02 juli 2021

Een kleine grote jongen


Je kijkt naar de beelden op het scherm.

Je kent die plek. Je stond er zelf nog, nog niet zo lang geleden. Toen zagen anderen hoe jij daar het woord nam. Het is raar dat je daaraan denkt, of misschien niet. Misschien is het een heel kleine angst, iets van daar niet te willen zijn. Misschien is het gewoon goed dat je een plek herkent die het verdriet van veel mensen kan dragen. En terwijl je blijft kijken, voel je hoe het een andere plek is geworden, hoe het telkens een andere plek wordt. Dat is mooi, dat te zien. Je kijkt rustiger, dan die eerste seconden.

De mensen zitten, gaan even naar elkaar toe, nemen elkaar vast. Zij zijn de plek. Het gebouw is een uitnodiging tot plek.

In het midden is er dat kistje, met die kleine jongen. Hij was maar enkele jaren in de wereld.

(Sinds je het nieuws hoorde, gaat het door je heen. Het maakt je al dagen rusteloos en verward. Je kende hem niet persoonlijk, maar het doet zoveel pijn.)

En je blijft kijken, nog voor er een woord is gezegd. Die jongen, in dat kistje. Het is omringd door kleuren, en het lijkt zo groot, alsof het licht geeft.

Een voor een komen er mensen naar de microfoon. Ze vertellen, of proberen dat. Er is muziek. Er zijn foto’s, er zijn filmpjes.

Het is raar, en verwarrend, en verstorend, en misschien ook wel een heel klein beetje geruststellend dat je ergens in die plek jezelf tegenkomt. Het gebeurt elke keer opnieuw, als je daar bent of op een gelijkaardige plek. Je wilt alleen maar gaan opdat anderen niet alleen zullen zijn in de dood van hun geliefden. Misschien kun je een heel klein beetje mee de plek worden, misschien is de plek wel een vorm van liefde. Misschien hoort het erbij, dat de dood ook iets in jou aanraakt. Misschien is het goed, gewoon kijken naar hoe de dood dat doet, en verder gewoon te blijven, en te zijn in verwarring.

Er was opstandigheid. In die pijn die naar je toe kwam. Misschien is de pijn van het verlies van een kind zo onpeilbaar diep dat die zich zelf al een beetje uitspreidt. Er was zoveel opstandigheid. Het hoort niet zo te zijn, dat ouders hun kind overleven. Het leven kan het zo niet bedoeld hebben, roept iets in jou. (Je bent verward, durft het nauwelijks voelen, omdat je in geen duizend jaar zult begrijpen hoe het moet zijn. Misschien heb je wel geen recht op dit voelen, denk je heel even.) Er was iets van een eindeloze pijn en verdriet. Met je diepste ogen kon je die alleen maar zien, of vermoeden. Misschien is kijken, alleen maar kijken, ook een klein beetje toestaan dat er iets door je heen stroomt. En er was nog iets anders. Het was of je rondom je iets voelde stromen en trillen en schuren van andere papa’s en mama’s en kinderen die hetzelfde ooit meemaakten. Je kent hen. Misschien is die verwarring een drempel, waar je overheen moet, om naar die plek te gaan. Misschien is dat het leven.

Je hoort hun woorden, je hoort de liedjes, je ziet de foto’s en de filmpjes. Het is zo onnoemelijk hartverscheurend verdrietig en onvatbaar, en het is zo mooi, ook. Er is zoveel brutale dood, en er is zoveel leven. Ze zijn moedig. Ze staan daar, gebroken, en er zijn woorden. Ze stotterstromen.

De foto’s en filmpjes zijn bijna ondraaglijk levend. Kinderen zijn zo veel. Je bent er nooit tegen gewapend, dat veel. De verhalen, de beelden, ze maken je zo klein.

En ook, terwijl je kijkt, is het alsof je het voelt. Er is zoveel liefde in die plek. Ze dragen elkaar, in deze eenzaamheid die waarschijnlijk nooit meer zal vertrekken. Ze maken een bos voor elkaar, zodat de wind geen vrij spel krijgt. Als een soort robuuste zachtheid, zo lijkt het.

En, het wordt gezegd daar, en het lijkt een beetje zo. De hele tijd is het alsof die kleine jongen groot is, en iedereen een beetje bij de hand neemt. Op een of andere manier. Dat kistje dat licht geeft.

Misschien raakt deze plek iets van de tijd aan, misschien is deze plek een vorm van tijd maken. Nu de tijd stil is blijven staan. Het is zo onvatbaar, zo genadeloos, zo dood in het leven, dat de tijd blijft stilstaan en dat de tijd tegelijk terwijl verder gaat. Je bent zo machteloos in dat besef. Je zou niet weten wat je zou kunnen zeggen aan hen.

En je denkt aan dat liedje. Die zangeres maakte een bijzondere plaat met liedjes op basis van gedichten over kinderen. Dat ene liedje. Je vindt een filmpje terug van een optreden waar je haar dat liedje zag zingen, door haar tranen heen. In het gedicht ziet een meisje in de natuur ineens iets van de sterfelijkheid. Het is het lot van de mens, zegt de dichter, om te rouwen over het kind. Het meisje rouwt om zichzelf. Je weet niet helemaal zeker waarom dat liedje naar je toe komt. Het geeft misschien niet.

Je mocht iets zien van een kleine jongen die heel groot was. Je buigt het hoofd voor hem. Je kijkt naar je lege handen.

Geen opmerkingen: