Zou je in en uit je lichaam kunnen lopen? Om te zien hoe het beweegt, hoe het aan zichzelf ontsnapt, hoe het met zichzelf slalomt? Of is het omgekeerd? (Ook al is het even ondeelbaar.) En is de kijkrichting omgekeerd? Kijkt je lichaam naar jou?
Die ene houding die je leerde. Hoe je door je handen zo en zo te plaatsen je lichaam rustig kunt maken. Terug in zichzelf.
Dat filmpje. Over de plek net naast de angst. Elke dag opnieuw.
(Beelden vragen hun tijd.)
Soms val je niet met jezelf samen. Of misschien net wel. Alsof je bestaat uit laagjes, uitgeknipte figuurtjes, die nooit helemaal op elkaar passen. Rafels die elkaar zoeken. (Misschien is het willen vinden de ene blik.)
Wakker worden met een kramp in je lichaam. In je droom was er iemand kwaad op jou. Ze zei dat het je eigen schuld was. (In het echt zou ze zoiets nooit zeggen, denk je. Misschien moet je het haar toch nog maar eens vragen. Voor alle zekerheid.)
Verdriet dat je ineens overneemt, op een onbewaakt moment. Is het omdat lagen verschuiven, waardoor de dingen zich herschikken?
(Soms is je huid zoals die ringen op de vijver. De trage ringen na de steen in het midden.)
(Is het nodig nog meer te weten?)
Je probeert het uit te leggen, dat je lichaam aan het veranderen is. (Je zou niet weten hoe je dat moet doen. Je kunt het alleen zien, met je ogen toe. Of omgekeerd, het ziet jou.)
Een ochtend. Je loopt door de stad. Je kunt je loopje veranderen. Anders bewegen. Een andere beweging opent andere haarvaten. Het liedje in je hoofd. (Toen je dat voor het eerst hoorde, veranderde het je lichaam. Hoe, dat weet je niet. Het kan zich dat moment herinneren.)
(Soms ben je achteraan in jezelf. Soms blijf je daar een tijd. Soms is het je stem die je naar voor haalt. Soms moet je erop vertrouwen dat je stem je naar voor zal halen. Soms ben je er gewoon.)
Je gaat zitten, in de veilige hoek van de kamer. Daar waar je denkt dat het warm is. Je sluit je ogen. Je adem kijkt naar jou.
(Soms wil je alleen maar alleen zijn. Tot je de tijd hebt gehad om lang genoeg langs de rivier te wandelen. Niet dat de rivier zou verdwijnen anders. Je kunt de rivier ook denken.)
Je denkt aan iemand. Hoe het was, toen ze je vroeg om haar je hand te geven. Je hand besliste.
(Waarom wil je schouder niet mee?)
Die kleine oefening elke dag. Je hebt een foto gekozen. Een weg ergens in het groen. En dan enkel ademen. (Je onderzoekt nog even wat de beste plek voor je handen is.)
(Soms heeft je lichaam iets als een nawee. Iets dat omhoog komt, als water dat onverwacht de havengeul bezoekt. Maar dan in het klein. Er lijkt geen aanleiding. Ooit had je dit vaak. Toen was het een voorteken. Nu is het gewoon iets als een kleine schok, een naschok dan?)
De nieuwe plaat. Orgel en violen. Het swingt. Je zit hevig mee te knikken. Je zou het willen vertellen: kijk, het swingt. (Je denkt aan een uitdrukking.) Het laat iets tintelen.
Die ochtend. Je moet weer in je eigen bedding vallen.
Je zit hoog in de bus. (De pijn kondigt zich aan.)
(Het boek is ondertussen uit, trouwens. Het kroop onder lagen.)
En terug op weg naar huis. De huidvrede zal voor een andere dag zijn. Misschien morgen.
(De pijn neemt het even over. Het mag. Een beetje.)
Soms zou je de dingen uit elkaar willen kunnen leggen. Zodat je trager naar je huid kunt kijken. Of omgekeerd dus.
De woorden kunnen je thuis brengen.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten