31 juli 2021

De naam van de moeder


Vaders en zonen. Een moeder die afwezig is nadat ze ineens verdween. En al het niet gezegde dat zich opstapelt. Vluchtwegen van zwijgen of geweld. Hoe de dingen zich lijken te herhalen, telkens weer. Of misschien toch niet. In meanderende zinnen, die voorzichtige kleuren brengen in wat zo zwart-wit lijkt. Daarover gaat het in De naam van de moeder, van de Italiaanse auteur Roberto Camurri.

Het boek beweegt van Ettore, de vader, naar Pietro, de zoon. En dat in een dorp in Noord-Italië. Bij het begin van het boek leren we Ettore kennen. Hij lijkt een wat in zichzelf gekeerde man die niet helemaal goed weet hoe hij moet omgaan met zijn geluk. Hij heeft een prachtige vrouw. Ze verbaast hem telkens weer. Ze brengt licht in het huis. Ze kan ook afwezig en teruggetrokken zijn. Misschien verlangt ze naar iets dat er hier niet is, in dit leven, op deze plek. Ze krijgen een kind. Baby Pietro is een huilbaby. Vader en zoon gaan enkele dagen logeren in een hotel, omdat de lucht daar beter zou zijn voor de kleine jongen. Terwijl ze daar zijn, verdwijnt zijn moeder. Ze zal nooit meer terugkeren.

Ettore is radeloos, weet geen blijf met zichzelf, terwijl hij zorgt voor zijn zoon. Hij mist haar de hele tijd, ziet haar overal, voelt haar steeds in zijn nabijheid. Hij kropt zijn onvermogen op. Soms komt het er ineens uit, in veel drinken of iemand in elkaar slaan. Alsof hij haar zo terug zou kunnen halen. Livio en Ester, de ouders van zijn vrouw, zijn er nog en zorgen mee voor Pietro. Zijn eigen ouders zijn al een tijd dood.

Pietro groeit op in een weinig geborgen omgeving. Hij kijkt als kind erg op naar zijn vader, wil gezien worden. Maar hij spiegelt het onvermogen van zijn vader in zijn eigen lichaam. Naarmate ze opgroeien, is het alsof de spanning tussen twee tektonische platen toeneemt. Hij mist de moeder die hij nooit gekend heeft. Hij ziet haar, zou haar graag willen zien, maar komt er ook niet toe aan anderen te vragen om te vertellen over haar. De vader zou zoveel kunnen en misschien willen zeggen tegen zijn zoon, maar er komen geen woorden. De zoon zou zoveel willen zeggen en horen, maar er komt niets. Ze schuren langs elkaar heen en af en toe springen de vonken er ineens uit. Pietro groeit op, heeft moeite om zich aan anderen te hechten. De dingen lijken hem niet echt te raken, hoewel hij tegelijk zoekt naar iets. In hem is er een laag die zomaar plots zou kunnen ontploffen en alles vernietigen. Wanneer hij zelf een vriendin krijgt, Miriam, en hoort dat hij vader zal worden beweegt zijn lichaam tussen verdoving en kortsluiting. De afstand tussen vader en zoon was ondertussen al sterk gegroeid. Het nieuwe kind brengt iedereen weer bij elkaar, enigszins verplicht door de omstandigheden. Het lijkt erop alsof Pietro alleen maar iets kan herhalen wat hij van zijn vader geleerd heeft.

In twaalf hoofdstukken schuift het verhaal telkens een beetje verder in de tijd. Veel dingen moet je zelf invullen. Het perspectief blijft dicht bij de vader en de zoon, en is uiteindelijk vooral het verhaal van Pietro, die zijn weg zoekt in het leven. Over wat er werkelijk gebeurd is met zijn moeder, waarom ze deed wat ze deed, kom je heel weinig te weten. Mag hij het niet weten, of wil hij het niet weten? Hij blijft vastzitten in zijn trauma en lokt, misschien onbewust, conflicten uit. Ervaringen die hij ook nodig heeft. Het is gemakkelijker te vernietigen dan het gemis werkelijk te voelen. In een soort fatalistische dans herhaalt hij een schimmengevecht met zijn vader. Het mannelijk onvermogen om woorden en gebaren te vinden om gemis en verdriet uit te drukken en om kwetsbaarheid te tonen maakt alles alleen maar erger. En toch krijgt hij kansen, en bij het einde van het boek een heel mooie, om meer zichzelf te worden en daar rust in te vinden.

De naam van de moeder beweegt tussen zwart-wit en kleur. Er is weinig kleur te zien in het schurende onvermogen tussen de twee mannen of in de grauwe en lege vluchtwegen die ze soms nemen om aan zichzelf te ontsnappen. De belofte op een vervullende liefde kan omslaan in vernietigend gedrag, wanneer de dingen te dichtbij komen. Maar de zinnen en woorden in het boek brengen zachte kleuren. Dat gebeurt vaak in lange pulserende zinnen die iets laten zien van wat net onder de huid gebeurt. Soms voel je de angst, soms de radeloosheid, soms het verlangen. Het zuigt je als lezer ook nog meer in de tragische dans tussen vader en zoon. Je zou graag, bij wijze van spreken, een beetje willen kunnen uitzoomen en wat meer praten met Livio en Ester of Miriam, je zou de stem willen horen van de moeder. Maar dat zou willen zeggen dat je de ruimere wereld erbij haalt, terwijl net de kleine gemeenschap waar het verhaal zich afspeelt op een of andere manier samenvalt met het boek. In die focus zit tegelijk ook de kracht van dit boek. Het is heel bijzonder hoe Roberto Camurri zo goed in het hoofd kan kruipen van een vader en een zoon, met hun verlangens, onuitgesproken dromen en hun onvermogen.

Witte zee


Is een mens een eiland? Kun je je eigen tijd maken, of maakt de tijd jou? Kun je je losmaken van de veronderstelde regels van de tijd? Een meisje is een vrouw geworden en maakt haar plek in de wereld. Het is een verhaal waar je naar uitkeek. De tijd kan immers ook iets toevoegen aan een roman, wanneer je als lezer wacht op een tweede deel van een trilogie en na het lezen ervan ook al wacht op het derde deel. Dat is zo met Witte zee, van de Noorse schrijver Roy Jacobsen. Het is het vervolg op het geweldige De onzichtbaren. In dat boek leerden een familie kennen die leefde op het eiland Barrøy. Dat eerste deel speelde bij het begin van de 20ste eeuw, met ergens op de achtergrond de Eerste Wereldoorlog. Het tweede deel speelt zich af in 1944. Ingrid, het meisje uit het eerste boek dat langzaam naar een prominente plek groeide en de spil werd van het familieleven is nu een volwassen vrouw.

Ingrid is alleen achtergebleven op het eiland. Haar ouders zijn dood. Haar tante verblijft in een ziekenhuis op het vasteland. Haar neef is ver weg. Hij heeft zijn eigen gezin en vaart uit om te gaan vissen. De tijden zijn moeilijk. De Duitsers bezetten Noorwegen en heel wat functionarissen collaboreren. Ingrid werkt op het vasteland om toch iets te kunnen verdienen, het eiland blijft onbewoond achter. Dan keert ze terug, gedreven door de wil om het eiland weer tot leven te brengen. Met een taaie en tegelijk vanzelfsprekende volharding begint ze eraan. Het leven is hard en eenzaam. Het oude ritme dat er was op het eiland lijkt verdwenen. En dan beginnen er lijken aan te spoelen. Een groot schip, met daarop vooral krijgsgevangenen van de Duitsers, is gezonken. Ingrid ontdekt dat een van de aangespoelde mannen nog leeft. Alexander, een Russische krijgsgevangene, is zwaar gewond. Ze brengt hem terug naar het leven. Ze spreken elkaars taal niet, maar hun lichamen vinden elkaar. Een nieuw ritme ontstaat op het eiland, maar de situatie is niet veilig. Om hem te kunnen beschermen moet ze hem laten vertrekken.

Dan komt er een tragische wending in het verhaal. Wat er werkelijk gebeurd is, wordt pas later in het boek duidelijk, in pijnlijke flashbacks bij Ingrid. Ze wordt wakker in een psychiatrisch ziekenhuis en kan pas na een heel spannende en gevaarlijke tocht over zee terugkeren naar haar eiland. Tijdens die tocht komt ze via de verhalen van vluchtelingen in contact met de harde werkelijkheid van de oorlog. Ze is ondertussen zwanger. Terug op het eiland bouwt ze haar leven terug op. Familieleden keren terug. Mensen die ze heeft leren kennen komen mee bouwen. Een nieuw leven kondigt zich aan. De eenzaamheid is voorbij er is opnieuw een ritme op het eiland. Op de achtergrond blijven de vragen spelen over het lot van Alexander en over wat er werkelijk gebeurd is met dat grote schip en waarom er niet over wordt gesproken.

Dit tweede boek heeft een wat andere kleur dan het eerste maar het is andermaal heel erg goed. Ingrid is een zonder meer fascinerend personage. Met de kennis van de familie en de tijd waarin ze opgroeide zie je nog beter hoe ze geworden is wie ze nu is. Je ziet ook haar gevecht in een onzekere en vijandige omgeving. Ze is stug, gesloten en heel erg gedreven. In moeilijke momenten handelt ze, vanuit een soort vanzelfsprekende innerlijke drijfveer, daadkrachtig en beschermt ze anderen. Tegelijk gebeurt er enorm veel onder haar eigen wateroppervlak. Grote gevoelens die nauwelijks verwoord worden maar zich laten voelen in kleine momenten. Koppig beweegt ze in een wereld waar de ‘wetten’ van de oorlog en de verhouding tussen mannen en vrouwen het voor het zeggen hebben. Samen met andere vrouwen draagt ze de opbouw van een ander leven.

De tijd speelt een belangrijke rol in dit boek. Het eilandleven uit het eerste boek was er een van het ritme van de seizoenen, omkaderd door oude verhalen van weleer. Er leek een eigen wereld te zijn, een eigen tijd, die lang had kunnen bestaan min of meer los van de grote wereld van het vasteland. De tijd van de 20ste eeuw verstoort dat alles. Wat je al in de verte voelt in het eerste boek, heeft nu de tijd overgenomen in dit tweede boek. De familie is weg, de levensvatbaarheid van het eiland lijkt weg. Ingrid is alleen en eenzaam. Ze wil de klok in het huis terug aan de praat krijgen. De boze wereld spoelt aan op het eiland, met veel dood en ook verlangen naar leven. Om het leven van het eiland terug te kunnen opbouwen moet Ingrid bewust bewegen in wat de tijd heeft aangericht op het vasteland. Het zijn de vrouwen die die kanteling in gang zetten. Als in een stug verzet tegen de tijd, om zo zelf de eigen tijd terug te heroveren.

Witte zee is opnieuw wonderlijk goed geschreven. Opnieuw valt het soms bijna niet op hoe goed. Zinnen lijken kort en ingehouden, beschrijven de ene handeling na de andere. En ineens komen daar kleine zinnetjes tussen die een glimp laten zien van wat er werkelijk omgaat in Ingrid en die het verhaal een bijna mythisch gehalte geven. De brutale en vieze mannenwereld van de macht komt in flarden binnen. Je voelt ingehouden kwaadheid. En in kleine details zie je evenzeer de goedheid van andere mensen. Wonderlijk mooie zinnen schuiven bijna onopvallend tussen vele beschrijvingen. Misschien gaat het daarbij iets minder over de grote natuurkrachten dan in het eerste boek en iets meer over de mensenwereld. Al zijn er af en toe ook Bijbelse verwijzingen die het verhaal dan ineens een extra dimensie geven. Je volgt als lezer het ritme van de zinnen, terwijl je de hele tijd zoveel dingen ziet die ongezegd blijven. Je wilt het boek niet loslaten en moet het met een licht verdriet omdat het uit is toch wegleggen. Het wachten op het derde deel is daarmee begonnen…

27 juli 2021

Een terugkeer


Teruggaan naar daar, voor het eerst, sinds lang.

Iets is rusteloos, iets trekt al in een kramp. Je zou willen dat je huid zachter was.

Bij het overstappen in dat ene station komen veel beelden terug. Hoe vaak je hier stond, maanden geleden, telkens op weg naar. 

De trein van de grens komt binnenlopen. Je zit graag in die trein. Je schrijft zinnen in je schriftje. Het is alsof de woorden zich nog een beetje verzetten.

De busmevrouw komt je nog even vertellen dat de bus wel degelijk in de richting rijdt die jij moet hebben.

Je gaat een vriendin bezoeken, weet nog altijd niet of je ook nog even langs het huis zult lopen.

Er hangt een grijze sluier over het landschap. Misschien was die er altijd al.

Je herkent de dingen nog, ze zijn zomaar gebleven.

Je neemt de halte dicht bij het huis, zoals het altijd was. Je hebt dus beslist.

(Er is net iets minder zuurstof in de lucht, je oren tuiten, krimpt een beetje in elkaar.)

Je loopt even op en neer over de straat. Alles is er nog, en toch ook niet, je weet niet wat er is.

Je loopt langs het huis, tot achteraan in de kleine straat. Je maakt een foto, voor je zus.

Je loopt terug, gaat de winkel binnen. Een doosje pralines voor je vrienden. En zo ben je weer even binnen.

(Kleine details, alsof je had gewild dat het was veranderd.)

Het doet goed om even met de mevrouw te praten. Na even herkent ze je. (Je bent het juiste huis binnengegaan, hier was je vroeger ook.)

Je loopt terug langs het huis. Het verwart je, bezwaart je. Je weet niet goed waarom.

Later komt er een beeld. Alsof iets in jou had gehoopt dat het anders zou zijn geworden, op een of andere manier, ondertussen. Alsof je had gehoopt dat er een soort gloed over het huis zou hangen. Alsof je had gehoopt dat het huis anders naar jou zou kijken.

(Je leest even terug wat je schreef die laatste dag, de dag van de sleutel, enkele maanden geleden. Hoe het huis zweeg. Hoe het huis geen afscheid nam.) 

Het huis zwijgt.

(Je hoopt dat het huis tegelijk een ander huis aan het worden is, dat beweegt in andere verhalen, dat daar een verhaal aan het worden is, een huis dat praat en draagt. Je hoopt dat die verhalen daar zijn. Dat er daar een ander huis groeit. Jij bent hier. Iets ketst af, iets is onverschillig, nergens.)

Je stuurt de foto naar je zus.

Je bent op weg naar de vriendin die de foto maakte, toen die laatste dag in het huis. Je denkt aan de foto, je denkt aan de richting waarin je loopt, het maakt je rustiger. Je bent nog steeds zo blij dat die foto er is, en dat zij die maakte.

Onderweg zie je gezichten van vroeger. Ze zijn er nog. Ze herkennen je. (Je was hier al eerder.)

Het is goed bij je vrienden te zijn. Het ontroert je meer dan je kunt zeggen. Er is ruimte, het is vertrouwd, het is waar je wou zijn. (Je bent een beetje verlegen.) Het is een plek.

Na de regenbui loop je naar de bushalte. Even lijkt het of het hele dorp weegt, alsof de regen niet voor meer zuurstof gezorgd heeft.

In de bus begint je adem te veranderen. Je stuurt een bericht naar een vriendin ergens ver weg in een ander land. Je krijgt een foto van een prachtige berg.

Je stapt in de trein. Je legt het boek klaar, naast het schriftje.

(Wat had je dan verwacht?)

Je schouders ontspannen zich een beetje. Het boek blijft dicht bij je.

Op weg naar huis lijkt het alsof je iets ouder bent dan bij het begin van de dag. (De nacht zal dat wel terug herstellen.) Je verlangt iets, je zou alleen niet weten wat. Je probeert te zien wie er bij je zou mogen zijn. Er komt niets. En het is niet erg.

Het huis, jouw huis, is blij je te zien, zoals steeds. Er is een gloed van licht. Er is een plek.
 

25 juli 2021

Second Place


Wat is de plaats van een ouder wordende vrouw? Is die plaats een lot, of kan je verlangen je naar een plek van vervulling brengen waar je eindelijk iemand kunt zijn en waar je gezien wordt? Kan kunst de brug zijn naar dat volledige leven waar je een diepere waarheid aan kunt raken? Het zijn thema’s in Second Place (vertaald als: De tweede plaats) van Rachel Cusk. Het is een boek dat je als lezer regelmatig in verwarring brengt, en misschien is dat wel de bedoeling. Wat moet je eigenlijk denken van die personages? Waar in tijd en plaats speelt dit zich af? Is dit wrang of grappig? Is dit een spiegeltekst van een ander boek? Wie is de geadresseerde buiten de tekst?

Op de flaptekst lees je dat het boek een “fable of female fate and male privilege” is. Dat geeft meteen al een aanknopingspunt voor de lezer. Het is een soort fabel dus, die iets groters wil laten zien of opvoeren, die mogelijk een morele les in zich draagt. Wie iets helders verwacht, waar goed tegenover kwaad staat, in rechte lijnen, botst al snel op de tekst. Maar het helpt wel.

M. is een schrijfster van in de vijftig. Vroeger in haar leven zijn er heftige dingen gebeurd. Ze draagt het gewicht daarvan mee als een diepe onzekerheid, die zich tegelijk spiegelt in een groot verlangen. Ze had vroeger een huis, een man en een dochter. Het huis en de man zijn er niet meer, en de dochter is in de loop der jaren ook ver weg gedreven, hoewel ze zich nog steeds heel erg verantwoordelijk voelt voor haar. Ze woont ondertussen met haar nieuwe man Tony in een huis, ergens aan de rand van de bewoonde wereld. De natuur is er overweldigend. Het huis grenst aan een moerasgebied. Tony is een heel aardse, heel stabiele man die haar als een stevige rots een groot gevoel van veiligheid geeft. Ergens diep in hem zijn er ook woorden, veel woorden, maar die zijn maar één keer naar buiten gekomen. Hoewel ze allebei erg verschillend zijn, hebben ze een balans met elkaar die haar leven voorspelbaar en rustig maakt, maar die toch niet haar allesomvattende verlangen stilt. Naast hun grote woonhuis is er een kleiner gebouw dat ze hebben omgebouwd tot de ‘tweede plaats’. M. heeft de gewoonte daar regelmatig kunstenaars uit te nodigen, die daar dan een tijd in residentie kunnen zijn. Zo voegt ze iets toe aan hun leven, iets dat zij zoekt en soms vindt in de kunst.

Jaren geleden, in Parijs, zag ze kunstwerken van L., en die ervaring veranderde haar leven. In zijn werken zag ze iets van wat ze zelf zocht, een vorm van heelheid waarin je echt kunt zijn en echt gezien kunt worden. Ze heeft het gevoel dat ze het moerasgebied kan zien zoals het eruit zou zien door de ogen van L. in een van zijn werken en ze nodigt hem uit om een tijdje bij hen te verblijven. In de wereld is er een of andere acute toestand (een pandemie?). Dat maakt dat ook haar dochter Justine en haar vriend Kurt bij hen zijn ingetrokken voor een tijd. L., ondertussen een al wat oudere man die voorbij zijn grote faam en rijkdom is, zegt uiteindelijk toe en blijkt bij aankomst ook nog een jonge vriendin te hebben meegebracht. Alle elementen liggen zo op tafel voor een gespannen situatie.

M. zit in een donkere plek met zichzelf. Wie ben je als vrouw van boven de vijftig? Ze is onzeker over wie ze is als vrouw, als moeder, als echtgenoot. Ze draagt een enorme ballast mee en lijkt zich in een  permanente ademnood te bevinden, die maakt dat ze zich steeds meer terugtrekt in een vorm van onzichtbaarheid. Tegelijk is er dat permanente verlangen dat op een intense zinderende manier duidelijk werd toen ze zoveel jaar geleden die kunstwerken van L. zag. Haar eigen ‘boekjes’ vindt ze maar onbetekenend, maar ze reflecteert wel vaak (in soms erg abstracte en moeilijk te begrijpen beelden en woorden) over hoe kunst wel die heelheid kan tonen en voelen die ze in haar eigen leven en lichaam zo hevig afwezig voelt.

Dat alles doet zich voor in een dynamiek van mannelijkheid en vrouwelijkheid. In de schilderijen van L. voelt ze een overweldigende mannelijke vrijheid, waartoe ze wordt aangetrokken maar die haar tegelijk ook onderdrukt. Het blijkt immers al snel dat L. in de feiten eigenlijk een geweldige eikel is, een wat uitvergrote narcistische macho die zich heel respectloos gedraagt tegenover M. Zij zit echter vast in die dynamiek en blijft telkens weer zoeken naar zijn aandacht. Ze zegt dat ze wil dat hij haar landschap ziet, maar eigenlijk wil ze dat zij zelf door hem gezien wordt, alsof dat iets zou kunnen invullen. Tony is niet de artistieke man, maar op zijn rustige manier behandelt hij M. veel meer als zijn gelijke. De mooie jonge vriendin van L. verstoort in eerste instantie het geheel nog meer. En terwijl M. nog meer lijkt vast te lopen in haar eigen onvermogen, maakt Justine zich los uit het klassieke patroon om een nieuwe vrijheid te zoeken.

Het kleine huisje, de tweede plaats, krijgt bij dat alles een keten van betekenissen. Is het een plek die al in jezelf is, in potentie, die je aan jezelf kunt toevoegen? Is de tweede plaats een belofte, een mogelijkheid van een alternatieve werkelijkheid? Of is het een plek die uiteindelijk toch weer wordt ingenomen door de mannelijke dominantie en die geïnstrumentaliseerd wordt? Is het een ruimte die je als vrouw maakt voor een man, om daarna vast te stellen dat hij jou vooral geen plek heeft gegeven in zijn verhaal? Is het een fataliteit, die maakt dat jouw plaats de tweede plaats moet zijn, altijd? Is kunst een belofte op dat grotere en hele, of kan het ook een instrument zijn om dat verlangen stuk te maken?

Vaak kijk je met enige verbijstering, kwaadheid en ook wel droefenis toe naar de worsteling van M. Het doet pijn, te zien hoe ze telkens weer gezogen wordt naar dat verlangen om ‘gezien te worden’, niet als een soort eigen kracht, maar wel: gezien door zijn ogen. Het doet pijn, te zien hoe ze is vastgelopen in die fase van haar leven die voor haar aanvoelt als een non-plek. Een groot verlangen naar ‘iets’ hangt de hele tijd als een sluier over haar heen. Het verwart je als lezer ook een beetje. Als je met iets meer afstand leest – met dat idee van de fabel in het achterhoofd – zie je iets gemakkelijker dat heel wat situaties eigenlijk wel komisch zijn, zij het op een wrange en nogal koude manier. Die hele L. is in wezen een nogal zielig, zelfingenomen en laf personage. Dat besef geeft tegelijk nog geen echte verlossing aan M. Misschien zal ze haar eigen situatie anders kunnen invullen na zijn doortocht, misschien niet. Haar dochter heeft gelukkig meer vrijheid in de wereld.

Het boek wordt verteld in de vorm van een reeks lange brieven, gericht aan een zekere “Jeffers”. Wie dat is, wordt nergens duidelijk. Helemaal achteraan lees je dan nog dat het boek een eerbetoon is aan een boek uit 1932, waarin wordt beschreven hoe D.H. Lawrence een tijd verbleef in een kunstenaarskolonie in New Mexico. Ook dat brengt je een beetje in de war. Is dat eerbetoon een spiegelende herhaling, of is het een eigentijdse vertaling? Je kunt evenwel nergens duidelijk lezen waar of wanneer Second Place zich afspeelt. Is het in Europa, mogelijk in Engeland? Is het nu, in de toekomst, of jaren geleden? In wezen maakt dat niet zoveel uit. In het thema van de plek van de ouder wordende vrouw zit een zwaarte, een fataliteit zelfs. De soms verwarrende complexiteit van de vorm van het boek vormt daarvoor het tegengewicht. Het besef daarvan komt pas een tijdje nadat je het boek hebt neergelegd. Het is een eigenzinnig boek dat zich niet zomaar laat vatten en dat maakt het alleszins erg de moeite.

24 juli 2021

Fadoregen


Buiten de regen. Binnen de fado.

Misschien een heel trage dans.

Misschien alleen de afdruk van de woorden.

Iets over het onvermogen.

Iets over de sporen.

Iets over het verlangen.

En hoe de tijd zich neerlegt in verhalen.

Wat je hoorde, wat je zomaar kreeg, het sijpelt langzaam door je heen.

Als water dat alle tijd heeft.

Je kijkt.

Traag kijken naar de spiegel, in voorzichtig licht.

Kun je beschermen wie je dierbaar is?

Kun je een plek zijn voor de kinderen?

Heb je gedaan wat je kon?

Misschien is de dans genoeg, voor nu.

Je bent geworpen om aards te zijn.

Je bent natuur, je kunt je niet uit jezelf terugtrekken.

De verhalen, luisteren in nederigheid.

Je doet dat goed, zeg je, je doet dat zo goed.

Misschien dans je in de regen.

De dingen die je maakt met je handen, de dingen die blijven.

Kijken, naar de dingen die blijven, en wat ze doen.

En iets is bang, iets is moe.

En je danst.

Je lichaam zei het.

En de dingen die je tot hier brachten, tot dit zijn, dat blijft, in beweging.

Je ziet het.

Hier kun je de man soms zien, daar niet, of nog niet, misschien.

En wat je zou willen vragen, in de regen.

Waar het snel weer zou verdwijnen, in de regen.

Hoe mooi de dans kan zijn.

En misschien kun je ook alleen luisteren naar de muziek.

De muziek die weet.

Hoe mooi een gesprek kan zijn.

23 juli 2021

Rimpelingen


Je leest iets in de krant. Je handen trillen, je duwt de krant weg. Wat een vreselijke, akelige man, denk je.

Je hebt een stuk te schrijven. Je leest je eerst weer even bij en begint dan behoedzaam de tekst op te bouwen. Je probeer rustig mee te ademen met de toon die je in de tekst wilt. In dezelfde adem blijven, en daarna de tekst langzaam neerleggen, uit handen geven.

Een tekst die je al enkele dagen eerder schreef, is gepubliceerd. Je weet nooit helemaal goed hoe dat gaat, een tekst die weg is, die beweegt. Er zijn mensen daar, die je tekst aanraken. De tekst gaat daarna weer verder.

Het ritme van de vakantie neemt de dag stilaan over. Je lichaam volgt, in etappes.

Het boek is uit. Van de stapel nog te lezen neem je een dun boekje. Ook dat heb je snel uit. Ze komen op het stapeltje van de gelezen boeken, daar op het schap. De gelezen boeken van de vorige maanden verhuizen naar de boekenkast. Het leven is overzichtelijk. Stapeltjes boeken verleggen.

Het lijstje met nuttige dingen is gemaakt.

De heldere ogen van de mevrouw in de winkel.

Tijdens de vergadering hoor je dat je er zo fleurig uitziet. Je wiebelt een beetje.

Je fietst naar een plek in het park. Terwijl wacht je op nieuws.

Je kiest een vers boek uit de stapel. Het is een ritueel. Vier boeken naast elkaar leggen. Voelen. En dan het boek zelf laten kiezen.

Je kijkt naar hoe hij het doet in dat boek. Het boek neemt je mee.

Je leest een artikel in het tijdschrift. Wat een vreselijke, akelige man, denk je.

Je tekst is gepubliceerd. De tekst beweegt in de wereld.

(Velen houden ervan. Reageren op teksten, uitspraken, veronderstelde uitspraken. Het is niet jouw ding, denk je. Het trekt telkens je schouders samen.)

Mooie gesprekken. Je leert iets over de kinderen.

Iemand vindt dat je tekst te zacht is, dat jij niet radicaal genoeg bent, waarschijnlijk. Het maakt je onrustig. Je weet niet goed hoe je dat moet uitleggen, dat je met zachte woorden net iets hardere dingen probeert te zeggen. Dat je niet houdt van roepteksten. Dat er verschillende lagen mogen zijn, verschillende toegangspoorten, dat je tekst ontvankelijk mag zijn. (Een tekst is een stuk van je lichaam. Soms verlang je naar een zachte huid.)

Je leest een artikel in de krant. Wat een vreselijke, akelige man, denk je.

(Je bent in de vakantie misschien gewoon minder goed opgewassen tegen vreselijke, akelige mannen. Het is alsof je ze als een grote blubber voor je ziet, voor de jaren die komen. En je hebt er echt geen zin in. Je schouders trekken samen.)

Mooie gesprekken. Je leert iets over de vrijheid.

Het boek is uit. Het nadenken over het boek. Straks ga je er een stukje over schrijven. Het maakt je telkens opnieuw een beetje nerveus, dat vooruitzicht.

Je hoort het minder goede nieuws. Je had zo gehoopt dat het anders zou zijn. Voorlopig nog niet. Je kijkt naar je handen.

Je ademt diep in, en begint aan het stukje over het boek. Eens de tekst zichzelf schrijft, komt de rust ook terug. En net zoals al die vorige keren ben je blij wanneer de tekst klaar is en kan vertrekken. (Sommige dingen veranderen niet.)

Je zit met open mond te kijken. Wat is die serie ongelooflijk goed.

Zachte dromen.

Je krijgt een bericht dat je heel erg ontroert. Iemand zegt dat hij jouw tekst zo goed vindt, omwille van de nuance. Hij deed dat eerder ook al eens. Hij maakt je gelukkig.

Je loopt door de stad, gaat even binnen in de platenwinkel. Je snuffelt door de bakken. Je vindt een plaat van Derroll Adams die je nog niet had. Iets van zijn melancholie past bij de dag.

Je had een vraag gekregen om ambassadeur te worden. Je doet het toch maar. Je schrijft een tekstje, vertelt over Julia. Je weet niet helemaal zeker of je wel een grootouder bent, maar misschien geeft het niet.

Je mag weer aan een vers boek beginnen. Het ritueel is beperkter. Je kiest uit twee boeken, maar eigenlijk wist je het al. Maar het ritueel is belangrijk.

Je doet er even over om in het ritme van de woorden te komen, tot je adem verdwijnt in het boek. De wind doet je huid tintelen. Alles is goed.

22 juli 2021

Raam, sleutel


Rouw, verliefdheid, schuld, de dingen die je zou moeten voelen, de dingen die je zou moeten doen, de versie van jezelf die je zou moeten zijn. Ze kunnen samenkomen in een kleine wereld. Waar veel dingen niet gezegd worden, enkel aangeraakt. Kleine gebaren betekenen veel en kunnen een keten van gebeurtenissen in gang zetten. Zijn er tekenen die op iets anders dan toeval wijzen? Kun je de dingen weer uitgommen? Hoe beweeg je in het niemandsland tussen je ene en je andere leven? Al die lijnen komen samen in een minutieus opgebouwd stil boek, dat in weinig woorden heel veel zegt. Raam, sleutel van de Nederlandse auteur Robbert Welagen is een heel bijzonder boek.

Karlijn is een schrijfster die haar eerste boek uit heeft. Ze ontvangt bij haar thuis een filmploeg. Hanna zal haar interviewen over dat boek, voor een televisieprogramma. Er is meteen een intense, ingehouden broeierige sfeer tussen de twee vrouwen. Karlijn voelt zich aangetrokken tot Hanna. Na het interview zet Karlijn het raam open, om de warmte van de grote lampen wat weg te krijgen. Ze gaat mee met Hanna en haar ploeg om hun spullen weg te brengen. Het open raam zorgt ervoor dat haar voordeur dichtslaat. Haar sleutels liggen binnen. Via de buurvrouw belt ze haar vriend Arne, die als leraar in een school werkt. Zij gaat naar hem toe, voor zijn sleutel. Hij zal haar op de fiets tegemoetkomen, zodat ze elkaar ergens onderweg zullen treffen. Onderweg wordt hij aangereden en sterft hij.

Het boek beschrijft in korte fragmenten wat er de maanden nadien gebeurt. Karlijn rouwt, of zou moeten rouwen. Het grote verdriet komt niet, wat haar verwart. Een complex schuldgevoel hangt rondom haar. Als ze dat raam niet had opengezet, was die deur niet in het slot gevallen, was het ongeluk van Arne er niet geweest. Als dat zinderend gevoel tussen Hanna en Karlijn er niet was geweest, zou dat alles misschien niet zo gelopen zijn. En tegelijk voelt ze zich aangetrokken tot Hanna. Ze is nooit eerder verliefd geweest op een vrouw. Ze weet niet hoe dat moet, en of het mag. Ze houdt die relatie geheim voor haar familie. Ondertussen probeert haar uitgever haar ertoe te overhalen om op een of andere manier meer zichtbaar te worden als schrijfster, nu iedereen weet wat haar is overkomen. Haar boek verkoopt zeer goed. Er is druk om het moment te gebruiken, druk om snel aan een nieuw boek te beginnen.

Karlijn lijkt in dat hele krachtenveld een beetje verdoofd, onbewust op zoek naar verhalen. Ze laat maar een stuk van zichzelf zien aan haar omgeving. Ze componeert nieuwe versies van hoe de dingen zijn gelopen. Arne is aanwezig wanneer zij bij Hanna is. Ze begint tekens te zien in de boeken die Hanna aanprijst. Hanna lijkt op een of andere manier een medeplichtige te worden. Ze gaat over een aantal grenzen om zo toch controle te krijgen over de verhalen. Ze gomt de dingen weg die haar onrustig maken of die het beeld verstoren. Het is of ze iemand anders geworden is, wat ze alleen maar kan ondergaan.

“Uit hoeveel levens bestaat een mensenleven?” Het is een zin die enkele keren terugkeert in het boek. Als lezer kijk je door de ogen van Karlijn en krijg je fragmenten te zien van een soort tussengebied. Bij het begin is er het ene leven. Een vrouw woont samen met haar vriend, heeft een eerste boek uit, de dingen zijn vrij helder. Een onverwachte verliefdheid en een plotse dood gooien alles door elkaar, in een verwarrende beweging. Rouw en verliefdheid verdringen elkaar, aangestuurd door een groot schuldgevoel (over wat is en wat niet is). De literatuur kan verhalen aanbieden, of kan een toevluchtsoord zijn waar je je verwarrende verhaal achterlaat, om verder te kunnen naar een volgend leven.

Robbert Welagen brengt dat alles in een intrigerend boek dat nooit kiest voor de grote gebaren. De woorden zijn ingehouden, trekken niet de aandacht op zichzelf, maar bieden wel een heel beeldend verhaal aan. De korte hoofdstukken nemen je als lezer mee naar plekken waar je soms liever niet zou willen komen, waar gevoelens verwarrend zijn en mensen rare dingen doen en hun eigen verhalen maken. Sommige beelden of zinnen komen als motieven terug, doorheen het hele boek. Alle elementen zijn in wezen al aanwezig in die eerste bladzijden, met het interview tussen de twee vrouwen. Het interview komt later als een spiegel terug, en maakt een opening naar een nieuw evenwicht, opnieuw dankzij de literatuur. 

Raam, sleutel is een boek voor fijnproevers die hun tijd willen nemen om lang en traag naar een miniatuurtje te kijken.

18 juli 2021

Thuis


Je leest het stuk in de krant. Over thuis. Wat het betekent.

Je kijkt naar het woord. Beelden stromen door je lichaam. Alsof je een boek kunt zien.

Is het hier, is het daar, is het toen, is het nu, is het ooit, is het nooit? Is het een herinnering, is het een verlangen, is het een plek in je hoofd?

Je denkt aan het grote huis. Het huis beweegt in je hoofd. Het oude huis, het huis dat veranderde, het huis aan de andere kant van de straat.

In dat artikel vertelt de vrouw dat ze in een grote ruimte een thuis maakt door er een tafel te zetten, een stoel en een groene onderlegger op de tafel. En dan is er een focuspunt in de ruimte. Dan is er een punt waar de dingen stoppen. Je zou het punt op de kaart kunnen zetten, en zeggen: hier is het, in dit punt, dit punt is het. In je hoofd kun je naar dat punt gaan en voelen hoe je van op dat punt naar de ruimte kijkt en voelt dat je je vanuit dat punt kunt verhouden tot de wereld. Zo’n punt is een mogelijkheid van een thuis. Een mogelijkheid dat de dingen rondom dat punt stil worden.

En je denkt aan het grote huis. En je zou niet weten waar dat punt was. Misschien was het er soms aan de tafel, maar de dingen rondom werden niet stil. (Spelletjes spelen op die tafel, met je zus en je grootvader. Zolang.) Misschien was er in het huis aan de andere kant van de straat niet altijd een punt, het was er stil. (’s Avonds nog frietjes gaan halen. De voordeur die tegen stond, zodat je meteen naar binnen kon komen. De geur in het huis.)

In het dorp wist je het ook nooit goed, waar de plek was waar de dingen stopten. Het leek vooral een ruimte waar de hele tijd iedereen doorheen reed. Het is niet veranderd.

Misschien is thuis iets als van school komen, de deur openen, en meteen weten waar je bent en wie die mensen zijn.

Je denkt aan het leegmaken van het grote huis, in stappen. Het huis als een drempel, waar je elke keer weer overheen moest. Het huis was taai, als een eindeloze oefening. De beelden verwarren je. Soms is een huis een poging tot een thuis, de mogelijkheid van.

Soms denk je aan het huis. Het staat er nog. Het is volledig uit je handen. Je weet niet of je er langs zult lopen, als je binnenkort mogelijk nog eens in het dorp komt. Misschien is het nog stiller geworden. Nog stener.

Het is moeilijk te weten of het woord thuis met je meegaat in de jaren. Of het een woord is dat je ergens neer kunt leggen, waarna het zich in de grond verankert, waarna er een punt in de ruimte komt, vanwaar je naar de wereld kunt kijken.

Je probeert het in je lichaam te zien.

Misschien is het huis waar je nu bent het woord genaderd. Het is elke keer spannend om de deur te openen, en elke keer de opluchting te voelen dat de dingen naar je kijken, dat ze op je gewacht hebben. Je kunt een plek in het huis kiezen waar je wilt gaan zitten. Waar je kunt schrijven of lezen, met de stilte rondom je. Maar je weet niet helemaal zeker of je het woord mag gebruiken.

Misschien is thuis toch ook een plek die je maakt voor anderen. Een plek voor je kinderen.

Misschien is thuis iets in je lichaam. Iets dat je achter je voelt.

Misschien is thuis dat wat je ziet in de ogen van anderen, wanneer ze bij je binnenkomen en glimlachen en zeggen: ik voel dat dit jouw plek is.

Soms kijken de planten naar je. Ze maken je duidelijk dat er iets is veranderd, ergens in de jaren. En dat je het alleen maar moet zien, dat het er is.

Soms sta je binnen te kijken naar de regen buiten. Je weet nooit helemaal zeker waar je bent in de ruimte, maar je weet ook: hier wil ik zijn.

Het zou kunnen dat thuis iets is dat langzaam in zichzelf kan kantelen, ongemerkt.  

Soms kijken de woorden naar je. Ze zijn een eindeloze mogelijkheid.

Je zit in de stoel bij het raam. Je luistert naar de plaat. (Kid Thomas at Kohlman’s Tavern) Je voelt hoe de muziek de ruimte vult, zich ernaar plooit. Je voelt hoe het huis ontvankelijk is voor de muziek, zoals steeds. (De plaat komt uit het oude huis. De stoel komt uit het oude huis.) Hier. Waar de muziek is.

16 juli 2021

Was het maar


Het is de laatste week voor. Voor een lange lege periode, of zoiets.

(Je bent een beetje moe. Je bent eigenlijk een beetje bang van hoe moe je bent. Zoals elk jaar. Een beetje.)

In je hoofd tel je vooruit naar die vrijdag, naar alles netjes afgewerkt hebben, met een leeg bureaublad kunnen vertrekken. Naar een lege plek dus.

(En toch nog die dingen die er nog even bij komen, die nog even moeten gedaan worden. Hoe dan dat moment in je hoofd dreigt op te schuiven, en hoe je dat niet wilt.)

Dierbaren vertrekken, naar ergens ver weg. (Zoals elk jaar moet je weer een beetje wennen aan dat gevoel. Je weet dat ze je niet verlaten.)

Iemand vraagt of je plannen hebt, voor vanaf dan. (Dus aan de andere kant van die lijn die je in je hoofd bijna kunt aanraken.) De vraag benauwt je een beetje. (Je wilt geen plannen hebben, dat is het plan. Je wilt, zeker die eerste dagen, niets moeten moeten. Buiten wat toch al op je wacht. Niets extra’s dus. Gewoon tijd verliezen.)

De teksten die je nog moet schrijven. Je wilt ze al ergens in je hoofd kunnen zien, als een soort eiland waar je rustig naartoe kunt gaan, wanneer de tijd daar is.

(Lichte onrust in de nacht, verwarrende dromen.)

Netjes op tijd het cadeau gaan zoeken voor je maatje. Zodat het klaar ligt.

Die film van dat meisje, en haar oom die voor haar vecht, op zijn manier. (Je bent niet bestand tegen sommige films, en dat is goed. Je verlangt naar verhalen die je meezuigen, denk je, waardoor je hele lichaam alleen maar in het verhaal is.)

(Tussendoor denk je nog aan dat ijzer, en hoe dat je heel even terug bracht naar toen, zoveel jaar geleden.)

Je volgt het nieuws van de commissaris, met zijn lijstje voorstellen. Je verzamelt de nieuwsjes al weken. (Je hebt proactief al geen zin in de reacties die je vermoedt te zullen horen.)

En ondertussen komt het water dichterbij.

De eerste berichten.

(Ja, die twee dingen horen samen, denk je.)

Aan de andere kant van de nacht moet het nog echt beginnen, zo zal blijken.

Je ziet de schokkende beelden. Je handen trillen. (Die ochtend had je al tegen de radio zitten roepen. Je had eigenlijk geen zin om de minister te horen. Je hoopte nog heel stiekem dat ze je zou verrassen, dat ze niet de voorspelbare dingen zou zeggen, de dingen die je steeds opnieuw doen roepen tegen de radio. Sommige mensen zijn voorspelbaar. En je was al zo moe.) Je ziet de beelden, je volgt alle ontwikkelingen. Tussendoor probeer je nog te schrijven. Tussendoor spreek je nog even af met je maatje. Je bent zo blij hem te zien. Hij kan je cadeau nog meenemen. 

(Je bent zo rusteloos. Je hoopt, zoals elke keer, dat zoveel mensen eerst even zouden zwijgen. Gewoon kijken naar wat er gebeurt, alleen maar totaal geraakt zijn, alleen maar de pijn van anderen voelen, het niet overstemmen met je eigen woorden, zoiets.)

Je kijkt naar de beelden, luistert naar de verhalen. Je probeert iets te vatten van wat je ziet.

(En je wou het niet, maar die nacht draai je heen en weer in je bed. Je trilt. Je bent zo eindeloos kwaad. Niemand zal het zien, in die nacht. Soms weet je niet waar je met die razernij moet blijven, besef je weer. Morgen is er weer een dag. Elke dag heb je weer te doen wat je te doen hebt, zeg je tegen jezelf. Maar je bent zo kwaad.)

Aan de andere kant van de nacht. Je wacht op de trein. De geluiden van het station en de treinen zijn op een of andere manier omhuld door een wezenloze stilte. (De trein, als er een trein komt, komt van die richting, denk je. De richting waar je enkele dagen geleden nog naartoe reed. Je was daar op die plekken, je reed door het landschap, dat nu zo genadeloos verwoest is. Op het bord staan de treinen die niet zullen rijden. Daar, ergens in de verte, daar zijn de sporen onderbroken. Je wilt niet dat iets zich losgetrokken heeft, alsof er iets afgebroken is, iets dat dichtbij moet kunnen blijven. Je weet niet wat je voelt.)

Je wilt een bericht sturen naar die vriendin die ondertussen al heel ver weg is. Om te zeggen dat alles er nog is, of zoiets. Je hoort even haar stem aan de telefoon.

Je werkt alle dingen netjes af, zoals je had gehoopt. Je hebt je bestemming bereikt. (Het idee dat je zomaar een bestemming kunt bereiken heeft iets onwezenlijks.)

(Je bent een beetje bang van de dagen die komen, zoals elk jaar. Maar het is goed, langzaam verdwijnen in een ander ritme. Zoveel tijd om te verliezen.)  

11 juli 2021

Misschien blijft het landschap


‘Stel je voor, dat dit nog uren zou duren. Dat we alleen maar dit hoeven te zijn. Deze beweging in het landschap.’
‘Af en toe even buiten kijken. En verder zwijgen, lezen, af en toe je ogen sluiten, en dan weer kijken.’
‘Het landschap verandert wel, en dat zie je, terwijl je er doorheen rijdt. En toch blijft het ook een beetje. Ik denk altijd dat het landschap alles weet van mij, al mijn geheimen kent.’
‘Dus het landschap weet meer dan ik?’
‘Ja, en zo zal het altijd zijn. Misschien maar een klein beetje meer, net genoeg. Alleen al weten dat het landschap daar is, is genoeg om iets te helen of zo. Of te kunnen geloven in de mogelijkheid dat. En het landschap weet waarschijnlijk ook altijd meer dan ik ooit zal weten, over mezelf.’
‘En heb je dat dan allemaal verteld aan het landschap?’
‘Nee, gewoon hier komen was al genoeg. Het voelt zelfs alsof al die verhalen altijd al hier waren.’
‘Ik voel hoe die beweging me rustig maakt. Gewoon hier zijn, met jou. Het is alsof ik me een klein beetje in de handen van iets kan leggen. Ik moet verder niets zijn, alleen maar hier, in deze beweging. Er wordt niets van me verwacht, niemand heeft iets van me nodig, ik moet niemand zijn.’
‘Dat herken ik zo goed. Het raakt aan iets van een diep verlangen. Soms schrik ik van dat verlangen, de beelden die erbij horen en die ergens diep in mijn lichaam zijn opgeslagen. In die beelden is er een gedragen worden, denk ik. Het wordt stil in mijn huid dan.’
‘Ik vind het nu al jammer dat het straks weer voorbij zal zijn. Zeker bij het terugkeren lijkt alles sneller te gaan. Ik wil nog niet dat het al voorbij is.’
‘We hebben nog wel even.’
‘Ben je verdrietig? Het leek zo daarnet.’
‘Ja, een beetje. Ik kan het niet zo goed uitleggen. Iets vanbinnen is zo moe, denk ik soms. En af en toe voel ik het. Niet dat het de andere dingen overheerst of zo, of me verlamt. Het is er gewoon, en soms zie ik het, en maakt het me droef.’
‘Ik begrijp wel wat je bedoelt, denk ik. Misschien is het ook wel iets dat hoort bij een reis als deze. Dat je een beetje verdwijnt in de beweging, en dat alles zich dan laat zien.’
‘Ja, misschien wel. Je kijkt ernaar, en je weet dat je straks weer gewoon uit zult stappen, en haar huis gaan, door de regen. En onderweg is er het gevoel van het landschap. Ik hoef niets te verzwijgen voor het landschap, ik hoef niet te vluchten. Het landschap weet alles.’
‘Dat is wel een mooie gedachte. Ik denk soms dat ik rustelozer ben dan jij. In mijn hoofd gaat het soms zo heen en weer. Misschien kun jij beter blijven, of toch een beetje.’
‘Een beetje. Ik moet ineens weer denken nu aan dat kleine jongetje, in zijn witte autootje. Hoe hij zo trots keek, terwijl hij alle geluidjes liet horen. Hij leek zo helemaal samen te vallen met zichzelf, in dat moment, in dat autootje.’
‘Ja, en die smalle straat was ook helemaal van hem. Het ging allemaal heel traag, maar hij had misschien wel alle tijd van de wereld.’
‘Had jij ook zo’n klein fietsje of zo vroeger toen je klein was?’
‘Ja hoor, een klein rood fietsje. Met een gekleurd lint aan het stuur. Ik kon overal naartoe, alles verkennen.’
‘Vraag je je soms ook af waar dat fietsje nu is? Waar het zou kunnen zijn?’
‘Nee, dat lijkt me een gevaarlijke gedachte. Stel je voor dat het er nog gewoon is, dat ik er naartoe zou kunnen gaan. Ik weet alleen nog dat het ineens verdwenen was, toen ik er een klein beetje te groot voor geworden was. Mijn mama zei dat ze het gegeven hadden aan een ander kindje, dat er heel blij mee zou worden. Maar ze wou niet zeggen wie dat was. Ik heb nooit begrepen wat er gebeurd was en durfde er ook niets meer over vragen. Er verdwenen wel meer mensen of dingen ineens uit mijn leven. Het was normaal.’
‘Misschien weet het landschap waar het is.’
‘Dat zou wel fijn zijn. Ik weet niet of ik het wil weten, maar het is goed dat het geweten is.’
‘We zijn er bijna, jammer genoeg.’
‘Nu al?’
‘Ja. Als ik dit gebouw zie, weet ik dat het tijd is om me klaar te maken.’
‘Het is eigenlijk wel fijn dat ik niet moest nadenken waar we waren en wanneer we moesten vertrekken en zo. Dat jij dat gewoon allemaal deed of zo. Dat kon ik wel even gebruiken, denk ik.’
‘Dan is het goed. Kijk maar, we zijn er.’
‘Ja, ik zie het.’

09 juli 2021

Woordvelden


Je krijgt een bericht. (Je had met jezelf gewed dat je dat bericht zou krijgen.)  Je wacht een minuut, misschien twee. Je stuurt een antwoord. (Met lichte tegenzin. Misschien wil je een lijn trekken, af en toe moet het, denk je.) Er komt nog een antwoord terug. (Woorden stuiteren in je hoofd.)

Je hoort de politicus in het journaal. Dat hij zich zorgen maakt, oké, dat zal wel normaal zijn. Maar net die ene zin er (weer) aan vastplakken. Het was zo voorspelbaar, denk je. De werkelijkheid gebruiken om iets wat al vooraf bepaald was te kunnen zeggen, ongeacht de werkelijkheid. Je roept. (Het is niet helemaal zeker of het woorden zijn.)

Je probeert iets uit te leggen. In je hoofd zie je het. Die woorden naast elkaar, die zinnen, dat personage. Hoe iets heen en weer beweegt, als met een camera. In die zinnen.

(Je zou het willen kunnen uitleggen, hoe je woorden aan kunt raken.)

Je voert een gesprek in je hoofd. Het gesprek voert jou, dat is misschien accurater.

Je volgt de vergadering op het scherm. Het is een bevreemdende ervaring. Je weet niet helemaal zeker wat er eerst is, het woord of het gevoel. Je overweegt of het woord vervreemdend ook zou mogen.

Je leest de brief nog eens na voor je aan je antwoord begint. Je schrijft enkele woorden op een briefje. (Als een vluchtstrook.) Je volgt de woorden. Ze maken de plek die je bent. Dat ene beeld komt naar je toe. Het schuift in de zin die je aan het schrijven was. Pas daarna begrijp je wat je net geschreven hebt.

Je herbekijkt de conferentie. Je werkt aan het verslag. Soms vat je de tussenkomsten een beetje samen, soms niet. Sommige stukken begrijp je pas nu, bij het uitschrijven. Alsof je die woorden niet hoorde de eerste keer. Waarschijnlijk waren ze er toch al. Iets in je is daar niet helemaal zeker van.

Iemand vraagt hoe het met je gaat. Hoe het met de liefde gaat. Je probeert met je vinger op je telefoon zinnen te tikken. De woorden die hadden kunnen staan in de zinnen die een enigszins goed antwoord hadden kunnen zijn op die vragen, hebben je al lang verlaten voor je enkele woorden ver bent. Je prutst verder. Hoekige zinnen die te weinig zeggen, niet helemaal bij je passen, maar wel op het schermpje komen. (Plok!)

(Soms ben je zo moe dat je alleen zachte woorden kunt verdragen, eigenlijk.)

Je leest de woorden die staan op het papier met de resultaten van je bloedonderzoek. (Je wist eigenlijk al niet dat er zoveel moeilijke woorden in je bloed zitten.) Je zoekt de betekenis van die woorden op, en probeert ze daarna te voelen, in je lichaam. Of je doet toch alsof. (Gemakkelijke woorden zijn misschien gemakkelijker te voelen.)

Je leest iets. Het doet je pijn. Het is alsof de schaduw van die woorden blijft nagalmen in je lichaam. (Die zin klopt niet helemaal, denk je, maar is toch heel duidelijk.)

De Duitse mevrouw in de video kijkt bijzonder ernstig. (Je zou een beetje schrik hebben van haar in het echt, denk je.) Ze maakt een zin die eindeloos lang wordt. Terwijl blijft ze de hele tijd onbeweeglijk even ernstig kijken. (Pas later, in de discussie, kan er ineens, zomaar, een lichte glimlach af.) Je probeert je voor te stellen hoe het gesprek zou verlopen als jullie samen aan de afwas zouden staan.

Je kijkt naar een fascinerende documentaire over Miles Davis. Er is een commentaarstem. Iemand met een mooie, ook hese, stem zegt telkens woorden van Miles Davis. Alsof die stem over de dood heen is gekomen.

De mevrouw op de radio. Je houdt van haar stem. (Ooit studeerden jullie nog samen.) Ze neemt altijd rustig haar tijd voor elke zin. Elk woord mag zich neerleggen.

Je vertelt iets over de dood. Je probeert het goed uit te leggen. Terwijl je dat doet, komen de beelden terug.

Een ochtend in de trein. De treinmeneer komt door de wagon. Mensen die hun kaartje of abonnement laten zien, kijken meestal zwijgend voor zich uit, alsof ze vooral geen oogcontact willen maken met de treinmeneer. Hij spreekt iedereen persoonlijk aan. Goedemorgen! Hier en daar een licht gebrom. Een mevrouw zegt iets. Hij komt bij jou. Goedemorgen! Je kijkt hem aan en antwoordt. Goedemorgen. Zo fijn dat er toch nog iemand goedemorgen terug zegt. Dat zegt hij.

De Engelse mevrouw in de video struikelt over een woord, in het Engels. Ze begint drie keer opnieuw. Waarom ga je ervan uit dat Engelse mevrouwen wanneer ze Engels spreken niet zouden kunnen struikelen over woorden (waarover jij in het Nederlands ook zou struikelen)?

De president. Het valt je steeds op hoe hij erin getraind is om recht in de camera te kijken. Hij zegt een woord waarvan je niet wist dat het in de infinitief bestond.

(Soms wil je alleen al maar de stapel boeken aanraken, om zo dichter bij de woorden te komen. Het verzacht het verlangen een beetje.)

Je leest de woorden die een oom van je schreef. Hij beschrijft de stamboom van je familie. Je probeert mee te schuiven in de tijd.

Ergens diep in de nacht bewegen er woorden door je lichaam. Je kunt alleen wachten, je adem volgen. Tot de woorden zich in zichzelf terugtrekken.

De teksten die je de volgende weken nog moet schrijven. Ze zijn al zichtbaar, aanraakbaar. Ze wachten rustig op de woorden.

Je laat iets brommen, diep in je keel. Het ontspant je kaken, laat je stem zakken. Je luistert naar je woorden, hoe ze klinken. Daarna.

04 juli 2021

Altijd onderweg


Het meisje zegt dat ze uitkijkt naar het moment waarop het leven echt zal beginnen. Het ontroert je. Je vertelt dat je dat vroeger ook dacht, toen je zo oud was als zij nu. Dat er een moment zou zijn van het. Het. Het begint nu. Dit is het. Nu is het echt bezig. En dat je je ondertussen nog altijd afvraagt of je misschien net even opzij aan het kijken was toen het voorbij kwam, ergens in jouw leven. Zou je het gemist hebben, dat moment? Stel je voor dat het al bezig zou zijn. Ze kijkt je aan, lijkt niet echt geneigd je te willen geloven. In haar leven zal het heel duidelijk zijn wanneer het begint, het leven.

Soms merk je, ergens laat in het leven, dat sommige herinneringen of beelden niet van jou alleen waren. Misschien had je heel dat leven gedacht dat ze alleen in jouw lichaam waren. En dan blijkt dat ze al die tijd gedeeld waren. Hoe tragisch dat is. En dat je daar een leven voor nodig hebt, om eindelijk de beelden te zien, de woorden te vinden, en dan alles te kunnen delen. 

Je weet nooit helemaal zeker of je iets betekent in het leven van een ander. Meestal ga je er waarschijnlijk van uit dat dat niet het geval is. Dat je altijd een passant zult zijn. Tot iemand het je zegt. Dat wat jij toen zei of deed, dat hoe je keek toen de hele tijd, dat iets wat je uitstraalde, dat dat is gebleven. Het is zo vanzelfsprekend om het in de andere richting te denken. Je kunt al die dingen aanduiden, die jou maakten tot wie je bent. Je kunt je de kleinste momenten herinneren van toen je nog zo klein was, toen die persoon die je nauwelijks kende, iets deed of zei, en hoe dat je altijd is bijgebleven.

Je doet er een leven over om te begrijpen wie je bent en waar je vandaan komt. Soms is dat een vermoeiende gedachte. En soms heb je er ook een leven voor nodig om te beseffen dat het een geruststellende gedachte is. Je kunt elke dag opnieuw een beetje verder boetseren. Soms heb je ook schrik om moeilijk verworven inzichten weer opnieuw een beetje los te laten. Alsof je jezelf zou verliezen met die beelden. Wat eigenlijk niet zo is.

Stel dat we de verhalen van anderen zijn, dat het dat is wat we zijn. Dat de tijd die doorgeeft. Dat je in je leven de vragen van anderen beantwoordt. Misschien krijg je daarom, wanneer je jong bent, zo’n verlangen om jezelf van niets weer op te bouwen. Eerst het bord helemaal afvegen, met jezelf erbij misschien wel, en dan helemaal opnieuw beginnen. Je weet niet of je iemand zult zijn, en wie je dan zult zijn, ergens aan de andere kant van de blubber, maar je zult jezelf gemaakt hebben. Het verhaal zal het jouwe zijn. Het verlangen beweegt evenwel ook in de zwaartekracht.

En je rommelt maar wat aan, eigenlijk. In het moment lijken de dingen vaak zo’n chaos. Je stuitert heen en weer in onwetendheid, of het lijkt alsof je alleen maar eindeloos op een leeg perron staat, of al die dingen samen. Je hebt je gevechten te voeren, er is geen ontsnappen aan. En dat je pas na een leven ziet dat er in al die dingen die je deed, toch een lijn zat. Niet zoals je je een lijn voorstelde, toen je hoopte dat het op een bepaald moment zou beginnen. Je angsten, je intuïties, je falen, het eindeloos herhalen was toch niet zomaar een eindeloos herhalen, besef je uiteindelijk. En dat je daar tijd voor nodig hebt, en dat dat best wel oké is.

Soms duurt het een tijd eer je beseft dat je niet meer bang moet zijn. Misschien is het verlangen naar een het, een verlangen om weg te geraken van een plek waar je niet wilt zijn. Die plek daar is soms een plek hier in je lichaam geworden. Het duurt een tijd eer je aan jezelf kunt zeggen dat je niet meer moet vluchten, dat het goed is. Dat het, zoals je dacht dat je het onmiddellijk zou herkennen bij aankomst, is er niet, of nog niet, of nooit. Je kunt ook in afwezigheid zijn. Zoals je litteken ook huid is.

Het zou natuurlijk fijn zijn als het meisje je, in de loop van iets als de volgende honderd jaar, af en toe komt vragen om iets uit te leggen over het leven dat zomaar zou kunnen beginnen, of dat mogelijk ongemerkt al begonnen is. Of dat ze je vraagt om vooral niets uit te leggen, voor even, en gewoon een plek te zijn. Om samen naar de rivier te kijken. Gelukkig heb je een leven nodig om dat te begrijpen.

03 juli 2021

De grens opzoeken


Het is ongeveer een jaar geleden, denk je, dat je die reis nog eens deed. Je bent er al dagen een klein beetje zenuwachtig voor. Al weet je niet helemaal zeker waarom.

Het is ook het vooruitzicht van die ene trein. Hoe het voelt om in die trein te zitten.

Terwijl je naar het station loopt, schuiven de herinneringen weer in je lichaam, zo lijkt het. Het vorige bezoek daar, alle vorige keren dat je die trein nam, maar dan wel om net voor de grens uit te stappen, telkens weer. (Iets met het einde van een leven.)

Eerst nog een trein tot in dat grote station.

Je hebt niet veel zin in krant vandaag. (Je lichaam wil liever geen politiek vandaag, het is die tijd van het jaar. Cultuur mag, liefde mag, mensenverhalen mag.) Hopelijk is de krant snel uit, zodat je aan je boek kunt beginnen.

Het is de eerste grote reis met dat groene apparaat in je broekzak. Misschien moet je nu allerlei dingen doen, zoals foto’s maken, netwerken controleren, uren checken op apps, … Het maakt je een beetje rusteloos. Met het oude apparaat verdween je gewoon zoveel uur in een soort leegte, misschien hoort dat gevoel bij de trein die straks zal komen.

Je loopt over de perrons, je doolt alleen. En het is goed zo.

Je kijkt naar je beweging, hoe je staat. Wat beweegt. Alsof pijn, verdriet en verlangen elkaar aflossen, in elk moment.

De grenstrein loopt binnen. Je zoekt een plekje, een cocon. Je legt de dingen op het tafeltje. Het boek. Het schriftje. Het potlood.

De trein rijdt door het landschap van je jeugd. Je stapt voor het eerst sinds heel lang dus niet uit. Het verwart je toch een beetje. Voor het eerst is het een landschap waar je doorheen rijdt, waar je niet meer moet zijn.

De trein draagt je over de grens.

Het eerste station aan die kant. Niet voor het eerst begint de trein net voor het binnenrijden van dat station heel erg te vertragen. Je ziet je aansluiting wegrijden. Lichte verwarring. (Ik moet nu iets met mijn smartphone doen. Waarom werkt die NS-app niet. Hoezo er is geen netwerk, waar is dat dan? Welke knop heb ik daarvoor nodig? Waarom wil men die dingen zogenaamd handig maken met allerlei pop-ups en 37 vragen die alleen maar bedoeld zijn om te bevestigen dat jij blijkbaar een dinosaurusbrein hebt? Waarom zijn die gele affiches in Nederland zo onlogisch? Waarom kun je niet gewoon alle treinen onder elkaar per uur zien met de tussenstops en de aankomsturen? Wat is het verschil tussen een Intercity en een Sprinter, en waarom weet ik dat na al die tijd nog altijd niet?) Je hebt de problemen als een grote jongen helemaal opgelost, denk je. Je zit in de volgende trein.

Het tweede station aan die kant. Je hebt nog even tijd voor je volgende trein komt. In het kader van de zelfopvoeding ga je wat oefenen met de camera in je telefoon. Je houdt van het perron en de verhoudingen van de ruimte in dit station. Je mist een beetje de leegte van het verdwijnen in de reis zoals die was zonder dat groene apparaat in je broekzak. Je neemt je voor, ook in het kader van de zelfopvoeding, om die leegte terug te heroveren.

Het derde station aan die kant is helemaal veranderd. Er is een spoor bij gekomen. Je hoort van je schoonbroer dat die brug zal verdwijnen. (Die brug met die bijzonder akelige trap.)

Alles is er verder nog, denk je. Misschien ben je iets ouder geworden. Misschien ben je zelf meer veranderd op dat jaar dan deze plek. Heel even zie je het.

Je schuift gewoon weer in het gesprek. Het beweegt verder. Iets over achtergelaten worden in een ziekenhuis en denken dat het normaal is dat je daar niets over zegt. Iets over grenzen. Iets over brieven.

Ook nog even een foto.

Het stelt je gerust dat het niet voelt alsof het een jaar geleden is dat je hier was. (Al weet je nog goed hoe het was toen.) En tegelijk zie je dat jullie op een heel andere plek in de tijd zijn, ondertussen.

Je krijgt een mooi klein boekje.

Iets van de stroom is weer aangeraakt, en het is goed. Zoveel beelden, zoveel woorden. Je verlangt naar de leegte van de terugreis, in je cocon, in een stille trein. (Niet elk verlangen wordt beantwoord.)

Er zijn telkens veel mensen in de trein, ze praten luid, of toch alleszins luider dan stil genoeg.

Je maakt plaats voor het jonge koppel met het guitige kindje in de kinderwagen. Het is zo mooi, hoe zij drieën met elkaar bezig zijn. Spelen, aanraken, koesteren, rusten, lachen.

Het boek is mooi, je houdt van het ritme.

De grenstrein wacht op je. Er is plaats genoeg. Je klapt het tafeltje uit. Je legt het boek, het schriftje, het potlood netjes klaar. De trein draagt je opnieuw de grens over. (De terugreis lijkt altijd sneller te gaan.)

Je kijkt naar de mensen op het perron waar je zo vaak opstapte, na, telkens weer.

Je stapt over in het grote station. (Je buik zou al thuis willen zijn.) Er is niets gewijzigd aan je verlangen. (En niets aan de vaststelling dat het vervullen ervan niet aan de orde zal zijn.) Het is druk in de laatste trein. Op de bank naast je zitten vijf jongeren. Je denkt dat je hen zou kunnen omschrijven als internationale jongeren. Ze zijn blijkbaar België aan het ‘doen’, of zoiets. Ze roepen de hele tijd tegen elkaar hoe geweldig alles is. In elke zin gebruiken ze minstens twee keer ‘like’, misschien denken ze dat dat zo hoort. Op hun smartphone lezen ze dat het buiten regent. (Op gewoon analoge wijze door het raam kijkend had je dat ook al vastgesteld, eigenlijk.) Aan hen uitleggen dat jouw treinreis ook een ritueel is, het zal niet lukken denk je.

Je loopt naar huis in de regen. De beelden zullen de volgende dagen verder insijpelen.

02 juli 2021

Een kleine grote jongen


Je kijkt naar de beelden op het scherm.

Je kent die plek. Je stond er zelf nog, nog niet zo lang geleden. Toen zagen anderen hoe jij daar het woord nam. Het is raar dat je daaraan denkt, of misschien niet. Misschien is het een heel kleine angst, iets van daar niet te willen zijn. Misschien is het gewoon goed dat je een plek herkent die het verdriet van veel mensen kan dragen. En terwijl je blijft kijken, voel je hoe het een andere plek is geworden, hoe het telkens een andere plek wordt. Dat is mooi, dat te zien. Je kijkt rustiger, dan die eerste seconden.

De mensen zitten, gaan even naar elkaar toe, nemen elkaar vast. Zij zijn de plek. Het gebouw is een uitnodiging tot plek.

In het midden is er dat kistje, met die kleine jongen. Hij was maar enkele jaren in de wereld.

(Sinds je het nieuws hoorde, gaat het door je heen. Het maakt je al dagen rusteloos en verward. Je kende hem niet persoonlijk, maar het doet zoveel pijn.)

En je blijft kijken, nog voor er een woord is gezegd. Die jongen, in dat kistje. Het is omringd door kleuren, en het lijkt zo groot, alsof het licht geeft.

Een voor een komen er mensen naar de microfoon. Ze vertellen, of proberen dat. Er is muziek. Er zijn foto’s, er zijn filmpjes.

Het is raar, en verwarrend, en verstorend, en misschien ook wel een heel klein beetje geruststellend dat je ergens in die plek jezelf tegenkomt. Het gebeurt elke keer opnieuw, als je daar bent of op een gelijkaardige plek. Je wilt alleen maar gaan opdat anderen niet alleen zullen zijn in de dood van hun geliefden. Misschien kun je een heel klein beetje mee de plek worden, misschien is de plek wel een vorm van liefde. Misschien hoort het erbij, dat de dood ook iets in jou aanraakt. Misschien is het goed, gewoon kijken naar hoe de dood dat doet, en verder gewoon te blijven, en te zijn in verwarring.

Er was opstandigheid. In die pijn die naar je toe kwam. Misschien is de pijn van het verlies van een kind zo onpeilbaar diep dat die zich zelf al een beetje uitspreidt. Er was zoveel opstandigheid. Het hoort niet zo te zijn, dat ouders hun kind overleven. Het leven kan het zo niet bedoeld hebben, roept iets in jou. (Je bent verward, durft het nauwelijks voelen, omdat je in geen duizend jaar zult begrijpen hoe het moet zijn. Misschien heb je wel geen recht op dit voelen, denk je heel even.) Er was iets van een eindeloze pijn en verdriet. Met je diepste ogen kon je die alleen maar zien, of vermoeden. Misschien is kijken, alleen maar kijken, ook een klein beetje toestaan dat er iets door je heen stroomt. En er was nog iets anders. Het was of je rondom je iets voelde stromen en trillen en schuren van andere papa’s en mama’s en kinderen die hetzelfde ooit meemaakten. Je kent hen. Misschien is die verwarring een drempel, waar je overheen moet, om naar die plek te gaan. Misschien is dat het leven.

Je hoort hun woorden, je hoort de liedjes, je ziet de foto’s en de filmpjes. Het is zo onnoemelijk hartverscheurend verdrietig en onvatbaar, en het is zo mooi, ook. Er is zoveel brutale dood, en er is zoveel leven. Ze zijn moedig. Ze staan daar, gebroken, en er zijn woorden. Ze stotterstromen.

De foto’s en filmpjes zijn bijna ondraaglijk levend. Kinderen zijn zo veel. Je bent er nooit tegen gewapend, dat veel. De verhalen, de beelden, ze maken je zo klein.

En ook, terwijl je kijkt, is het alsof je het voelt. Er is zoveel liefde in die plek. Ze dragen elkaar, in deze eenzaamheid die waarschijnlijk nooit meer zal vertrekken. Ze maken een bos voor elkaar, zodat de wind geen vrij spel krijgt. Als een soort robuuste zachtheid, zo lijkt het.

En, het wordt gezegd daar, en het lijkt een beetje zo. De hele tijd is het alsof die kleine jongen groot is, en iedereen een beetje bij de hand neemt. Op een of andere manier. Dat kistje dat licht geeft.

Misschien raakt deze plek iets van de tijd aan, misschien is deze plek een vorm van tijd maken. Nu de tijd stil is blijven staan. Het is zo onvatbaar, zo genadeloos, zo dood in het leven, dat de tijd blijft stilstaan en dat de tijd tegelijk terwijl verder gaat. Je bent zo machteloos in dat besef. Je zou niet weten wat je zou kunnen zeggen aan hen.

En je denkt aan dat liedje. Die zangeres maakte een bijzondere plaat met liedjes op basis van gedichten over kinderen. Dat ene liedje. Je vindt een filmpje terug van een optreden waar je haar dat liedje zag zingen, door haar tranen heen. In het gedicht ziet een meisje in de natuur ineens iets van de sterfelijkheid. Het is het lot van de mens, zegt de dichter, om te rouwen over het kind. Het meisje rouwt om zichzelf. Je weet niet helemaal zeker waarom dat liedje naar je toe komt. Het geeft misschien niet.

Je mocht iets zien van een kleine jongen die heel groot was. Je buigt het hoofd voor hem. Je kijkt naar je lege handen.