Het is raar, het is al enkele maanden geleden dat ik haar nog hoorde of zag, maar echt weg was ze wel nooit. Het is alsof we elkaar berichtjes sturen, en alsof het goed is dat het net zo gebeurt. Alsof dat op een bepaalde manier echter, of zelfs intiemer is. Maar ik voelde dat het nu toch tijd was om haar nog eens te bellen.
“Hee! Het is zo ongelooflijk fijn om je weer te horen. Je zult het niet geloven, maar ik wist dat je vandaag zou bellen. Het was het moment. Het klopte met de lente.”
Haar stem klonk een beetje anders dan vroeger. Wat dieper. Rustiger, alsof die stem een bestemming had gevonden, in zichzelf.
“En ja, ik kan je berichtjes horen. Jij hopelijk de mijne ook?”
Ik vroeg hoe het met haar gaat tegenwoordig. Of ze heeft gevonden wat ze hoopte te vinden.
“Het gaat goed met mij, echt wel. Het was een goede beslissing om te stoppen in Brussel. Misschien had ik het zelfs eerder moeten doen, maar soms hebben de dingen hun tijd nodig. Anderen zien al langer dat iets niet goed voor je is, maar eer je het zelf zo voelt, daar kan nog wat tijd overgaan soms. Dat nieuwe ritme, dat kwam wel snel in orde. Maar het duurde toch even eer ik het achter me kon laten om mezelf op te splitsen. Ik weet niet goed hoe ik het moet omschrijven. Ik moest toch een stuk van mij van me wegduwen de hele tijd, om te kunnen doen wat ik deed. Ik wou terug met mezelf samenvallen, en dat duurde een tijdje. Het was een vorm van niet weglopen van mezelf.”
Het ontroerde me meer dan ik kon zeggen, hoe ze dat vertelde. Ze vroeg me welke muziek er klonk op de achtergrond. De sonates en partita’s voor viool, van Bach, dat zei ik.
“Het is moedige muziek. Ik kan niet zo uitleggen waarom, maar zo voelt het. Zo naakt. Je moet tijd hebben om daar te kunnen komen. Maar vooral moed. Ik ben daar nog niet aan toe. Jij misschien al iets meer, al zeg je steeds dat dat niet zo is.”
Ik vroeg me af wanneer ik dat tegen haar had gezegd. Misschien had ze het gelezen in mijn stukjes. (Er zijn van die mensen die me zeggen dat ze me helemaal kennen, door mijn stukjes. Of dat zo is, weet ik niet zo goed.) Het bracht me in de war, zoals steeds als dit onderwerp ter sprake komt. Het heeft iets met moed te maken. Even dacht ik dat zij een moed had gehad, door weg te gaan uit Brussel en op zoek te gaan naar iets nieuws, die ik niet heb. Maar zo zou zij het zelf niet zien, denk ik.
“Weet je, ik lees nog altijd je stukjes. Ze nodigen me uit. Ik kan er niet juist de vinger op leggen, maar er is iets veranderd in je woorden. Iets in je toon. Er is een onderhuids verdriet, en tegelijk is het alsof je ook iets achter je hebt gelaten, en dat voelt goed. Er is iets met grenzen, en er is iets met je lichaam. Meer weet ik niet. Of beter: ik doe alsof ik niet meer weet. Ik denk dat ik het wel weet, maar dat heeft geen belang.”
Het leek me een erg goed idee om van onderwerp te veranderen. Misschien was ik bang dat er te veel waarheid zou komen. Ik vroeg haar hoe het ondertussen stond met die B&B die ze wou openen.
“Heel goed eigenlijk. Ik ben dus inderdaad niet in Sint-Truiden gebleven. Ik woon nu eigenlijk dichter bij jou. Je zou met de fiets tot hier kunnen komen. Het is niet zo ver. Ik heb hier de plek gevonden die ik zocht. Veel reclame hoef ik niet te maken, de mensen komen vanzelf. Mensen die iets samen hebben met elkaar, maar daar geen woord voor hebben, of geen woord voor willen hebben. Ze denken dat de mooie dingen zouden ontsnappen als er een woord voor zou zijn. Dat zijn de mensen die naar hier komen, en dat is wat ik hoopte dat zou gebeuren. Hier is het veilig, omdat je niets moet weten, over wat je bent. Wie je bent, dat volstaat. Het is alsof ik nu trager kan bewegen, alsof ik niet meer weg wil lopen.”
Ik vroeg haar nog allerlei details, zoals de kleuren in het huis, de muziek die bij die plek hoorde, de geuren die haar rustig maakten, de kleren die ze nu droeg. En ze vertelde het allemaal, heel gewoon. Met een stem die rond en warm klonk.
“Het is goed voor mij om hier alleen te zijn. Alleen, maar dan samen met de mensen die hier zijn. Zo wil ik het, en zo is het goed voor mij. Alleszins nog voor een tijd. Soms zou ik het kunnen verdragen dat er iemand dichter bij me zou komen. Een man die me zou aanraken. Heel voorzichtig. Als de aarzelende geur van de naderende lente. Een aanraking die niets zou vragen, die geen enkele andere betekenis zou hebben dan zichzelf. Die niet voorwaardelijk zou zijn, of nemend. Dat klinkt misschien allemaal raar uit mijn mond, gezien wat ik vroeger deed. Maar jij begrijpt wel wat ik bedoel, denk ik.”
Soms begrijp je iemand zo goed – zo lijkt het toch – dat je daardoor jezelf begrijpt, en voelt dat het goed is om te zijn wie je bent, of zoiets. Ik vroeg haar nog welke boeken ze nog had gelezen. Dat blijft zo’n mooie vraag. En ze vertelde over de boeken. Ze nodigde me uit om eens langs te komen.
“Het is een goede plek hier om te lezen. Je mag hier gewoon komen zitten, om te lezen. Er is iets met die plek hier waardoor je je pijn vergeet. En dat helpt bij het lezen. Je mag altijd iemand meebrengen, of niet. Ik ben er ook nog altijd.”
Pas later merkte ik dat ik had zitten wenen tijdens het gesprek. Het was een raar gevoel. Alsof we elkaar al jaren echt kenden. Alsof we iets wisten van elkaar. Ik bedankte haar voor het fijne gesprek, en zei haar dat ik aan iedereen zou zeggen dat alles goed gaat met haar.
“Zeg maar dat bijna alles goed gaat, dat is beter.”
Het gaat dus goed met Victoria. Bijna alles gaat goed.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten