21 april 2019

Terugtocht

‘Het is goed dat je heel voorzichtig bij me kwam zitten.’
‘Ik heb lang geaarzeld.’
‘Waarom?’
‘Soms straal je iets uit als: kom bij me, maar raak me niet aan.’
‘Misschien wel. Je bent niet de eerste die dat zegt.’
‘En niet de laatste waarschijnlijk.’
‘Sorry voor mijn verwarring. Het is alsof ik een beetje verdoofd ben of zo, of bevroren.’
‘Ik zie het wel een beetje, denk ik.’
‘Het is alsof ik in de verte zie wat ik voel, maar ik weet het nog niet.’
‘Misschien moet je gewoon een beetje wachten.’
‘Heb je dat soms ook? Dat er zo te veel dingen in lagen in je liggen, rommelig op en door elkaar. Alsof er door wat er gebeurde of door wat iemand zei of door waar je was er tegelijk zeventien dingen getriggerd worden, ergens in je lichaam. En dat je dat allemaal zo’n beetje ziet gebeuren, hoewel het wat tolt in je hoofd. En hoe je eigenlijk al die dingen afzonderlijk zou willen kunnen bekijken, maar dat ze allemaal komen. En dat je denkt dat je ze misschien afzonderlijk wel allemaal netjes zou kunnen aanraken en naast je neer leggen, in het gras of zo. Maar dat je de kans niet krijgt.’
‘Ja, ik denk het wel. Niet echt zoals bij jou, maar toch ongeveer.’
‘Nadien zou je dan die dingen als het ware samen met je kleren willen kunnen afleggen, om je te kunnen zuiveren, met zacht water. Maar zo gaat dat niet. Je moet gewoon wachten.’
‘En is het gemakkelijker zoals nu om niet alleen te zijn?’
‘Dat weet ik eigenlijk niet. Misschien zou het net goed zijn, om op een of andere manier aangeraakt te worden. Misschien ook niet. Als jij iemand zou zijn die ik niet goed ken, zou ik denken dat ik iets moet doen of zo.’
‘Zoals wat?’
‘Gezellig.’
‘Waarom?’
‘Dat kreeg ik vroeger vaak te horen, dat ik eens een beetje gezellig moest zijn.’
‘Jij kunt op andere momenten best heel gezellig zijn, maar eigenlijk ben je altijd wel jezelf.’
‘Als ik zo moet wachten, zoals nu, en ik zou dan te veel moeite doen om iets te zijn wat anderen gezellig zouden kunnen noemen, dan zou ik een beetje in twee splitsen of zo, mezelf kwijtraken.’
‘Doe dat dus maar niet. We kunnen hier gewoon zitten kijken. Traag kijken.’
‘Heb je vrijdagavond die maan gezien?’
‘O ja. Die was zo hevig aanwezig. Een zelfverzekerde maan.’
‘Ik was thuisgekomen na een feestje, en ik heb nog een hele tijd staan kijken. Het was een beetje alsof iets of iemand me iets wilde zeggen.’
‘Het zal ook wel iets met eenhoorns te maken hebben, ongetwijfeld.’
‘Ja, dat denk ik wel.’
‘Wat denk je nu? Wat zou je willen?’
‘Denken niet veel eigenlijk. Het is alsof mijn lichaam nog altijd een beetje te vol is, met al die lagen. Al wordt het stilaan rustiger, de wind is al een beetje gaan liggen. Ik begin langzaam weer samen te vallen met mezelf.’
‘Dan zie je er nu dus minder wazig uit?’
‘Ja, inderdaad.’
‘Ik dacht al dat ik iets zag.’
‘Ja ja, dat zal wel.’
‘Er is altijd ook wel ergens een stemmetje van een verlangen dat stiekem zou willen dat iemand die dingen van je af neemt, zo een per een. Maar zo werkt het ook niet.’
‘Misschien een beetje wel, door warme lucht ertussen.’
‘En dat je dan ook vanbinnen lekker warm krijgt, in plaats van alleen vanbuiten?’
‘Ja.’
‘Dat is wel een fijne gedachte. Weliswaar ook beangstigend, maar ook fijn. Desalniettemin.’
‘Wat een woord.’
‘Ja, dat is een woord dat zomaar op bezoek kan komen. Onaangekondigd.’
‘En heb je dan koekjes in huis? Voor onaangekondigd bezoek?’
‘Op dit moment alleen paaseitjes.’
‘Mmm.’

Geen opmerkingen: