Teruggaan naar daar, voor het eerst, sinds lang.
Iets is rusteloos, iets trekt al in een kramp. Je zou willen dat je huid zachter was.
Bij het overstappen in dat ene station komen veel beelden terug. Hoe vaak je hier stond, maanden geleden, telkens op weg naar.
De trein van de grens komt binnenlopen. Je zit graag in die trein. Je schrijft zinnen in je schriftje. Het is alsof de woorden zich nog een beetje verzetten.
De busmevrouw komt je nog even vertellen dat de bus wel degelijk in de richting rijdt die jij moet hebben.
Je gaat een vriendin bezoeken, weet nog altijd niet of je ook nog even langs het huis zult lopen.
Er hangt een grijze sluier over het landschap. Misschien was die er altijd al.
Je herkent de dingen nog, ze zijn zomaar gebleven.
Je neemt de halte dicht bij het huis, zoals het altijd was. Je hebt dus beslist.
(Er is net iets minder zuurstof in de lucht, je oren tuiten, krimpt een beetje in elkaar.)
Je loopt even op en neer over de straat. Alles is er nog, en toch ook niet, je weet niet wat er is.
Je loopt langs het huis, tot achteraan in de kleine straat. Je maakt een foto, voor je zus.
Je loopt terug, gaat de winkel binnen. Een doosje pralines voor je vrienden. En zo ben je weer even binnen.
(Kleine details, alsof je had gewild dat het was veranderd.)
Het doet goed om even met de mevrouw te praten. Na even herkent ze je. (Je bent het juiste huis binnengegaan, hier was je vroeger ook.)
Je loopt terug langs het huis. Het verwart je, bezwaart je. Je weet niet goed waarom.
Later komt er een beeld. Alsof iets in jou had gehoopt dat het anders zou zijn geworden, op een of andere manier, ondertussen. Alsof je had gehoopt dat er een soort gloed over het huis zou hangen. Alsof je had gehoopt dat het huis anders naar jou zou kijken.
(Je leest even terug wat je schreef die laatste dag, de dag van de sleutel, enkele maanden geleden. Hoe het huis zweeg. Hoe het huis geen afscheid nam.)
Het huis zwijgt.
(Je hoopt dat het huis tegelijk een ander huis aan het worden is, dat beweegt in andere verhalen, dat daar een verhaal aan het worden is, een huis dat praat en draagt. Je hoopt dat die verhalen daar zijn. Dat er daar een ander huis groeit. Jij bent hier. Iets ketst af, iets is onverschillig, nergens.)
Je stuurt de foto naar je zus.
Je bent op weg naar de vriendin die de foto maakte, toen die laatste dag in het huis. Je denkt aan de foto, je denkt aan de richting waarin je loopt, het maakt je rustiger. Je bent nog steeds zo blij dat die foto er is, en dat zij die maakte.
Onderweg zie je gezichten van vroeger. Ze zijn er nog. Ze herkennen je. (Je was hier al eerder.)
Het is goed bij je vrienden te zijn. Het ontroert je meer dan je kunt zeggen. Er is ruimte, het is vertrouwd, het is waar je wou zijn. (Je bent een beetje verlegen.) Het is een plek.
Na de regenbui loop je naar de bushalte. Even lijkt het of het hele dorp weegt, alsof de regen niet voor meer zuurstof gezorgd heeft.
In de bus begint je adem te veranderen. Je stuurt een bericht naar een vriendin ergens ver weg in een ander land. Je krijgt een foto van een prachtige berg.
Je stapt in de trein. Je legt het boek klaar, naast het schriftje.
(Wat had je dan verwacht?)
Je schouders ontspannen zich een beetje. Het boek blijft dicht bij je.
Op weg naar huis lijkt het alsof je iets ouder bent dan bij het begin van de dag. (De nacht zal dat wel terug herstellen.) Je verlangt iets, je zou alleen niet weten wat. Je probeert te zien wie er bij je zou mogen zijn. Er komt niets. En het is niet erg.
Het huis, jouw huis, is blij je te zien, zoals steeds. Er is een gloed van licht. Er is een plek.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten