De dagen. (Je had ook wel, een beetje graag, zomaar vakantie gehad, misschien. Al dragen de dagen ook onverwachte geschenken.)
Je rijdt ’s avonds nog even naar een vriendin. Om het fototoestel te brengen, voor haar dochter. (Het is ingewikkeld, of net niet. Het was belangrijk dat het bij haar zou terechtkomen. Zo lang het bij je thuis ligt kan er zomaar iets gebeuren, een meteoor of zo, waardoor het misschien niet ter bestemming komt. Het maakt je onrustig. Tot je het dus kunt brengen.) Ze belt naar haar dochter. Je kunt haar zien op het scherm. Zij kan het toestel zien. (Je bent verlegen, eigenlijk.)
Een volgende aflevering van die reeks die je al een tijd wilde zien. Kleine gebaren. Mensen zeggen dat het ze spijt. Het is als een motief doorheen de afleveringen.
Een gesprek met een vriendin. Nabij het water. Wat ze vertelt raakt je diep. Je lijkt zo klein. Je wilt al het goede voor haar. Je vertelt. Iets over banden. (Verhalen over kinderen.)
(Je vraagt je nog steeds af waarom iemand in je droom verscheen enkele dagen geleden.)
De studente komt je interviewen. Ze wil jou, had ze gezegd. Voor dat filmpje.
Je bereidt je voor op een vergadering. (Eigenlijk heb je er niet zoveel zin in, maar je hebt het beloofd.) Je voorgevoel was niet helemaal onterecht, zo blijkt. Soms moet je iets zeggen, denk je. Dingen komen naar je toe, weer. (Uitgeput loop je naar het station. Je wilt thuis zijn.)
Een andere dag. Je lijkt nog een beetje gedeukt. Jezelf uitplooien in de dag. verloopt een beetje aarzelend.
(Je denkt terug aan iets wat je las. Je kijkt naar je handen. Iets over kwetsuren. Iets over je huid.)
Je komt traag op gang.
Een bijzondere ontmoeting. Ze had gevraagd of ze je kon spreken. Je hebt haar tekst gelezen. De tekst ontroert je. Zij ook. Zoveel mooi vuur. Ze is dapper. (Iets in je wil haar beschermen, zou willen dat het alleen maar goed gaat met haar.) Het is een geschenk, dit gesprek, denk je. Je probeert iets te zeggen over dingen die je leerde in het leven.
De zon is er.
Een mooi gesprek met een vriendin. Net buiten de zon. Een boekje. Een gedicht. Wat je hoort ontroert je. Iets over wegen in het leven. Iets over Bach. En verhalen over kinderen. (Lichte kortsluitingsverwarring.) Ze zegt de juiste dingen, weet je. Tot daar. Verder is er sijpeltijd nodig.
Op weg naar een vergadering in die andere stad. Een dun boekje. Iets over zijde. Zijde. Iets over de liefde. Net voor je aankomt heb je het uit.
Een fijne vergadering. (Heel anders dan die van de vorige dag.) Iets over why, how, what. (Je weet niet altijd wat het verschil is.) Je leert iets over wie je bent. Het woord verwondering. (Hoe je je ooit plechtig voornam om het altijd te blijven, verwonderd. Het heeft iets met Fons te maken.) Je probeert iets te zeggen over ideeën en het brengen ervan. (Dingen die je leerde de voorbije jaren. Onlangs zei iemand nog iets over show, ze had gelijk.)
Beginnen in het andere boekje.
Een andere dag. Je probeert te beginnen aan die tekst. (Een tekst moet je eerst in je handen kunnen voelen, weet je. Je adem moet de plek klaarmaken.) Je wilt de zaken rustig neerleggen, of zo. (Telefoons, allemaal over hetzelfde.) Je probeert verder te werken. (De muziek die hoort bij deze vrijdag beweegt onder je tekst.) De stukken vallen een beetje in elkaar. (Het vooruitzicht dat je de volgende dagen nog zoveel zult moeten werken is niet zo heel fijn, eigenlijk.)
Terwijl je wacht, iets met karma.
Een vergadering. Over dingen die gaan starten. (Je denkt aan woorden die je bij elkaar legde, en gaan er dingen starten, in het echt. Ook iets met verwondering.) Het maakt je gelukkig, zeg je.
Even later hoor je iets in de winkel. Je maakt me gelukkig zeg je.
Een feestje. Je zit aan de rand van het feestje. Een mooi gesprek met iemand die je dierbaar is. (Eigenlijk ben je heel moe. Die tekst heeft al veel van je gevraagd. Je lichaam is niet helemaal zeker dat de dingen goed zullen vallen.)
Een liedje, net voor je vertrekt. Het brengt je terug naar een wonderlijke herinnering.
De volgende dag. De boodschappen. In de winkel een bijzonder gesprek. (Verhalen over kinderen.)
Je ademt. Je werkt verder aan de tekst. (Dezelfde muziek loopt verder onder de tekst.) Woord per woord leg je neer. Je probeert mee te ademen met de tekst, die moet dat ritme hebben, denk je. De tekst is voorlopig klaar. Je stuurt hem door. (Denk aan de tekst, niet aan jezelf, zou je willen zeggen. Je zegt het iets anders.)
In de begrafenis. De kleindochter leest een brief voor voor haar opa die er niet meer is. Ze zegt dat hij mag vertrekken, dat hij mag rusten. Ze is zo dapper. De tranen komen. (Al de hele week lijken er op elk moment tranen te kunnen komen, zomaar, een klein beetje.)
Nadien. Je fietst naar huis. De auto’s razen voorbij. Je denkt aan verhalen over kinderen.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten