Soms heb ik een voorgevoel, of beter een tijdensgevoel. Soms is het alsof ik weet dat iemand me gaat bellen of aan me denkt of zo. Misschien is dat gewoon ik die aan die ander denkt, dat kan ook natuurlijk. Maar ik wist dat Victoria zou komen. Ik had ook het gevoel dat het niet helemaal goed ging met Victoria. (De trouwe lezers kennen Victoria ongetwijfeld nog wel.) En Victoria kwam.
Het is te zeggen: eerst kwam de brief van Victoria.
Soms ga ik kijken in de brievenbus, en wacht op iets dat niet komt. Soms komt iets zomaar, zoals de brief van Victoria. Ik weet niet of ik haar handschrift eerder al had gezien. Waarschijnlijk wel. Als ik iemand pas ken, zijn er enkele dingen die ik wil weten of zien, stiekem. De handen, daar kijk ik graag naar. Die zeggen alles. En het handschrift zegt me ook altijd iets.
Ze had de brief met de hand geschreven. De geschreven woorden leken iets statiger dan ik had verwacht. Mooi, met zwarte inkt geschreven, zoals het hoort.
Ze vertelde me in die brief dat het nog altijd goed gaat met de B&B. Het is een plek die steeds trager geworden is, zo zei ze. Mensen komen er voor trage gesprekken, trage aanrakingen, traag verdriet, traag verlangen en trage twijfel. Hoe ga je om met de kwetsuren van het leven, je weet het niet altijd. En ook dat niet weten mag traag zijn, of zoiets.
Ze vertelde dat ze me miste. Ze wist zelf niet goed wat dat betekende. Ze leest altijd de stukjes die ik maak, zo zei ze. Soms doen ze haar huid trillen, zei ze. (Ik weet zelf niet zo goed wat ik me daarbij moet voorstellen, maar dat is misschien niet zo belangrijk.)
Ze heeft haar eigen plek nu, en ze voelt zich veilig. Ze wil graag alleen zijn, vaak, heeft dat ook nodig. Het lukt niet altijd met die gasten in de buurt, maar het moet elke dag wel even. Soms is het ook een beetje eenzaam. Met het ouder worden zie je beter waar de dingen je beschadigd hebben. Het maakt je enerzijds milder, en anderzijds zie je het verlangen naar geheeld worden in een meer pure vorm. Sommige mensen zien de pijn van een ander wel, velen niet. En misschien lag het aan de winter, maar ze vond het soms te koud. Onder haar huid. Die dingen zei ze me in haar brief.
Ze zei dat ze me die dingen vaak vertelt, via een of ander kosmisch kanaal. Maar het was goed ze ook nog eens op te schrijven. Veel mensen doen dat niet meer, een brief schrijven. Het doet iets met het ritme van je adem. Het is alsof de woorden meegaan met je adem, zoals eb en vloed.
De aanleiding voor de brief was onverwacht en verrassend. Ze zat in een café koffie te drinken. Ze had haar boek op de tafel gelegd. Het boek wachtte wel even, het was alsof ze moest kijken naar de mensen. Een jonge vrouw, met sprankelende ogen, vroeg of ze bij haar aan de tafel mocht komen zitten. Haar baby had dezelfde ogen. Ogen die vol verwondering naar de wereld kijken. (Het is een oefening die ik elke dag probeer te doen, me afvragen of ik nog verwonderd ben. Dat had ik beloofd aan mijn grootvader.) “Ze glimlachte naar me en begon haar kind de borst te geven. Het was zo mooi. Het was alsof ze zei dat ik mocht kijken, alsof ik een veilige plek was. En ineens moest ik aan je denken, ik weet niet waarom. Ik voelde mijn tranen. De vrouw vroeg of er iets was. En ik zei dat het goed was, dat het op een of andere manier een geschenk was. Een warm verdriet. Ik weet eigenlijk niet zeker of het nu het jouwe of het mijne was, of van allebei. Het geeft niet. De moeder en haar kind bleven rustig zitten. Na de voeding keek het kind me intens aan, met die grote ogen. Het was alsof het iets zag in mij. En dat wou ik je eigenlijk vertellen. Het was alsof het ook bij jou hoorde, ook voor jou bestemd was.”
In de brief vroeg Victoria of we elkaar nog eens konden zien, voor een trage wandeling.
Ik ben naar haar toe gegaan. Het was een beetje fris nog op de fiets, maar dat gaf niet. De kleuren van februari maken alles goed.
Toen we elkaar zagen, was er een lange en stille knuffel. Soms aarzelt mijn lichaam een beetje bij een knuffel, alsof het niet helemaal weet hoe dat werkt. Bij haar klopte het helemaal, wist ik hoe het moest zijn.
Ze liet me de tuin zien en vertelde de verhalen over de tuin. Ik heb een zwak voor zo’n tuinverhalen. Die hebben een bepaald soort intimiteit. Ik kan het niet helemaal uitleggen, en het heeft verder ook niet zoveel belang, voor anderen.
En toen maakten we een wandeling. Ze haakte haar arm in de mijne. Ze vertelde me dat ze dat beeld had, al een hele tijd, dat ze zo met mij zou wandelen. Als een trage aanraking.
We zeiden weinig of niets. De kleuren van februari waren genoeg. Het was alsof we allebei iets wilden dat alleen zichzelf zou zijn. Niet iets waar iemand iets zou willen van een ander, niet iets waarin iemand iets kan willen, waardoor die plek zichzelf zou verliezen, waardoor we weer (of nog altijd) nergens zouden zijn.
Het was goed zo. We kunnen dit, zeiden we tegen elkaar bij het afscheid. Het is raar, zo erg vaak hebben we elkaar niet gezien in de loop van de voorbije jaren. Maar er is altijd een weten geweest. Dat weten had bang kunnen zijn, maar het is rustig, vol vertrouwen.
Het voelt goed dat Victoria altijd wel een beetje in de buurt is. Als ik buiten ga staan, kan ik in de richting kijken waar ze woont. (Dat doe ik vaak, met alle mensen die ik ken.) En door al die plekken, daar, weet ik waar mijn plek is, hier.
2 opmerkingen:
dank uw el! Het was een deugddoend lezen ... .
Dankjewel voor die mooie reactie.
Een reactie posten