Soms komt een onverwacht gesprek zomaar naar je toe. Als een geschenk. (Misschien zou je vroeger zoveel onvoorspelbaarheid lichtjes vermeden hebben, toevallig.) Je hoort jezelf praten. Iets over de liefde, iets over kwetsuren. De dingen vallen rustig in hun plaats. Een omweg had je misschien verder van huis gebracht.
Soms vraag je je af in welke laag van je huid het stille verdriet huist. Misschien zou je willen weten hoe de lagen zich tot elkaar verhouden, hoe ze bewegen, zich herschikken, in de tijd. Je zou je huid tegen het trage licht willen houden, om alles beter te zien. De zinnen die zich dan zouden uitspreiden, in nog wankele woorden. Misschien zou je zien hoe dat zit, met die droge huid.
Soms kijk je naar je stem. Je zit in het kleine kamertje. Het was een cel, zegt de man. De vrouw zit recht tegenover je, hij zit naast je. Je hebt geprobeerd alle papieren door te lezen, om je voor te bereiden op het gesprek. Even zat je nog in de stationshal, tussen de bewegende mensen, om alles te lezen. Het zou fijn zijn als je iets zinnigs zou kunnen zeggen, denk je. Je probeert de tekst te zien, in het licht dat de woorden geven. Je ziet je stem, hoe die verandert, en de woorden zoekt, als een bedding. Pas daarna begrijp je wat je zou willen zeggen. En zij begrijpen jou.
Soms brengt een droom je terug. Misschien was je lichaam nog niet helemaal klaar toen je het licht uitdeed. Misschien was er net te veel werk geweest die dag. Zonder lege plekken. Je bent bang van een verward ontwaken, gedeukt. En ergens in die nacht word je wakker in een droom. En je denkt dat je wel terug zou willen naar de plek waar die dromen zijn.
Soms kan alleen Bach je terugbrengen. Je bent net terug van een enigszins lastige vergadering. (Soms stellen mensen je teleur, denk je. Soms proberen mensen net iets te veel de spelregels op te rekken, in hun voordeel. Soms zijn mensen een beetje selectief in hun principes, of zoiets.) Je moet al die dingen nog verwerken, voor de dag om is. Woorden herschikken, woorden toevoegen of schrappen, zinnen oplappen, zinnen oprichten. Een tabel herknippen. En je hoopt dat de anderen je met rust zullen laten, dat ze niet binnen zullen komen om te vragen of het lukt. (Wat natuurlijk heel lief is, en wat ze ook doen, natuurlijk.) Je wilt alleen zijn, met de woorden. En doorheen de woorden kun je alleen terugkeren als Bach de weg maakt. Onder de woorden wil je Bach horen. Terwijl je met de woorden schuift, voel je hoe ze koud zijn geworden, en willoos. Terwijl je met de woorden schuift, zie je hoe Bach ergens daarnaast de weg maakt, daar waar je lichaam zou willen zijn, om terug te kunnen keren.
Soms moet je jezelf in gang praten. Je staat voor het grote lokaal met de studenten. Je begint te praten, je eerste les van twee uur. Een tweede volgt later nog. Misschien ben je nog te moe van de vorige, helse, dagen. Het is alsof je nog niet samenvalt met je lichaam, je stem. Iets beknelt je nog, iets is nog stroef (of meer). (Even zie je de plek waar je bang zou kunnen worden, had kunnen worden.) Gewoon ervan uitgaan dat je stem je wel terug zal brengen, je afwezigheid achterlatend, ergens.
Soms wankel je in geluk. Na de les komen de studenten je bedanken. Ze komen je zeggen dat ze alles begrepen hebben, dat je al die (moeilijke) dingen hebt uitgelegd in woorden die ze allemaal begrijpen. Ze zeggen dat je zo gedreven was. (En nog enkele dingen.) Misschien zeggen ze de dingen die je het minst verwacht had. (Hoe wonderlijk mooi is het, denk je, om die mooie jonge mensen met je beelden mee te kunnen nemen. Ze keken niet naar jou, denk je, niet naar die oude man, ze keken naar de beelden, hoop je, waardoor ze iets zagen, zou dat kunnen?) Je zegt dat ze je met die woorden heel erg gelukkig hebben gemaakt.
Soms smelt je even. Je bent terug op weg naar huis. Het schooltje in de straat is net uit. Je ziet de papa’s en de mama’s. Ze wriemelen met hun kinderen door elkaar heen, zijn al op weg naar huis, staan te wachten, bespreken met elkaar de dingen. De kinderen glunderen, zingen, kijken een beetje sip, staren dromerig voor zich uit, plakken tegen hun vriendjes. Een microkosmos van kleuren en talen, in die grijze straat waar de auto’s bumper aan bumper vooruit schuiven. Dat alles zie je, in dat ene moment, terwijl je voorbij fietst. Even zou je willen stoppen, om te kijken. Je doet het toch maar niet. Het is hun wereld. Het is beter dat je terugkeert naar de jouwe, daar in die richting. Bijna thuis zie je hoe de mama met haar twee kleine kindjes rustig in het midden van de straat loopt. De oudste van de twee loopt enkele meters voorop, hij verkent de kleine grote wereld. De jongste struikelt, valt. De mama blijft rustig staan wachten, tot hij weer opstaat, lachend, met zijn twee handen in de lucht. Dat alles zie je, in dat ene moment, terwijl je voorbij fietst. Thuis wacht de plek op jou.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten