misschien moet je gewoon een beetje wachten.’
‘Heb je dat soms ook? Dat er zo te veel dingen in lagen in je liggen, rommelig op en door elkaar. Alsof er door wat er gebeurde of door wat iemand zei of door waar je was er tegelijk zeventien dingen getriggerd worden, ergens in je lichaam. En dat je dat allemaal zo’n beetje ziet gebeuren, hoewel het wat tolt in je hoofd. En hoe je eigenlijk al die dingen afzonderlijk zou willen kunnen bekijken, maar dat ze allemaal komen. En dat je denkt dat je ze misschien afzonderlijk wel allemaal netjes zou kunnen aanraken en naast je neer leggen, in het gras of zo. Maar dat je de kans niet krijgt.’
‘Ja, ik denk het wel. Niet echt zoals bij jou, maar toch ongeveer.’
‘Nadien zou je dan die dingen als het ware samen met je kleren willen kunnen afleggen, om je te kunnen zuiveren, met zacht water. Maar zo gaat dat niet. Je moet gewoon wachten.’
‘En is het gemakkelijker zoals nu om niet alleen te zijn?’
‘Dat weet ik eigenlijk niet. Misschien zou het net goed zijn, om op een of andere manier aangeraakt te worden. Misschien ook niet. Als jij iemand zou zijn die ik niet goed ken, zou ik denken dat ik iets moet doen of zo.’
‘Zoals wat?’
‘Gezellig.’
‘Waarom?’
‘Dat kreeg ik vroeger vaak te horen, dat ik eens een beetje gezellig moest zijn.’
‘Jij kunt op andere momenten best heel gezellig zijn, maar eigenlijk ben je altijd wel jezelf.’
‘Als ik zo moet wachten, zoals nu, en ik zou dan te veel moeite doen om iets te zijn wat anderen gezellig zouden kunnen noemen, dan zou ik een beetje in twee splitsen of zo, mezelf kwijtraken.’
‘Doe dat dus maar niet. We kunnen hier gewoon zitten kijken. Traag kijken.’
‘Heb je vrijdagavond die maan gezien?’
‘O ja. Die was zo hevig aanwezig. Een zelfverzekerde maan.’
‘Ik was thuisgekomen na een feestje, en ik heb nog een hele tijd staan kijken. Het was een beetje alsof iets of iemand me iets wilde zeggen.’
‘Het zal ook wel iets met eenhoorns te maken hebben, ongetwijfeld.’
‘Ja, dat denk ik wel.’
‘Wat denk je nu? Wat zou je willen?’
‘Denken niet veel eigenlijk. Het is alsof mijn lichaam nog altijd een beetje te vol is, met al die lagen. Al wordt het stilaan rustiger, de wind is al een beetje gaan liggen. Ik begin langzaam weer samen te vallen met mezelf.’
‘Dan zie je er nu dus minder wazig uit?’
‘Ja, inderdaad.’
‘Ik dacht al dat ik iets zag.’
‘Ja ja, dat zal wel.’
‘Er is altijd ook wel ergens een stemmetje van een verlangen dat stiekem zou willen dat iemand die dingen van je af neemt, zo een per een. Maar zo werkt het ook niet.’
‘Misschien een beetje wel, door warme lucht ertussen.’
‘En dat je dan ook vanbinnen lekker warm krijgt, in plaats van alleen vanbuiten?’
‘Ja.’
‘Dat is wel een fijne gedachte. Weliswaar ook beangstigend, maar ook fijn. Desalniettemin.’
‘Wat een woord.’
‘Ja, dat is een woord dat zomaar op bezoek kan komen. Onaangekondigd.’
‘En heb je dan koekjes in huis? Voor onaangekondigd bezoek?’
‘Op dit moment alleen paaseitjes.’
‘Mmm.’

20 april 2019

Iets met geluk of zo

De dagen. (Je had ook wel, een beetje graag, zomaar vakantie gehad, misschien. Al dragen de dagen ook onverwachte geschenken.)

Je rijdt ’s avonds nog even naar een vriendin. Om het fototoestel te brengen, voor haar dochter. (Het is ingewikkeld, of net niet. Het was belangrijk dat het bij haar zou terechtkomen. Zo lang het bij je thuis ligt kan er zomaar iets gebeuren, een meteoor of zo, waardoor het misschien niet ter bestemming komt. Het maakt je onrustig. Tot je het dus kunt brengen.) Ze belt naar haar dochter. Je kunt haar zien op het scherm. Zij kan het toestel zien. (Je bent verlegen, eigenlijk.)

Een volgende aflevering van die reeks die je al een tijd wilde zien. Kleine gebaren. Mensen zeggen dat het ze spijt. Het is als een motief doorheen de afleveringen.

Een gesprek met een vriendin. Nabij het water. Wat ze vertelt raakt je diep. Je lijkt zo klein. Je wilt al het goede voor haar. Je vertelt. Iets over banden. (Verhalen over kinderen.)

(Je vraagt je nog steeds af waarom iemand in je droom verscheen enkele dagen geleden.)

De studente komt je interviewen. Ze wil jou, had ze gezegd. Voor dat filmpje.

Je bereidt je voor op een vergadering. (Eigenlijk heb je er niet zoveel zin in, maar je hebt het beloofd.) Je voorgevoel was niet helemaal onterecht, zo blijkt. Soms moet je iets zeggen, denk je. Dingen komen naar je toe, weer. (Uitgeput loop je naar het station. Je wilt thuis zijn.)

Een andere dag. Je lijkt nog een beetje gedeukt. Jezelf uitplooien in de dag.  verloopt een beetje aarzelend.

(Je denkt terug aan iets wat je las. Je kijkt naar je handen. Iets over kwetsuren. Iets over je huid.)

Je komt traag op gang.

Een bijzondere ontmoeting. Ze had gevraagd of ze je kon spreken. Je hebt haar tekst gelezen. De tekst ontroert je. Zij ook. Zoveel mooi vuur. Ze is dapper. (Iets in je wil haar beschermen, zou willen dat het alleen maar goed gaat met haar.) Het is een geschenk, dit gesprek, denk je. Je probeert iets te zeggen over dingen die je leerde in het leven.

De zon is er.

Een mooi gesprek met een vriendin. Net buiten de zon. Een boekje. Een gedicht. Wat je hoort ontroert je. Iets over wegen in het leven. Iets over Bach. En verhalen over kinderen. (Lichte kortsluitingsverwarring.) Ze zegt de juiste dingen, weet je. Tot daar. Verder is er sijpeltijd nodig.

Op weg naar een vergadering in die andere stad. Een dun boekje. Iets over zijde. Zijde. Iets over de liefde. Net voor je aankomt heb je het uit.

Een fijne vergadering. (Heel anders dan die van de vorige dag.) Iets over why, how, what. (Je weet niet altijd wat het verschil is.) Je leert iets over wie je bent. Het woord verwondering. (Hoe je je ooit plechtig voornam om het altijd te blijven, verwonderd. Het heeft iets met Fons te maken.) Je probeert iets te zeggen over ideeën en het brengen ervan. (Dingen die je leerde de voorbije jaren. Onlangs zei iemand nog iets over show, ze had gelijk.)

Beginnen in het andere boekje.

Een andere dag. Je probeert te beginnen aan die tekst. (Een tekst moet je eerst in je handen kunnen voelen, weet je. Je adem moet de plek klaarmaken.) Je wilt de zaken rustig neerleggen, of zo. (Telefoons, allemaal over hetzelfde.) Je probeert verder te werken. (De muziek die hoort bij deze vrijdag beweegt onder je tekst.) De stukken vallen een beetje in elkaar. (Het vooruitzicht dat je de volgende dagen nog zoveel zult moeten werken is niet zo heel fijn, eigenlijk.)

Terwijl je wacht, iets met karma.

Een vergadering. Over dingen die gaan starten. (Je denkt aan woorden die je bij elkaar legde, en gaan er dingen starten, in het echt. Ook iets met verwondering.) Het maakt je gelukkig, zeg je.

Even later hoor je iets in de winkel. Je maakt me gelukkig zeg je.

Een feestje. Je zit aan de rand van het feestje. Een mooi gesprek met iemand die je dierbaar is. (Eigenlijk ben je heel moe. Die tekst heeft al veel van je gevraagd. Je lichaam is niet helemaal zeker dat de dingen goed zullen vallen.)

Een liedje, net voor je vertrekt. Het brengt je terug naar een wonderlijke herinnering.

De volgende dag. De boodschappen. In de winkel een bijzonder gesprek. (Verhalen over kinderen.)

Je ademt. Je werkt verder aan de tekst. (Dezelfde muziek loopt verder onder de tekst.) Woord per woord leg je neer. Je probeert mee te ademen met de tekst, die moet dat ritme hebben, denk je. De tekst is voorlopig klaar. Je stuurt hem door. (Denk aan de tekst, niet aan jezelf, zou je willen zeggen. Je zegt het iets anders.)

In de begrafenis. De kleindochter leest een brief voor voor haar opa die er niet meer is. Ze zegt dat hij mag vertrekken, dat hij mag rusten. Ze is zo dapper. De tranen komen. (Al de hele week lijken er op elk moment tranen te kunnen komen, zomaar, een klein beetje.)

Nadien. Je fietst naar huis. De auto’s razen voorbij. Je denkt aan verhalen over kinderen.

14 april 2019

Reservoir 13

Een meisje verdwijnt. Het ritme van de tijd. Wat doen ze met elkaar? Welk verhaal verwacht je als lezer? Wat doen de zinnen met je? Het zijn manieren om te kijken naar Reservoir 13, van de Britse auteur Jon McGregor. Het is een boek van een trage schoonheid die zich in je nestelt. Het is een boek dat je voorzichtig vasthoudt. Het neemt je mee in het ritme van komen en gaan en bouwt zichzelf zo op, laag voor laag. Je beseft dat je als lezer kijkt, in de hoop dingen te zien of te ontrafelen, waardoor je uiteindelijk jezelf ziet, of toch minstens de verwachtingen die je onbewust had. Maar het ritme van de tijd, weerspiegeld in het landschap en de mensen, neemt je over. De zinnen hebben een ingehouden glinstering in zich. Ze lijken verraderlijk beschrijvend en raken de oppervlakte van verhalen die zich laten vermoeden. Zoals de huizen die zijn verdwenen onder het water van de kunstmatige meren (de reservoirs) en die soms zichtbaar worden als dat erg laag staat. Het leven gaat verder, buigt niet voor het verlangen naar een vorm van ‘genade’ of afronding. Als je het boek uit hebt, ben je een deel van die plek geworden, en je weet niet of dat besef een vorm van troost is.

Ergens in een niet nader genoemd dorp in het Peak District is een meisje van dertien verdwenen. Bij het begin van het boek beginnen de bewoners en de politie de zoektocht naar Rebecca Shaw. Is ze weggelopen? Is ze gedood? Is ze ongelukkig ergens ten val gekomen? In de dagen die volgen is het groot nieuws, met de nodige media-aandacht. Het boek blijft dertien jaar lang in dat dorp. Het is alsof je er de hele tijd verblijft. De verdwijning schokt de lokale gemeenschap, maar het leven gaat ook verder, moet ook verder gaan.

Alles wordt verteld op een ingehouden en vaak indirecte manier. De verteller lijkt dingen van op een afstand te beschrijven. Maar die schijnbare objectiviteit is bedrieglijk. Mensen worden gezien. Dingen zouden gezegd zijn. Je krijgt fragmenten die je pas veel later in elkaar kunt passen. De verteller springt abrupt van het ene naar het andere, waardoor de dingen niet als het ware in mooie blokjes worden opgediend, in functie van een groter verhaal. Dat geeft alles een soort beklemmende ondertoon. Na een tijd krijg je het gevoel dat het boek zich tegen je verzet.

Onbewust had je misschien een soort moordmysterie verwacht, waarbij de werkelijkheid er enkel is om puzzelstukken te dragen en die op het juiste moment vrij te geven, waardoor je stap voor stap naar een finale werkt, waarin er een vorm van ‘closure’ is. Je kijkt naar de personages, je probeert dingen te interpreteren, te onthouden voor later. Je denkt dat sommige dingen later betekenisvol zullen blijken te zijn. Je vermoedt dat de titel een soort sleutel zal zijn, en kijkt uit naar verwijzingen die met dertien te maken hebben.

Maar het boek heeft niet veel zin je dat plezier te gunnen. Het leven gaat door in dat dorp, volgens de vaste ritmes. We maken kennis met een hele reeks personages. Jongeren die volwassen worden. Volwassenen die trouwen en scheiden, een leven lang rond elkaar heen cirkelen in een niet vervulde liefde, geheimen dragen. Sommigen volharden bitter in de weg die ze gekozen hebben. Sommigen bezwijken bijna onder de verhalen van anderen die ze met zich meedragen. Sommigen proberen te leven met hun eenzaamheid. Sommigen hadden iets met het meisje, net voor ze verdween, en dragen dat met zich mee. In de verte zie je hoe het verlies van hun dochter de twee ouders uit elkaar drijft. Er zijn jaarlijkse rituelen, er zijn hilarische vergaderingen. Dromen verdampen. Verdriet wordt zachter door te blijven doen wat je deed, of door je te voegen naar de ritmes van die gemeenschap.

Met elk hoofdstuk, met elk jaar schuif je dieper in dat dorp. Er wordt nog steeds gesproken over het meisje dat verdween. Ze is nooit helemaal afwezig, maar het is niet dat zij als een soort ultiem noodlot boven het dorp hangt en iedereen en alles heeft veranderd. Het leven gaat door. Ze duikt ineens op, in een zin tussen andere zinnen. Als je niet goed op zou letten, had je het misschien gemist. Je begint te zien dat dezelfde zinnen terugkomen.

Na een tijdje merk je hoe elk hoofdstuk elementen bevat die elke keer terugkomen. Bij het begin van het nieuwe jaar gebeuren altijd dezelfde dingen. Elk jaar is er een cricketmatch. Bij het einde van het jaar is er een toneelstuk. Je ziet de tijd aan het werk. De beschrijvingen van de personages lopen naadloos over in beschrijvingen van de natuur. Je ziet de dieren, je voelt de seizoenen. Het landschap is een actief personage.

Het verhaal van het meisje is tot een draad geworden in het weefsel van de tijd in dat dorp. Je bent dichter bij de mensen die je hebt leren kennen, omdat er bij hen meer verhaal bij komt. De verteller geeft je fragmenten. Soms lijkt de verteller op ‘men’. Men weet, men denkt, men vermoedt, men zegt niet alles, men blijft op een veilige afstand, … De verteller beheert wat je als lezer wel of niet te zien krijgt. Je krijgt telkens net genoeg informatie, er wordt weinig gesuggereerd. Je weet dat er meer moet zijn. Of je zou willen dat er ‘grotere’ verhalen zouden zijn. Maar misschien is het met de mensen niet anders dan met de natuur die zonder tegenstribbelen de seizoenen volgt? Misschien is het ritueel van de dingen die telkens terugkomen wel de beste manier om de dingen onder water te houden? Misschien is het verhaal over wat er echt met het meisje gebeurd is zomaar aan je voorbij gegaan? Misschien is er helemaal geen verhaal?

Reservoir 13 is een boek van een bijna hypnotiserende schoonheid. Het is een schoonheid die tegelijk beklemt en je geen genade aanbiedt. Je kunt niet anders dan je overgeven aan het ritme van de tijd, dat ook het ritme van het boek vormt. Het is op den duur alsof je die plek kunt ruiken, alsof je de stille weerbarstigheid ervan kunt voelen. Je ziet een landschap dat veel verhalen in zich begraven heeft en zich tegelijk verzet tegen verhalen. Het is moeilijk om uit het boek te vertrekken. Je wilt dicht bij die mensen blijven, maar je voelt ook dat het boek je geen troost aanbiedt. Je zou meer willen weten, maar je beseft dat je zelf ook dertien jaar verder bent. Je zou lege plekken in en tussen de zinnen willen hebben kunnen invullen, maar die zelfde zinnen hebben je gebracht waar je bent bij het einde van het boek. Je wilt verder kunnen kijken dan die laatste woorden, maar je weet ook dat jaar veertien je misschien nog verder van jezelf zou hebben gebracht. Een beetje verbluft blijf je achter, en langzaam dringt het tot je door hoezeer het boek je heeft ontroerd. 

13 april 2019

Het swingt

Zou je in en uit je lichaam kunnen lopen? Om te zien hoe het beweegt, hoe het aan zichzelf ontsnapt, hoe het met zichzelf slalomt? Of is het omgekeerd? (Ook al is het even ondeelbaar.) En is de kijkrichting omgekeerd? Kijkt je lichaam naar jou?

Die ene houding die je leerde. Hoe je door je handen zo en zo te plaatsen je lichaam rustig kunt maken. Terug in zichzelf.

Dat filmpje. Over de plek net naast de angst. Elke dag opnieuw.

(Beelden vragen hun tijd.)

Soms val je niet met jezelf samen. Of misschien net wel. Alsof je bestaat uit laagjes, uitgeknipte figuurtjes, die nooit helemaal op elkaar passen. Rafels die elkaar zoeken. (Misschien is het willen vinden de ene blik.)

Wakker worden met een kramp in je lichaam. In je droom was er iemand kwaad op jou. Ze zei dat het je eigen schuld was. (In het echt zou ze zoiets nooit zeggen, denk je. Misschien moet je het haar toch nog maar eens vragen. Voor alle zekerheid.)

Verdriet dat je ineens overneemt, op een onbewaakt moment. Is het omdat lagen verschuiven, waardoor de dingen zich herschikken?

(Soms is je huid zoals die ringen op de vijver. De trage ringen na de steen in het midden.)

(Is het nodig nog meer te weten?)

Je probeert het uit te leggen, dat je lichaam aan het veranderen is. (Je zou niet weten hoe je dat moet doen. Je kunt het alleen zien, met je ogen toe. Of omgekeerd, het ziet jou.)

Een ochtend. Je loopt door de stad. Je kunt je loopje veranderen. Anders bewegen. Een andere beweging opent andere haarvaten. Het liedje in je hoofd. (Toen je dat voor het eerst hoorde, veranderde het je lichaam. Hoe, dat weet je niet. Het kan zich dat moment herinneren.)

(Soms ben je achteraan in jezelf. Soms blijf je daar een tijd. Soms is het je stem die je naar voor haalt. Soms moet je erop  vertrouwen dat je stem je naar voor zal halen. Soms ben je er gewoon.)

Je gaat zitten, in de veilige hoek van de kamer. Daar waar je denkt dat het warm is. Je sluit je ogen. Je adem kijkt naar jou.

(Soms wil je alleen maar alleen zijn. Tot je de tijd hebt gehad om lang genoeg langs de rivier te wandelen. Niet dat de rivier zou verdwijnen anders. Je kunt de rivier ook denken.)

Je denkt aan iemand. Hoe het was, toen ze je vroeg om haar je hand te geven. Je hand besliste.

(Waarom wil je schouder niet mee?)

Die kleine oefening elke dag. Je hebt een foto gekozen. Een weg ergens in het groen. En dan enkel ademen. (Je onderzoekt nog even wat de beste plek voor je handen is.)

(Soms heeft je lichaam iets als een nawee. Iets dat omhoog komt, als water dat onverwacht de havengeul bezoekt. Maar dan in het klein. Er lijkt geen aanleiding. Ooit had je dit vaak. Toen was het een voorteken. Nu is het gewoon iets als een kleine schok, een naschok dan?)

De nieuwe plaat. Orgel en violen. Het swingt. Je zit hevig mee te knikken. Je zou het willen vertellen: kijk, het swingt. (Je denkt aan een uitdrukking.) Het laat iets tintelen.

Die ochtend. Je moet weer in je eigen bedding vallen.

Je zit hoog in de bus. (De pijn kondigt zich aan.)

(Het boek is ondertussen uit, trouwens. Het kroop onder lagen.)

En terug op weg naar huis. De huidvrede zal voor een andere dag zijn. Misschien morgen.

(De pijn neemt het even over. Het mag. Een beetje.)

Soms zou je de dingen uit elkaar willen kunnen leggen. Zodat je trager naar je huid kunt kijken. Of omgekeerd dus.

De woorden kunnen je thuis brengen.

12 april 2019

En de eenhoorn


Het verjaardagsgebeuren. (Ze wordt al tien jaar...)

(Plannen hoe je nog langs huis kan gaan, onderweg nog ergens mattentaartjes kunt vinden, thuis het cadeau ophalen, en je boek – want het is bijna uit, om dan terug naar het station te gaan, waar je nog de keuze hebt tussen drie treinen. Ondanks al dat gehol nog gemakkelijk de eerste van die drie halen. Je afvragen of je hier nog even zult wachten, of in die andere stad. Dus maar de eerste. Eigenlijk had je er nog een net daarvoor kunnen halen, denk je.)

Het boek is dus bijna uit. Spannend en jammer tegelijk. Je hebt nog bijna een half uur (hoe zou dat komen?) eer de bus komt. In de hal van het station, met de zon op je schouders, kun je nog lekker lezen.

(De geur van mattentaartjes, 4 in een net te klein zakje, komt uit je rugzak.)

(De cadeaus zijn eigenlijk een beetje voor het hele gezin, denk je.)

De bus zwiert zich door het landschap, soepel, bijna toch. Soms is het alsof één been een beetje sleept. (Een bus heeft geen benen, Jean, hoe kom je daar nu bij…)

Nog een stukje te voet.

Je wacht aan de deur op de thuiskomst. Je krijgt een sms van een vriendin. Je moet je bril nemen om die goed te kunnen lezen. (Alleen de kosmos ziet dat.)

De drie dames arriveren.

Heb je weer een platte basketbal bij je? (= codewoord voor boek)

Heb je mattentaartjes bij je? Of ben je die weer vergeten? (Je legt uit dat je die de vorige keer niet vergeten was, het was alleen te vroeg op de dag om ze nog te gaan halen en dan ook nog op tijd de bus te halen. Gezien je zeer lichte neiging tot plannen en controle zou dat misschien nog net gelukt zijn, besef je nu.) Heb je dan misschien wel citroentaartjes bij? (= tweede lekkerste)

Je legt uit dat je geen mattentaartje bij je hebt. Maar wel vier dus.

Het cadeaupapier wordt behoorlijk snel en accuraat verwijderd. Een boek, en nog een boek. Het ene, een boek dat ook over een tienjarige gaat. Het andere, een heus overzicht van alles wat er te weten is over eenhoorns.

Het leesboek wordt eerst even gekeurd. Hee, jij lijkt op deze tekening. Maar ik heb toch niet zoveel haar op mijn kop? Jawel. En ik heb toch geen snor? Jawel. En ik heb toch niet zo’n korte benen? Jawel. Mijn benen komen zo ongeveer tot aan jouw oor, zo kort zijn ze dan toch niet? Mmm… (Ze moet er even over nadenken.)

Er blijkt een sterrenbeeld van een eenhoorn te zijn.

Er is een breed maatschappelijk debat. Alles wat in dat boek staat over eenhoorns moet echt zijn, want dat kun je niet verzinnen, zoiets. (Uitspraken van geweldige meisjes die je weer helemaal verzoenen met het leven.)

Dat je niet in god gelooft, dat is niet zo erg. Jij gelooft niet in eenhoorns!

De grote zus heeft nu ook een smartphone. Je stuurt een sms’je naar haar. (Dat zal er een hele nacht over doen om aan te komen. Misschien wil de kosmos je iets duidelijk maken? Of heeft het iets met het sterrenbeeld van de eenhoorn te maken.)

Je probeert de dames in te wijden in echt belangrijke vraagstukken. Zoals de vraag waar hier ophoudt en daar begint. (Ze kijken je een beetje wantrouwend aan.) Sommige andere kwesties, zoals het verschil tussen seffens en straks zijn volgens jou eenduidig op te lossen. Er blijven nog interessante gedachten, zoals op een plek staan waar het aan de ene kant regent en aan de andere kant niet, of zoals nadenken over tot waar de wind waait. (Anderen zijn weird, uitgesproken als wiert, jij bent nog altijd raar, waarschijnlijk. Waar je overigens best mee kunt leven.)

Er zit een klein putje in de kerstomaat. (Daardoor zou die vies zijn of zo.)(Je probeert een overtuigend argument te bedenken.) Er is een klein stukje ster van het sterrenbeeld van de eenhoorn naar beneden gevallen, op dat tomaatje. Dus als je dat opeet, kun je eenhoorns verstaan. (Het tomaatje is onmiddellijk in een mond verdwenen.)

Er zijn wetenschappelijke methodes om op min of meer conviviale wijze de mattentaartjes op te eten. Zo stel je vast.

Jammer genoeg moet je vertrekken. (De laatste bus is er al bijna.)

Je vertrekt. Een groot meisje roept je nog na uit het raam boven.

De bus komt op tijd. De bus zweeft door het landschap. Het licht trekt zich mooi terug in de dingen.

De bus komt een beetje te vroeg weer aan het station, waardoor je een eerdere trein haalt. Leuk natuurlijk, maar daardoor kun je het boek nog niet uitlezen…

De volgende ochtend, op weg naar het werk, krijg je de bevestiging: het sms’je is aangekomen.

(Terwijl je schrijft, zie je trouwens een mooie eenhoorn op je bureau staan. Alles is waar. Gelukkig.)

07 april 2019

Reiswegen

De reis beweegt. Jij beweegt. Door het landschap. Je weet het nooit zeker, waar hier kantelt in daar. Misschien is het een grens, misschien is het een verlangen. Langzaam verdwijn je in het ritme. Tot je alleen nog die beweging bent. Misschien zijn er verhalen, daar aan de andere kant van het raam. Er zijn zeker verhalen. Ze hebben zich teruggetrokken in het landschap. Het landschap zwijgt. Zoals de goden, die het verlaten hebben. Als je niet beweegt, of niet meer dan nodig is om de bladzijde van je boek om te draaien, trilt het landschap in jou. Tot je je terugtrekt in je huid. En er alleen nog de woorden zijn op het blad. De bestemming kondigt zich aan.

De reis beweegt. Wat de reis met je doet. De reis spreidt je fragmenten uit, legt ze rustig naast elkaar. Terwijl je van hier naar daar gaat, kan het. De beweging laat het toe. Je kunt kijken. Je hoeft niet te weten hoe ze in elkaar passen, zolang de reis duurt.

De reis beweegt. Heel even verward bij de aankomst. Alsof je er niet op voorbereid was. Je weet niet of de plaats van aankomst wachtte op jou. Misschien is de plaats van aankomst onverschillig. Misschien wachten de verhalen even af.

De reis beweegt. De mensen die je voorbij gaan, zijn beladen met de erfzonde. Je ziet het. Je kijkt naar het landschap, maar dat keert zich van je af, wil er niets mee te maken hebben. Misschien verlangt het landschap naar goden die zich terugtrekken en zwijgen.

De reis beweegt. Verhalen schuiven door elkaar. Elk vertellen voegt iets toe, telkens weer. Soms weet je niet of je terug wilt, telkens, naar dat verhaal. Soms weet je dat het beter is. Misschien is het met nu en toen zoals met hier en daar. Je hoort de woorden. Je probeert die te schikken in je huid. Je zegt de woorden. En terwijl veranderen de dingen, denk je. Het verdriet zal meer dan een reis nodig hebben.

De reis beweegt. Je leert iets over een buitenstaander. Je ziet hoe iets dat kwaad is zich verplaatst, van daar naar hier. Misschien is er schaamte, misschien is er schuld. De woorden kloppen niet, zegt iemand. Je moet wachten op de reis.

De reis beweegt. De littekens. Het landschap. Het landschap weet alles. Misschien zal het niet op je vragen antwoorden.

De reis beweegt. De terugreis voelt altijd anders. De trein beweegt anders. Het landschap komt dichterbij. De verhalen moeten zich nog neerleggen.

De reis beweegt. Je bent dichter bij het boek. Daar wil je blijven. (Je ziet het slinken.)

De reis beweegt. De overstapplaatsen mogen alleen maar niemandsland zijn. Je kijkt naar de mensen. Je zou willen blijven kijken. Hun verhalen traag naast elkaar leggen, uitspreiden over het perron.

De reis beweegt. Het is anders, die bestemming naderen. Terwijl je weg was, is waar je vandaan komt veranderd.

De reis beweegt. Je loopt door de stad. De reis verandert je huid. Thuis zul je wachten, op de nacht, en de dag. Hoe je van hier naar daar, van daar naar hier ging, dat zul je pas later zien.

06 april 2019

Plekkenverlangen

‘Doet het hier pijn?’
‘Ja, eigenlijk wel. Maar dat is niet zo erg. De pijn is vertrouwd, ze mag komen.’
‘Is dat niet een beetje overdreven?’
‘Nee, ik denk het niet. Soms lijkt het alsof de pijn ervoor zorgt dat alles weer een beetje in de plooi valt of zo. Als een soort terugkeer. Of een vorm van genade.’
‘Genade lijkt me toch meer iets waarbij de pijn verdwijnt, waar alles geheeld wordt.’
‘Het zijn grote woorden. Een woord als genade fascineert me, zeker als de goden afwezig zijn. een woord als helen is te groot. Of misschien is er te veel verlangen.’
‘Misschien zijn er omwegen.’
‘Zoals in dat liedje. And the healing has begun. Ik weet nog waar ik was, toen ik dat voor het eerst hoorde. Die hele plaatkant eigenlijk. Kant B. In mijn hoofd is het altijd kant B. Ik heb nooit goed begrepen of willen begrijpen waar dat liedje juist over gaat, maar ik weet nog wel hoe het binnenkwam, wat het met mijn huid deed, of zo. Ik zou dat toen nooit zo gezegd hebben, dat zijn woorden van nu.’
‘Het is mooi, hoe je ogen veranderen als je zoiets vertelt.’
‘Ja? Oei.’
‘Het is goed hoor, je moet niet oei zeggen. Het hoort bij jou.’
‘Heb je het niet te koud?’
‘Nee, het gaat wel. Gisteren had ik het koud. Ineens. Heb je dat ook soms? Ik was aan het praten met iemand, en ik voelde hoe ik het koud begon te krijgen. Alleen door het gesprek, niet omdat het op zich zo koud was of zo. Alsof ik om sommige dingen te zeggen, of niet te zeggen, de warmte uit mijn lichaam moest opzuigen of zo.’
‘Ja, dat ken ik. Het valt me nu meer op, of ik merk het beter op, dan vroeger.’
‘Het is dan alsof het van binnen naar buiten koud wordt, in plaats van omgekeerd.’
‘Soms gebeurt ook het omgekeerde. Ik had het een paar maand geleden nog. Ik zat in de trein, een boek te lezen. Door dat boek begon ik dingen te begrijpen, zag ik sommige dingen voor het eerst of zo. En er was daar een stuk in, en gewoon door dat te lezen begon ik ineens te gloeien.’
‘Misschien weten we gewoon niet zo goed hoe dat werkt, een lichaam.’
‘Misschien moeten we alleen maar kijken.’
‘Zou je soms willen dat alle pijn weg is?’
‘Dat is een moeilijke vraag.’
‘Waarom?’
‘Dat weet ik niet. Misschien ben ik bang dat dan de zwaartekracht ook weg is of zo.’
‘Of misschien ben je bang van wat je allemaal zou kunnen doen dan.’
‘Waarschijnlijk zul je wel gelijk hebben.’
‘Ik zou het wel eens willen zien dan.’
‘Wat?’
‘Hoe jij gewichtloos bent.’
‘Ik zou je dat toch niet aanraden.’
‘Dat maak ik zelf wel uit. Zou jij ook zeggen in mijn geval.’
‘Zullen we straks iets gaan eten, daar bij het water?’
‘Goede poging tot afleiden. Ja dus. Maar het duurt nog lang eer het straks is.’
‘Oei.’
‘Grrr.’
‘Misschien moeten we nog een diepgaand gesprek hebben over het geslacht van de engelen.’
‘Daar waren we toch al uit?’
‘O ja, dat is waar ook. Over de goden dan. Wat ik me wel eens afvraag, is of je op den duur niet uitgepraat bent met elkaar, als god. Je zit daar toch heel lang eigenlijk, zo’n eeuwigheid. Zouden dan alle interessante gesprekken niet op zijn of zo?’
‘Ik denk dat dat wel meevalt. Het kan anderzijds natuurlijk ook zo zijn dat de goden jaloers zijn op de sterfelijkheid van de mens. En op de zwaartekracht.’
‘Behalve dan de mijne natuurlijk.’
‘Ja, behalve de jouwe.’
‘In dat geval…’

05 april 2019

Terugwegen

Soms komt een onverwacht gesprek zomaar naar je toe. Als een geschenk. (Misschien zou je vroeger zoveel onvoorspelbaarheid lichtjes vermeden hebben, toevallig.) Je hoort jezelf praten. Iets over de liefde, iets over kwetsuren. De dingen vallen rustig in hun plaats. Een omweg had je misschien verder van huis gebracht.

Soms vraag je je af in welke laag van je huid het stille verdriet huist. Misschien zou je willen weten hoe de lagen zich tot elkaar verhouden, hoe ze bewegen, zich herschikken, in de tijd. Je zou je huid tegen het trage licht willen houden, om alles beter te zien. De zinnen die zich dan zouden uitspreiden, in nog wankele woorden. Misschien zou je zien hoe dat zit, met die droge huid.

Soms kijk je naar je stem. Je zit in het kleine kamertje. Het was een cel, zegt de man. De vrouw zit recht tegenover je, hij zit naast je. Je hebt geprobeerd alle papieren door te lezen, om je voor te bereiden op het gesprek. Even zat je nog in de stationshal, tussen de bewegende mensen, om alles te lezen. Het zou fijn zijn als je iets zinnigs zou kunnen zeggen, denk je. Je probeert de tekst te zien, in het licht dat de woorden geven. Je ziet je stem, hoe die verandert, en de woorden zoekt, als een bedding. Pas daarna begrijp je wat je zou willen zeggen. En zij begrijpen jou.

Soms brengt een droom je terug. Misschien was je lichaam nog niet helemaal klaar toen je het licht uitdeed. Misschien was er net te veel werk geweest die dag. Zonder lege plekken. Je bent bang van een verward ontwaken,  gedeukt. En ergens in die nacht word je wakker in een droom. En je denkt dat je wel terug zou willen naar de plek waar die dromen zijn.

Soms kan alleen Bach je terugbrengen. Je bent net terug van een enigszins lastige vergadering. (Soms stellen mensen je teleur, denk je. Soms proberen mensen net iets te veel de spelregels op te rekken, in hun voordeel. Soms zijn mensen een beetje selectief in hun principes, of zoiets.) Je moet al die dingen nog verwerken, voor de dag om is. Woorden herschikken, woorden toevoegen of schrappen, zinnen oplappen, zinnen oprichten. Een tabel herknippen. En je hoopt dat de anderen je met rust zullen laten, dat ze niet binnen zullen komen om te vragen of het lukt. (Wat natuurlijk heel lief is, en wat ze ook doen, natuurlijk.) Je wilt alleen zijn, met de woorden. En doorheen de woorden kun je alleen terugkeren als Bach de weg maakt. Onder de woorden wil je Bach horen. Terwijl je met de woorden schuift, voel je hoe ze koud zijn geworden, en willoos. Terwijl je met de woorden schuift, zie je hoe Bach ergens daarnaast de weg maakt, daar waar je lichaam zou willen zijn, om terug te kunnen keren.

Soms moet je jezelf in gang praten. Je staat voor het grote lokaal met de studenten. Je begint te praten, je eerste les van twee uur. Een tweede volgt later nog. Misschien ben je nog te moe van de vorige, helse, dagen. Het is alsof je nog niet samenvalt met je lichaam, je stem. Iets beknelt je nog, iets is nog stroef (of meer). (Even zie je de plek waar je bang zou kunnen worden, had kunnen worden.) Gewoon ervan uitgaan dat je stem je wel terug zal brengen, je afwezigheid achterlatend, ergens.

Soms wankel je in geluk. Na de les komen de studenten je bedanken. Ze komen je zeggen dat ze alles begrepen hebben, dat je al die (moeilijke) dingen hebt uitgelegd in woorden die ze allemaal begrijpen. Ze zeggen dat je zo gedreven was. (En nog enkele dingen.) Misschien zeggen ze de dingen die je het minst verwacht had. (Hoe wonderlijk mooi is het, denk je, om die mooie jonge mensen met je beelden mee te kunnen nemen. Ze keken niet naar jou, denk je, niet naar die oude man, ze keken naar de beelden, hoop je, waardoor ze iets zagen, zou dat kunnen?) Je zegt dat ze je met die woorden heel erg gelukkig hebben gemaakt.

Soms smelt je even. Je bent terug op weg naar huis. Het schooltje in de straat is net uit. Je ziet de papa’s en de mama’s. Ze wriemelen met hun kinderen door elkaar heen, zijn al op weg naar huis, staan te wachten, bespreken met elkaar de dingen. De kinderen glunderen, zingen, kijken een beetje sip, staren dromerig voor zich uit, plakken tegen hun vriendjes. Een microkosmos van kleuren en talen, in die grijze straat waar de auto’s bumper aan bumper vooruit schuiven. Dat alles zie je, in dat ene moment, terwijl je voorbij fietst. Even zou je willen stoppen, om te kijken. Je doet het toch maar niet. Het is hun wereld. Het is beter dat je terugkeert naar de jouwe, daar in die richting. Bijna thuis zie je hoe de mama met haar twee kleine kindjes rustig in het midden van de straat loopt. De oudste van de twee loopt enkele meters voorop, hij verkent de kleine grote wereld. De jongste struikelt, valt. De mama blijft rustig staan wachten, tot hij weer opstaat, lachend, met zijn twee handen in de lucht. Dat alles zie je, in dat ene moment, terwijl je voorbij fietst. Thuis wacht de plek op jou.