26 juni 2022

Het trage naderen

Misschien weet de Wayfaring Stranger iets over het geheim.

Misschien was het niet erg dat je haar vertelde wat een huis betekent.

Misschien wachtte je op een boodschap die je pas zou begrijpen op het moment zelf.

Misschien is het goed om al te denken aan de frangipanetaart.

Misschien is je oog moe.

Misschien was het wel een trombone die je hoorde.

Misschien is de stilte in de nacht een geschenk.

Misschien mag je er zijn.

Misschien ben je bijna toe aan de nuttige dingen.

Misschien is je verlangen eenvoudig.

Misschien had ze gelijk toen, met die vulkaan.

Misschien moet je haar dat ooit nog eens vertellen.

Misschien beschermt de boom je.

Misschien zullen ze de weg vinden.

Misschien deed je huid het goed, die wissel van de seizoenen.

Misschien is er iets veranderd.

Misschien moet je naar die foto’s gaan kijken.

Misschien weten ze dat je er bent.

Misschien ben je wezer dan je dacht.

Misschien moet je spoedig nog eens naar haar toe, daar.

Misschien zijn de lakens al droog genoeg voor het bed.

Misschien glimlachen de planten.

Misschien kan helen.

Misschien is het niet erg dat je verder gaat.

Misschien heb je ook nog basilicum nodig.

Misschien ben je bang van die handen.

Misschien is het iets voor jou, dat speciale zomerabonnement.

Misschien is het hoog tijd voor de bloemen.

Misschien kantel je al een beetje in de zomer.

Misschien zie je iets van het verdriet.

Misschien lukt het om die brief te schrijven.

Misschien zul je dat drijven ooit nog doen.

Misschien moet je zelf eens pickles maken.

Misschien leggen de dingen zich zachtjes neer.

25 juni 2022

Gezichten


De vrouw in het yogafilmpje. Haar hoofd lijkt helemaal niet ingestudeerd.

De vrouw tegenover je. Je hebt haar een vraag gesteld omdat je graag zou willen zien hoe ze denkt, hoe haar gedachten zullen bewegen in haar gelaat. (Het was een goede vraag, zo blijkt.)

Ineens komt zijn hoofd in het item in het journaal. (En je was al zo kwaad.) De voormalige president. Hoe zijn hoofd je lichaam in een fractie van een seconde in totale weerzin dompelt, elke vezel.

De man aan de andere kant van de tafel. Soms lijkt hij in een permanente staat van lichte wanhoop.

De nieuwe voorzitter die roept dat hij er een lap op gaat geven. Zijn medestanders die zich verdringen voor een foto en daarbij let the beast go posten. (Het moet toch te overwegen zijn om sommige uitdrukkingen via de VN-Veiligheidsraad te verbieden.)

Je zou een afspraak moeten maken bij de oogarts, voor een controle. Op het scherm staan vier namen en vier gezichten die je niet kent. Kies je op basis van wat je ziet?

De mevrouw in de winkel die je enthousiast begroet. Ze heeft een beetje last van blozen, denk je.

Het gezicht van het meisje dat naast haar papa loopt en keihard roept: “IK WIL EEN IJSJE, IK WIL EEN IJSJE, IK WIL EEN IJSJE!!!!” De papa die je glimlachend aankijkt.

De vrouw in de trein met de mooie wenkbrauwen lacht aanstekelijk.

Het gezicht van het jongetje dat je was, toen.

Het meisje in de trein dat aan de telefoon aan haar papa probeert uit te leggen hoe hij spaghetti met tomatensaus moet maken. (De papa schijnt er niets van te kunnen, of houdt zijn dochter vakkundig voor de gek.) Het meisje dat steeds harder begint te roepen.

De moeder die een heel klein beetje lijkt te bevriezen terwijl haar kind hartverscheurend blijft huilen, ontroostbaar.

Geen gezicht zien bij het personage uit het boek dat je aan het lezen bent, zoals gewoonlijk.

De gezichten van de groepen kinderen die zowat de hele trein hebben ingenomen, joelend op weg naar de zee of zo. De gezichten van hun begeleiders, die hun best doen om niet te laten merken dat ze eigenlijk al moe zijn.

De licht vertwijfelde blik van het meisje dat in de winkelstraat kaartjes staat uit te delen.

De actrice in die serie, haar ogen. Die andere actrice in diezelfde serie, haar ogen. (Met wie je het liefst een koffietje zou gaan drinken.)

De man aan de telefoon die belt voor je collega. Je probeert je voor te stellen hoe hij eruit zou kunnen zien.

De man die het boek schreef waarover jij een recensie zit te schrijven. Je ziet een foto van hoe hij er nu uitziet. Je probeert je te herinneren hoe hij eruit zag toen je hem interviewde, jaren geleden.

De man aan het onthaal die tegen zijn collega zit te vertellen hoe zijn date de vorige avond geweest is. De college die hem probeert uit te leggen dat je het altijd een beetje tijd moet geven om iemand echt te leren kennen en dat het dus best nog wel mee kan vallen.

De man die staat te praten. Hij zei dat hij het zeer kort zou houden maar lijkt er net iets te hard van te genieten om zichzelf te horen praten.

De vrouw die je niet ziet.

De man die je uitlegt dat de aardbeien op zijn. Er zijn nog wel frambozen.

Het meisje in de trein dat heel uitgebreid haar make-up aan het doen is.

De vrouw die op straat heeft geslapen en net wakker wordt.

De knuffelbeer in het raam aan de overkant die je aankijkt.

24 juni 2022

In onbestendigheid


En soms, ineens, op een onbewaakt moment, lijkt je lichaam zo wankel. Heel even. Daarna ebt het weer weg. Of misschien blijft het gewoon. Omdat het is.

Het is het seizoen van alle onderzoeken. Zoals elk jaar.

Het is als een ritueel. Je hebt het afgesproken met jezelf. Dat je dat wat toen gebeurde niet meer zou laten gebeuren. Dat je alles zou doen om gewoon in het leven te blijven. Het is waar je elke dag nog dankbaar voor bent. En het is als een belofte, aan je dierbaren. Zij hebben je in het leven gehouden, toen het ook anders had kunnen gaan. Je hebt het beloofd, aan hen. Dat je zorgzaam zou omgaan met het kwetsbare leven dat je zomaar terugkreeg. Het is een belofte, aan zij die er niet meer zijn. Over de dood heen hebben ze iets in je handen gelegd, denk je soms.

Het zou dus een plan kunnen zijn. Dat je er geen bezwaar tegen hebt om nog lang in het leven te blijven. Misschien ben je klaar om elke dag te vertrekken, als het zich aandient. Maar als het even kan, mag het nog langer duren. Er is nog zoveel te doen. Misschien kan het een verschil maken voor anderen, dat je er nog wel bent. Leven, het is het antwoord op de vraag.

En altijd is er wel iets dat net een heel klein beetje anders loopt dan je zou willen. Misschien is dat gewoon het rustige bewijs dat je niet alles kunt controleren. Misschien moet je dus ook daar dankbaar voor zijn.

Die dag, half de week. Straks moet je nog even bellen om de resultaten van het bloedonderzoek te horen. Je bent nog rustig aan het werk. De poetsmevrouw vraagt wanneer je met vakantie zult gaan en hoe lang. Je vertelt het haar. Ze vraagt of je haar toch wel zult missen. Natuurlijk zal ik je missen, zeg je.

En later zit je in de trein. De opgewekte treinmeneer is net voorbij gekomen. Je belt naar de dokter. Ze legt je uit dat alle waarden heel goed zijn, behalve die ene. Die was vorig jaar nog heel goed, en nu niet meer. Je legt haar uit dat je al zo ongeveer alles gedaan hebt wat je kunt om die waarden laag te houden. Het leek ook goed te lukken. En nu dit.

(En de stemmen in je hoofd gaan in discussie. Er is een stem die zegt dat je rustig moet blijven. Dat je al eerder ook even in paniek sloeg, tot de dokter je het allemaal opnieuw uitlegde, en het ineens niet meer zo erg leek. Dat het dit keer misschien ook zo is, want het was niet de dokter die je altijd hebt, en misschien heeft zij het gewoon niet goed uitgelegd.)

(En er is een stem die je lichaam is. Een heel klein moment van wanhoop. Iets over zo hard je best doen. Al die dingen die je al hebt laten vallen, en nog is het blijkbaar niet genoeg. En heel even voel je je zo machteloos. Heel even ben je weer toen.)

Je was een klein beetje zenuwachtig voor je vertrok. Als je het ritme in je dag goed respecteert, loopt het meestal goed. Je hebt allerlei systeempjes bedacht voor jezelf. Dingen die je altijd op hetzelfde moment doet. Het lijkt dan of de kwetsbaarheid verder weg is, wat natuurlijk ook maar een illusie als een andere is.

(In de vooravond ergens naartoe moeten, ver weg, niet op je gewone uur kunnen eten, dan niet thuis zijn, het is altijd een beetje spannend, dat weet je. Erop vertrouwen dat het goed zal gaan is altijd de beste aanpak.)

Je bent bij het gezelschap, je werd daar verwacht, je had een rol. En je hoort interessante verhalen. (En terwijl denk je: ik moet straks nog zo lang in de trein zitten, hopelijk mis ik hem niet.)

Op het juiste moment kun je vertrekken. Je wacht op de trein. Je voelt dat je buik niet van plan is mee te werken. (Als alles goed zou gaan, zou het een heerlijke treinreis zijn. Gewoon verdwijnen in het ritme. Lezen in je verse boek, als een ritueel. Als niet alles goed zou gaan, zou het lang wachten zijn, een soort beproeving. Niet alles gaat goed.)

En tegelijk kun je alleen maar wachten, in dat moment, op dat perron waar je nog nooit eerder was. De omroepstem begint de vertragingen aan te kondigen. Het koppel dat die trein nodig had om in Brussel-Zuid hun aansluiting te halen wordt zenuwachtig. Ze lopen terug, hopen een bus te kunnen nemen. Je wacht, schijnbaar rustig. Een klein beetje bevroren, een klein beetje machteloos.

Na een lange vertraging komt de trein eindelijk. Je lichaam is uit het ritme, er is niets dat je kunt doen.

(Het is wat het is, dit is nu lastig, straks is het weer voorbij, morgen is alles weer gewoon. Het zou een oefening in overgave kunnen zijn. Wat het misschien eigenlijk ook wel is.)

De trein is eindelijk gearriveerd. Je hebt nog dat hele stuk te gaan. (Misschien is dat een rituele beproeving.)

Je voelt je alleen maar wankel, terwijl je door de straten loopt. In dat ene moment laat je lichaam je weer voelen hoe kwetsbaar de verworven controle was. Misschien wil iets je bij de les houden. Het raakt een diepere huid. (Een herinnering diep in je lichaam, hoe het je in de steek liet, mogelijk opnieuw in de steek kan laten, altijd in de steek kan laten, zal laten, hoe je altijd toen zult zijn, heel even.) Je observeert jezelf. Je ziet geen paniek, wel teleurstelling, verdriet.

Je spreekt jezelf toe. Iets over onbestendigheid. Dat dat niet de uitzondering, maar het uitgangspunt is. (Goed geprobeerd, denk je.) Je zegt iets over dat dit gewoon is wat het is. Als je niet doet wat je moeizaam had verworven, kan het af en toe fout gaan. Meer is het niet. (Minder ook niet, denk je.)

Weer thuis volgt de rest van het ritueel. Er is ergens een diepe eenzaamheid. Je weet dat die ook gewoon over zal gaan. Morgen is een andere dag. Je doet de lichten uit, dankt voor het leven dat weer een dag langer bij je gebleven is. Je geeft je uit handen aan de nacht. Morgen zal er weer licht zijn. Misschien kan het zo eenvoudig zijn.

19 juni 2022

Waar je je neerlegt in het ritme


‘Wanneer schrijf je me nog eens een brief?’
‘Zou je dat willen?’
‘O ja, altijd. Vroeger deed je dat vaak, en eigenlijk zat ik altijd te wachten op een brief van jou. Misschien nu ook nog wel.’
‘Waarom zei je dat nooit eerder?’
‘Ik weet het niet. Het lijkt zo hebberig, alsof ik iets van jou zou willen hebben. En ik weet dat je daar niet goed tegen kunt.’
‘Ik wist eigenlijk niet zo goed of je het wel fijn vond om mijn brieven te krijgen. Maar misschien lag dat aan mij.’
‘Het is bijzonder om een brief van jou in mijn bus te vinden. Ik ga dan eerst altijd even zitten, in die zetel, met je brief in mijn handen. Gewoon om die te voelen, voor ik die open. En dan jouw handschrift, die zwarte inkt. En er zit altijd een soort adem in je brieven, als golven die je van het strand ziet.’
‘Soms mis ik het wel, het gevoel van het schrijven. Aan de tafel zitten. Die pen. En het duurt dan altijd even eer mijn handschrift goed zit of zo. Maar er is iets in dat schrijven dat je gewoon moet volgen. Je moet jezelf een beetje uit handen geven. Aan dat ritme van het schrijven. En dan komen de woorden ook anders.’
‘Aan het schrijven kun je je wel uit handen geven, denk ik.’
‘Zelfs dat weet ik niet zo goed eigenlijk. Ik denk sowieso altijd al dat ik niets te vertellen heb of dat mijn brieven niet bijzonder of diep genoeg zijn. Misschien is het iets dat je elke dag zou moeten doen, bij wijze van spreken, om zo op een bepaalde manier te leren kijken naar de dingen, en dat dan in een brief te zetten.’
‘Ik denk dat je je te veel zorgen maakt. Als ik een brief van je lees, voel ik je heel erg dichtbij. Soms nog meer dichtbij en helemaal dan wanneer je naast me ligt.’
‘Is dat zo? En is dat erg? Ik faal al zo vaak.’
‘Ja, het is zo. Nee, het is niet erg, helemaal niet. Ik ken je zo goed ondertussen, na al die tijd. Ik heb moeten leren kijken naar jou. Ik denk dat veel mensen niet zien wat ik zie, hoewel het eigenlijk niet zo moeilijk is.’
‘Ik kan soms mezelf niet eens lezen, en jij kunt het wel.’
‘Ik lees je graag, ik zei het al.’
‘Van jou kreeg ik maar af en toe een brief. Je woorden voelden altijd als heel direct, en vaak ook wel rusteloos. Misschien heb je in het algemeen gewoon minder woorden nodig dan ik?’
‘Ik denk dat het anders is. Ik zou het willen kunnen, om lang genoeg alleen maar in de woorden te zijn. En dat gaat goed als het jouw woorden zijn, als ik jou kan lezen. Maar te lang in mijn eigen woorden moeten zijn, zeker als ik ze ook nog voor me zie op het papier, dat lukt me niet. Dan wil ik altijd een beetje weglopen.’
‘Zoals ik soms wil weglopen uit mijn lichaam?’
‘Misschien wel.’
‘Ik zei al dat ik soms niet goed wist of je wel graag mijn brieven kreeg. Maar tegelijk had ik wel altijd bij het schrijven het gevoel dat ik me veilig voelde bij jou. Dat klinkt een beetje ingewikkeld, als ik het zo zeg. Maar iets in die aard.’
‘In mijn hoofd kan ik zien dat je een brief aan het schrijven bent naar mij. Maar ik zou het niet goed aankunnen om dan in het echt bij jou in de kamer te zitten. Alsof dat te intiem zou zijn of zo. Die afstand is ook belangrijk, en zeker ook dat onderweg zijn van die brief. Dat is nog altijd een magisch gevoel.’
‘Ja, dat vind ik ook. Je zet die woorden na elkaar, op dat papier. En dan loop je met die brief naar de postbus. Dat moet trouwens ook bij voorkeur te voet gebeuren, niet met de fiets. En dan laat je die brief los. En dan is er iets van wachten en vertrouwen.’
‘Het is toch bijzonder om je voor te stellen, hoe die brief onderweg is. Hoe die door handen van anderen gaat, en ook door een sorteermachine, en hoe die dan beweegt door het landschap.’
‘Het is mooi, hoe je erover vertelt.’
‘Soms denk ik dat het iets is dat ik van jou heb geleerd, die vorm van kijken.’
‘Nu maak je me wel verlegen.’
‘Dat hoeft niet.’
‘Misschien moet je me straks, wanneer het donker genoeg is, enkele moeilijke of mooie vragen stellen waar ik niet meteen op kan antwoorden. Die moeten dan nog door mijn huid sijpelen. En wie weet…’
‘Wie weet, ja.’

18 juni 2022

Een stille omweg


Soms ben je redelijk onverdraagzaam. Mensen die te laat de bioscoop binnenkomen en toch ook nog in het midden van de rij willen zitten. Mensen die minuten nadat de trein is vertrokken toch nog de hele tijd op en neer lopen op zoek naar die vier plaatsen voor hen alleen, zodat ze zeker niet naast iemand anders moeten gaan zitten. (Ervaren treinreizigers weten beter natuurlijk.) Het stoort je. En het stoort je dat het je zo stoort, denk je.

Die middag, op weg van Brussel naar Gent. Alsof iedereen al op weg was naar de zee, vluchtend van de warmte. Er is nog een plaats naast je. Er zijn nog altijd mensen die vinden dat hun tas ook een zitplaats verdiende, of twee. Trosjes mensen lopen heen en weer door de gang, maken lawaai. Alle ramen zijn open. De wind tintelt door de wagons. De treinmeneer in de luidspreker is boven het lawaai nauwelijks te verstaan. Hij vraagt uitdrukkelijk dat iedereen haar of zijn bagage in het rek legt, zodat iedereen kan zitten. Je corrigeert jezelf. (Natuurlijk willen die jongeren lekker samen zitten, natuurlijk willen ze lawaai maken, op weg naar zee. Natuurlijk hebben die toeristen ook een grote koffer bij. Het is gewoon erg druk in de trein. De trein is van iedereen. Maar ga dan gewoon ergens zitten, maak er het beste van. Maak jezelf niet wijs dat er achteraan nog zeven wagons zijn toegevoegd. Loop niet drie keer heen en weer, mensen evaporeren niet zo snel.) Ergens halverwege tussen Brussel en Gent lijkt iedereen zich verzoend te hebben met alles wat is, met de treinconditie. Je leest verder in je boek. Soms kijk je even rond naar de fleurige mensen. De hele wereld is hier.

Op het perron wriemelen mensen door elkaar heen. Terwijl je richting stad loopt, schuift een stroom mensen in de andere richting, op weg naar de sporen. Voor je loopt een groep kinderen. De twee juffen laveren hun kinderen soepel door de massa. Je gaat even aan de kant, om hen te laten passeren. Je steekt het plein over, op weg naar je afspraak.

Na de afspraak, het is bijna zes uur, is het nog steeds heel druk op de perrons. Je ziet aankondigingen van problemen op het spoor, ginder ergens, in de verte. Iedereen maakt er het beste van. Je hebt zin in de omwegtrein. Niet langs Brussel, maar langs Mechelen naar Leuven. Het ritme van die trein voelt anders. Het landschap is anders.

Je voelt hoe moe je bent, na weer een week afspraken en deadlines. Het is anders verdwijnen, in de omwegtrein. Je wilt alleen een plekje voor jou en je boek. Weg van de grote stroom.
Mensen lopen heen en weer door de trein. (Iets in je zou willen dat ze gewoon stil zijn, of niet net voor jou komen zitten met een stinkende hamburger. Maar het is, en het zal zich wel gewoon neerleggen, denk je.)
Een groepje van vier mensen stapt in. Ze maken veel lawaai. Ze hebben er blijkbaar al een avontuurlijke dag opzitten. (Je kunt er niet goed tegen, merk je bij jezelf, mensen die de hele tijd zagen over treinen, terwijl ze in de trein zitten, of over de warmte. Je hoeft ook niet de hele tijd te herhalen dat regen nat is, of zoiets. Je bent gewoon moe, denk je. Je zou gewoon willen verdwijnen in het ritme van de omwegtrein, om zo anders weer thuis aan te komen.)

Na een tijdje lopen er geen mensen meer heen en weer. Het groepje is echter nog goed op dreef. Ze scoren goed in de categorie ‘vooral geen stiltes laten vallen’. Er lijkt een soort rolverdeling. Zo ongeveer om de anderhalve minuut zegt een van de aangevers iets, waarna er een collectieve hinnikende rochelende lach volgt. Dan wordt het even stiller, tot de volgende opstoot. Mensen van andere banken zijn ondertussen ook betrokken bij het pulserende humorritueel. En ze gaan gewoon door, de hele tijd, tot in Mechelen.

Je probeert je op je boek te concentreren. Terwijl probeer je je iets voor te stellen over de verhalen van het groepje. Waarschijnlijk twee gepensioneerde koppels. Misschien kennen ze elkaar al hun hele leven lang. Misschien hebben ze al eindeloos veel uren samen doorgebracht. Misschien zitten ze zo ook samen op café, of bij een van de koppels in de veranda of op het terras. Misschien gaat het telkens de hele tijd door op die manier, urenlang gieren van het lachen. Misschien was er ooit een groot verdriet en is dit hun manier om het wankele leven te vieren. Misschien kunnen ze dit alleen maar als ze samen zijn, en valt er een pijnlijke stilte in huis als een van de koppels weer vertrekt. Misschien verlangen ze soms ook wel een beetje naar stilte, maar durven ze niet. Misschien zijn ze gewoon heel erg gelukkig samen.

Je bent ook blij met de stilte, nadat ze zijn uitgestapt. De vrouw op de bank naast je is helemaal verdwenen in haar boek. Jouw boek is uit ondertussen. De laatste minuten van de rit kijk je gewoon naar buiten.

Wanneer je aankomt, is er iets in je veranderd, zoals het altijd is. Je houdt van die tussenruimte, dat verdwijnen tussen hier en daar. Ergens onderweg kantelen ze, hier en daar. Dat daar waar je naartoe wilt, is uiteindelijk altijd een hier. Wat je hoopte dat zou gebeuren in de omwegtrein is ook gebeurd, al was het anders dan je misschien wilde.

Terwijl je naar huis loopt, denk je aan de verhalen van de week. Ook deze week heb je weer overleefd, of zoiets. Je kijkt naar de andere mensen onderweg. Een kleine explosie van zomerse topjes. Uitbundig en aarzelend. Ook vermoeide hoofden, misschien gewoon verlangend naar huis. Eigenlijk hoop je stiekem dat niemand je aan zal spreken. Je verlangt naar alleen thuis zijn, in het koele huis dat trouw op je wacht. Daar waar je hier bent.

11 juni 2022

Victoria wacht


Of ze het goed vond dat ik even naar haar toe zou komen. Dat vroeg ik aan Victoria. (Ja, nog steeds diezelfde Victoria van al die eerdere verhalen.) Ze vond het meer dan goed. Ze zei me zelfs dat ze op een of andere manier had gevoeld dat ik iets van me zou laten horen. Het was alsof ze gewoon even moest wachten. Op een bepaalde manier wachten we altijd op elkaar, dat heb ik ondertussen wel geleerd.

Ze stond in de deuropening, te wachten, toen ik eraan kwam. Het weerzien was hartelijk. De knuffel duurde lang, en dat was helemaal zoals het moest zijn. Het was heel rustig daar. Er waren geen gasten in haar B&B, die zouden de volgende dag weer komen.

Ik vertelde haar dat ik niet echt een groot verhaal of zo had, ik wou gewoon even bij haar zijn. Ze zei me dat ik altijd een groot verhaal heb, dat ze dat aan me ziet en voelt. Ze kijkt traag, als dat iets is dat zou kunnen.

Iets in haar ogen was veranderd. Alsof er een dun laagje verdriet over was gekomen. Haar ogen zijn krachtig, en ook een beetje breekbaar, altijd geweest. Maar nu leek er ook meer verdriet.

Ze vertelde me over die man die er ondertussen niet meer was. Hij was zacht en had altijd alles gezien. Om de zoveel tijd kwam hij een paar dagen naar haar toe. En steeds meer was het gaan voelen als een geschenk, elke keer opnieuw. Hij droeg een groot verdriet mee, maar dat had hem mooier gemaakt. Twee maanden geleden had hij haar laten weten dat hij net had gehoord dat hij ziek was en snel zou sterven. En nu was hij er niet meer, in dit leven. En het was alsof haar huid pijn deed.

Na haar leven van vroeger wilde ze altijd alleen blijven. Ze wilde zelf de regels bepalen van de wereld die de hare zou zijn, of zoiets. Misschien was er iets in haar lichaam dat altijd voorzichtig was, hoewel je dat helemaal niet zo merkte aan haar. Waarom zou een man dicht bij haar willen zijn zonder iets te willen van haar? Bij deze man was het anders. Vaak zaten ze zwijgend naast elkaar op de bank naar buiten te kijken. En het maakte haar zo gelukkig. Het leek hem ook zachter te maken.

Ze zei dat ze die bijzondere foto van mij had gezien. Ze vond dat mijn hoofd zeer geschikt is voor zwart-wit. Ik zei dat dat meer de verdienste van de fotograaf dan van mijn hoofd was. En ze zei dat ik daar nu eindelijk eens mee moet ophouden. Ik zei dat ik gesprekken over mooi en lelijk meestal gemakkelijk vind, tenzij ze over mijzelf gaan. Het heeft iets met kortsluiting in mijn hoofd te maken, probeerde ik haar uit te leggen. Ze keek me aan met die blik die iets zegt als: je denkt toch niet dat ik je er zo gemakkelijk mee weg laat komen, Jean? En ik zei dat ik er nog eens over moest nadenken. (Ik heb in mijn hoofd een lijstje met moeilijke onderwerpen waar ik liever niet aan denk, en die ik dus – met mate – een voor een door me heen laat gaan. In het kader van de zelfopvoeding. Het is een lang lijstje. Maar uiteindelijk komt alles wel aan bod, ooit.)

Je bent veranderd, zei ze me. Alsof ik nog beter met mezelf samenviel, iets in die aard. En ik vertelde haar, een beetje stotterend, wat er de voorbije maanden in mijn leven was veranderd. Het heeft iets met dat samenvallen te maken, iets met waar mijn lichaam in de tijd is. En het was alsof ik iets daarvan ook in die foto gezien had, zei ik haar.

We zaten naast elkaar op de bank. En ze legde haar hoofd op mijn schouder. Ik voelde haar adem, zij de mijne. Het was alsof die elkaar zochten, en vonden. Het was een hele tijd stil. Daarna hadden we het nog over kinderen die er niet zijn, over hoe je soms heel even verlangt dat er iemand is die je op de schoot neemt en wiegt en over hoe goed het soms ook doet om alleen te zijn.

We hebben nog samen gekookt. Er zijn niet zoveel mensen met wie ik goed samen kan koken. Wanneer het wel lukt, is het heel bijzonder. Ze vertelde me nog verhalen over hoe het was geweest voor haar als kind in dat huis dat ze al zo lang geleden achter zich had gelaten. Ik vroeg of ze ooit nog was teruggegaan, alleen om naar het huis te kijken. Een paar keer, zei ze, en daarna nooit meer. Na het eten nam ze me nog mee naar de tuin. Ze vertelde alle verhalen van de tuin. Ik heb een zwak voor die tuinverhalen. Ze roepen allerlei herinneringen op in mijn lichaam die verbonden zijn met mooie momenten in een tuin. Ik denk dat ze ook wel weet, eigenlijk.

Terwijl ik terug naar huis fietste, was het alsof er iets was verdwenen uit mijn rug. Vaak is mijn lichaam hard en stram, en dat kan ook ineens veranderen, door een bepaald beeld of door in mijn hoofd naar een bepaalde plek te gaan. Het heeft iets met veiligheid te maken, weet ik ondertussen. Het gevoel dat er de voorbije dagen vaak was, was weg. Ik was helemaal in een hier en nu, zo zou je dat kunnen zeggen. Sommige mensen hebben daarvoor nog een heel arsenaal aan zweverige woorden. Ik ben daar niet zo goed in, denk ik.

Weer thuis stond ik door het raam te kijken naar de spelende kinderen. En ik dacht dat het goed is, dat je op elkaar kunt wachten, gewoon. Het was een goed idee geweest om naar Victoria te gaan.

10 juni 2022

Mooie woorden


De week kondigt zich aan als een klein beetje hectisch. Er moet zoveel. Volle lijstjes. Het junigevoel. (Iedereen probeert nog snel die ene vergadering, dat ene ding te doen.)

En eigenlijk verlang je naar een grote leegte, en ook mooie woorden.

(Je denkt nog aan die foto in de krant. De foto zei iets over je. Je moest blijven kijken om het te zien. Iets over waar je nu bent in de tijd, in je lichaam.)

Ze staan rond de grote pan. Kom je kijken naar het korstje, heeft iemand gevraagd. Je gaat nog eens terug. Eerder had men je al uitgelegd wat stoomgaatjes waren. (Al leken ze ook wel op stoombubbels, dacht je even.) En zo heel even, tussen alles door lijkt dat woord een lege plek.

(Er is iets met die hand, had je enkele keren gehoord. Je had ooit ook iets geleerd, over die hand, op die plek.)

Een andere dag. Je kijkt naar het lijstje. Alle dingen die je liefst gewoon traag naast elkaar zou willen doen. Het lijstje zal geduldig wachten.

Je denkt nog even aan die grap die je maakte aan de kassa, enkele dagen eerder. De mevrouw zei dat het niet lukte, nog maar eens, om de veggieburgers te scannen. Je zei dat ze waarschijnlijk burgerlijk ongehoorzaam waren. De mevrouw keek je met een lichte vertwijfeling aan.

De man op het scherm legt aan jou en je collega uit hoe je die nieuwe website moet bedienen. Het is een stroom informatie die je een beetje doet blokkeren. Je moet het op een of andere manier in je hoofd kunnen zien, voor je verder kunt. (En je snakt af en toe naar een momentje van poëzie, zomaar tussen al die andere woorden door.)

In de trein op weg naar die andere stad, voor je vergadering. Je leest in het boek dat je nog zou moeten bespreken. Je las het eerder al in het Engels, nu in het Nederlands. Het groepje blije jongeren maakt net iets te veel lawaai. En ze zijn ook mooi om naar te kijken. Hoe gretig ze lijken in het opzuigen van het leven.

De kom met de heerlijke aardbeien midden op de tafel tijdens de vergadering. En ja, zo begin je, Every Grain of Sand. In die ene uitvoering, zegt ze. Ja, zeg je.

De volgende ochtend. Je stapt uit de trein. (Je zou iets moois en zachts kunnen gebruiken, denkt iets in je.) Je loopt voorbij het bord met de speciale meldingen. Er blijkt sprake te zijn van een seinvoorbijrijding. Misschien zal dat het mooiste woord van de week worden. Iemand heeft dat ooit voor het eerst gebruikt. Iemand heeft zo voor een glimlach gezorgd. Zomaar een cadeau.

Een vergadering waar je eigenlijk niet veel zin in had. Omdat je vermoedde dat iets zou gebeuren, wat ook gebeurde. Wat het met je doet. (Het zal weer helemaal door je lijf moeten sijpelen, weet je al.)

Het is beter dat je die avond niet naar die samenkomst gaat, voel je. (Je voelt je een beetje schuldig.) Je wilt alleen maar alleen zijn, omhuld door een warme lege plek, als dat zou kunnen.

Je beseft ’s morgens dat je ’s avonds te laat weer thuis zult zijn om nog brood te kunnen halen. Op weg naar het station loop je langs die bijzondere bakker. Het brood hangt in een linnen tas aan je schouder. Het is nog warm, ruikt heerlijk. De geur blijft naast je, de hele treinrit, en de rest van de dag. Een geur als een mooi woord.

Op weg naar je werk is er een omleiding. Met een grote machine wordt de asfaltlaag weggeschraapt. Je moet langs een andere route. Je komt door de straat waar Victoria woonde, besef je ineens. Hoe zou het met haar zijn?

De videovergadering. De man die de vergadering voorzit spreekt de naam van zijn eigen medewerkster systematisch verkeerd uit. (Het is alsof je iets ziet in haar ogen.)

Die middag vertrek je naar die stad in het oosten. Je leest verder in het boek. (Je rijdt door een landschap dat je steeds weer heel even doet denken aan een vroegere geliefde, en aan hoe het landschap rook daar.)

Je loopt van het station naar de plek waar je een lezing gaat geven. Ineens valt de regen met bakken uit de hemel. Een beetje zompig kom je op je bestemming aan. (Denken aan mooie woorden helpt een beetje tegen de regen.)

Zo ver ben je al, denk je, op het lijstje, op weg naar huis. (Je buik wou al thuis zijn.) Nog een vergadering te gaan, die avond. (Je denkt iets over plaatsen waar je gaat staan, iets over je stem, iets over je handen, iets over wat je te doen hebt.)

Ze zit al de hele week in je hoofd. Ze zal de volgende dag over de oceaan vliegen, naar de andere kant van de wereld. Het is nodig dat je het nog eens zegt, dat je hoopt dat ze veilig en wel zal aankomen daar. Als om iets te bezweren. Het bericht vertrekt nog in de nacht.

De volgende dag. Nog drie afspraken, voor het avond zal zijn, en dan zul je de week overleefd hebben, of zoiets. Je schrijft rustig in je nieuwe schriftje. De dingen volgen elkaar op. De laatste afspraak verloopt beter dan je had verwacht. Terwijl het gesprek nog even uitloopt, kijk je naar de moeder buiten, hoe ze met haar kinderen bezig is.

Je maakt je lijstje klaar voor het volgende seizoen van mooie dingen. (Je ziet jezelf al in de schouwburg zitten.)

Je krijgt een berichtje. Ze is veilig aan de andere kant van de oceaan. (Je zult nooit helemaal begrijpen hoe berichtjes dat doen, zomaar over de hele wereld naar je toe vliegen. En dat is wel een fijne gedachte.)

04 juni 2022

Een witte man van middelbare leeftijd


Een mens doet zijn best om in het leven te blijven, zonder daarbij al te veel publieke uitgaven te genereren. Sommigen zullen het misschien wel een beetje fijn vinden dat je nog wat langer blijft leven. Dus probeer je elk jaar in het voorjaar al die onderzoeken zo goed mogelijk te doorstaan. Het is een soort ritueel, zeg je tegen jezelf. Maar het is ook altijd een lichte confrontatie met het onverwachte. Wat dus ook weer het geval was bij de jaarlijkse melanoomcontrole.

Er is weinig twijfel over dat men je zou kunnen omschrijven als een witte man van middelbare leeftijd. En vooral over het aspect wit kan al helemaal geen discussie zijn. De natuur heeft ervoor gezorgd dat je huid is geĂŻmpregneerd met een of ander fluorescerend wit. Dat draagt wel bij aan de algehele veiligheid. Wanneer je zomaar los over straat loopt en er is zon worden alle andere mensen onmiddellijk gewaarschuwd. Eventuele geliefden die je nader zouden willen onderzoeken krijgen een speciale zonnebril, die ook kan gebruikt worden bij een zonsverduistering. (Dus allemaal in het kader van het beperken van de publieke uitgaven.) Uit een of ander kosmisch protest heeft het pigment zich teruggetrokken in een reeks vlekjes en lichtjes angstaanjagende bobbels (zeker wanneer je ze tig keer uitvergroot op het computerscherm van je dermatoloog ziet tussen die gigantische zwarte haren).

Je probeert je altijd zo goed mogelijk voor te bereiden op een onderzoek. Natuurlijk goed schrobben in de douche net voordien, want die mevrouw gaat elke vierkante centimeter van je witte lijf nauwkeurig onderzoeken. (Gewriemel met een washandje tussen je tenen.) Maar ook een mentale voorbereiding is nodig. “Heb ik alles gedaan wat ik kon doen? Zal ik op alle vragen kunnen antwoorden?” Op sommige terugkerende vragen – “Heb je het voorbije jaar enige verandering gezien in de vlekjes?” – heb je al een slim antwoord klaar: “Ik zie mijn rug wel niet elke dag.” Je maakt je dus met een relatief gerust hart klaar.

Met een vergrootglas onderzoekt ze je gezicht. Je merkt hoe ze halt houdt, ergens ongeveer tussen je neus en je bovenlip. (Innerlijke dialoog…. “Er is iets! Ze heeft iets gezien!”) Ze vraagt of je al gemerkt had dat er daar een ruw plekje is. (“Oei, had ik dat moeten merken? Waarschijnlijk wel. Waarschijnlijk zijn alle andere mensen van de wereld elke dag bezig met een nauwkeurig betasten van hun gelaat, op zoek naar ruwe plekjes. Je hebt weer eens gefaald, en dat zal ongetwijfeld gevolgen hebben voor de publieke uitgaven…”) Ze geeft een hele uitleg, met een moeilijke naam, over de aard van dat ruwe plekje. Het heeft iets met de zon te maken. Het is nog niet gevaarlijk, maar het zou, als het daar blijft, gevaarlijk kunnen worden. (“Hoe kan het dat de zon, die je al zoveel mogelijk mijdt, alleen met dat ene plekje, en dan nog net daar, iets doet, en niet met een plekje een centimeter meer naar links? Het leven is ingewikkeld.”) Ze zegt dat het waarschijnlijk ook iets te maken heeft met veroudering. (“Veroudering? Sleet? Onaanvaardbaar natuurlijk. En vorig jaar zei ze nog dat je huid nog zo jong is voor een man van jouw leeftijd…”) Ze zegt dat ze het kan bevriezen. En daarna gaat ze verder. Er komt nog een vraag over een klein wratje, of je dat ook niet gemerkt had. (“Ow shit, had ik dat ook moeten merken? Moet ik dan meer in de spiegel kijken of zo?”) Daarna gaat het een tijdje goed, tot ze een bobbeltje ziet op je knie. Je kunt onmiddellijk bevestigen dat je dat wel had gemerkt. Ze maakt er meteen een foto van en zegt dat het waarschijnlijk een of andere beet was, waaraan je hebt zitten krabben. (“OkĂ©, maar is het dan toch potentieel gevaarlijk? Waarom die foto? Had ik iets moeten doen?”) Ze vraagt wat dat ene vlekje op je rug is. Met enige trots (omdat je het dit keer wel weet) zeg je dat het een kleine tattoo is en dat er nog twee van dergelijke dingen op je billen te vinden moeten zijn. Ze checkt het even, en bevestigt het. Je legt ook uit dat die dingen niets te maken hebben met een of ander decadent leven, maar gewoon dienst deden als kleine ankerpunten voor de bestraling die je kreeg. (“Oef, dat is wel goed gegaan, dat wist ik dus wel. En ze kon er ook mee lachen, goed bezig.”)

Ze maakt zich klaar om dat ene ruwe plekje te bevriezen. Wat betekent dat er iets op gedruppeld wordt, waardoor het gaat prikken. Ze legt uit dat dat plekje de volgende zes weken eigenlijk niet in de zon mag komen en dat je altijd moet smeren met factor 50. (“Factor 50 doe ik al altijd, maar hoe moet ik net dat ene plekje uit de zon houden? Geeft de klep van mijn petje genoeg schaduw tot daar, of stopt die net halverwege mijn neus? Moet ik misschien mijn hoofd krom houden, zodat mijn neus schaduw geeft? ExistentiĂ«le vragen…”) Het komt erop neer dat het plekje zich gaat losmaken van je huid. Een plek die geen plek meer zal zijn dus, wat wel een mooie gedachte is. Waarna er een nieuwe plek komt. (Die dan ongetwijfeld wel zo jong is als je dacht te zijn.) Je legt nog uit dat het soms ingewikkeld is met die huid van jou. (Wit of rood, daar komt het op neer.) Dat je altijd dingen te horen krijgt als: “Doe niet zo flauw, wees een beetje gezellig en kom bij ons in de zon zitten.” En dat je dan moet zeggen dat dat er niets mee te maken heeft, wat men meestal maar een slap argument vindt dat enkel je reeds bekende algehele saaiheid bevestigt. Ze zegt dat je dus zes weken niet gezellig zult kunnen zijn. Je zegt dat je al lang wist dat je het niet van je lijf moet hebben, zo in het algemeen, hoogstens van je innemende persoonlijkheid. Ze zegt dat het wat dat betreft zeker behoorlijk zal meevallen. (Witte mensen zijn uiteindelijk ook maar mensen natuurlijk.)

Bij het buitenkomen van het medisch centrum kijk je meteen welk voetpad in de schaduw ligt, om daar te lopen. (Minstens goed beginnen met de goede voornemens.) Het besef van het lichte falen is nog niet helemaal weg – wat gezien jouw falende bestaan ook niet zou kunnen natuurlijk – maar toch is er een voorzichtige sluier van troost die je omhult. Het ruwe plekje dat je had is zich al aan het losmaken van je huid, trekt zich terug, laat zichzelf los. Binnenkort zul je dus weer helemaal zacht zijn. En gezien je daarnaast ook een huid hebt van een man die jonger is dan middelbare leeftijd (of alleszins niet nog ouder) valt het qua algehele vooruitzichten eigenlijk nog geweldig mee. Nu alleen nog die andere onderzoeken overleven door je nog beter voor te bereiden op alle vragen die zouden kunnen gesteld worden. Tijd voor een nieuw lijstje…