25 september 2022

Hoe je kunt kijken


Traag kijken.

De planten in het licht. En wat ze je zeggen.

De weekendkranten op de tafel. De woorden die je aan je voorbij laat gaan, en de andere. De plek waar ze zijn, waar jij wilt zijn.

De stilte die je nog niet ziet. Ze wacht af, aan de andere kant van zichzelf.

Wie je in je handen ziet.

Hoe je in dat beeld kon stappen, hoe het je omarmde. En wat je dacht over het water.

Hoe je in die droom door het huis liep. Het licht. En wat je wilde.

En misschien was het gezien.

De dingen die op je wachten. Je vraagt mededogen. Ze zien je.

De kleine plekken, aan de rand van het gras, die op een foto wachten. Ze willen dat je hen ziet.

Het geluid van het natte gras, en dan die gevallen boom. Er is wijsheid in dat verdwijnen.

Je draagt iets met je mee. Soms zou je het eruit willen kunnen strelen.

Dat wat je zag, van de tijd en van het vergeven.

De schaduwen op het pad. Ze weten iets.

Je huid herinnert zich alles. Je weet: dit is gevaarlijk. Je huid weet het.

Hoe je gewoon naar huis kunt gaan. Hoe je weet waar dat is.

Je ziet het, hoe alles weer door je heen zal moeten, hoe lang het zal duren.

Waar je moe bent, waar je zacht zou mogen worden. En wat er nog te doen is.

Je wacht rustig aan het verkeerslicht. Je kijkt naar de kleuren op de muur.

Het gesprek, het verdriet dat je ziet, dat jou ziet.

De kinderen die om je heen hollen, hoe ze de ruimte nemen.

De plek in de kamer die op je wacht. En het licht.

De woorden van Mrs Dalloway. Je ziet haar, en je ziet de woorden.

Het andere boek. De andere blik. Je ziet wat je niet bent, en je ziet waar je zou zijn.

De trage melancholie. Hoe je alleen bent, in die ruimte.

Je ziet de kinderen. Hoe ze het landschap zouden veranderen.

En wat niet goed voor je was. Je kunt het gewoon zien, en dat is goed.

De hoek van de tijd waar je in zit. Die misschien gewoon met je opschuift.

Hoe je alleen maar kunt kijken, want wegkijken is geen keuze.

De vrouwen dansen rond de mannen. De verbeelding is altijd sterker dan de macht van de kilte.

Waar je verontwaardiging door je heen stuitert. Je kijkt.

Wat je zou willen laten zien.

Het meisje rijdt op haar kleine fietsje heen en weer.

Hoe zou de tijd zichzelf troosten?

Het licht trekt zich terug.

24 september 2022

De jacht op het snoekje


Elk jaar moet je op weg naar het gure noorden, om een vis te vangen. Die ene vis. Je leven hangt ervan af. Iets van een liefde van vroeger weegt als een molensteen op je. En terwijl probeer je te overleven in een wereld die tegelijk je geboorteplek is, een mythisch landschap waar je een andere wereld kunt aanraken, en ook een omgeving waar de dingen die er waren aan het verdwijnen zijn. De mensen zijn een beetje hoekig, maar ze zijn ook samen in hun alleen zijn. De jacht op het snoekje van de Finse auteur Juhani Karila is een universum op zich. Grappig en brutaal, eigenzinnig en mysterieus, licht en beladen. Het is een detectiveverhaal en het is een schets van een kleine gemeenschap van merkwaardige kleurrijke personages. Het is het aanraken van een wereld die vol is van oeroude verhalen, waar rare wezens ronddolen. Het einde van de wereld is ook een beetje het einde van de tijd. En het is, misschien vooral wel, een tragisch liefdesverhaal, waarin iemand aan de andere kant van de pijn probeert te komen.

Het hoofdpersonage is Elina. Ze woont ondertussen in het zuiden van Finland. Maar elk jaar trekt ze weer terug naar het noorden, naar een stuk van Lapland, waar ze ook geboren is. Ze gaat daar naartoe om een snoek te vangen. In een welbepaald ven blijft er elk jaar nog één snoek over. Naarmate er geen wateruitweg meer is, beginnen de snoeken uiteindelijk elkaar op te eten, tot er nog eentje over is. En die moet ze, voor een bepaalde datum, kunnen vangen of het loopt slecht af met haar.

Terug naar dat uiteinde van de wereld gaan, is een hele queeste. Ze komt terug in het kleine dorpje waar ze zich altijd al een beetje een buitenstaander voelde. Maar al snel merk je dat die enkele mensen die er nog wonen ook behoorlijk zonderling zijn. Het lijkt een vijandige plek. Het is een zompige plek, die je kan opzuigen als je geen weerstand biedt. Er zijn allerlei mythische wezens, monsterachtig, die er verblijven en die allerlei plannen kunnen dwarsbomen. Sommige wezens zijn behoorlijk angstaanjagend en gevaarlijk, andere zijn – als je ze beter leert kennen – uiteindelijk best wel schattig. Er zijn verhalen over dingen die gebeurd zijn, die zich herhalen als vaste rituelen. En er zijn eindeloos veel insecten die je kunnen prikken tot je er gek van wordt.

Parallel aan haar is een andere vrouw ook op weg naar diezelfde plek. Janatuinen is een detective die Elina zoekt. Die is mogelijk een verdachte in een moordzaak, en dat moet verder onderzocht worden. Maar terwijl tikt de klok verder en zit de snoek nog steeds in het water…

Als je dit zo leest, lijkt het vooral een heel bizarre wereld waar dan ook nog eens een raar fantasieverhaal zich afspeelt. Maar zo is het eigenlijk niet. En dat is de kracht van het boek. In het begin van het boek merk je dat er een verteller is die vanuit de ruimte naar de aarde kan zoeven om in te zoomen op die ene plek, waar het vennetje is. Je stapt daarna als lezer in het verhaal, dat vijf dagen beschrijft. En aan het einde kom je weer op dat andere vertelniveau terecht. Misschien is de verteller wel een van de mythische wezens die we in het verhaal leren kennen. Het is vanaf het begin vooral de stijl die je als lezer meteen inneemt. In een wat droogkomische laconieke toon worden de gebeurtenissen verteld. En je gaat gewoon mee, en blijft lezen tot het einde. 

De personages lijken allemaal nogal gesloten en in zichzelf verzonken. Ze hebben ook een licht absurde ironie over zich heen hangen, die je soms ook in Finse films herkent. Elina en Janatuinen lijken elkaar soms te spiegelen. Ze zijn nukkig en koppig, en ze dragen allebei een gewicht in zich. Ergens is er een groot verdriet, af en toe knaagt er een angst. Ze stellen die rare omgeving, met al die lagen, niet in vraag en proberen te handelen, ook al lijkt het zinloos.

Op de achtergrond van dat alles is er een liefdesverhaal. Een liefde van Elina voor een jongen uit het dorp gaat terug tot in haar kindertijd. De twee waren onafscheidelijk, ze vormden elkaars veilige haven. Bij het opgroeien kwam de wereld tussen hen in. Er gebeurde iets dat al die jaren blijft wegen op Elina. Ze draagt een immense, bijna verstikkende zwaarte. Het is alsof ze boete moet doen. Misschien is die terugkerende tocht naar het noorden een uitnodiging om iets onder ogen te zien.

Het is mooi om te zien hoe de stugge personages uit dat dorpje, die allemaal ook op hun manier in een web van verhalen leven, eenlingen zijn die toch ook elkaar overeind houden. Heel gemakkelijk worden plannen bijgestuurd, omdat op dat moment moet gebeuren wat moet gebeuren. Er is een kracht in dat mysterieuze landschap die je niet kunt negeren of naar je hand zetten. Je moet er voor een deel in meegaan, om slim te handelen en te vechten wanneer dat moet. En overleven kun je enkel door die dingen samen te doen. En als je dat doet, kan er ineens een troostende waarheid in je richting komen, een uitnodiging om iets van je af te leggen.

De overweldigende natuur is als een personage op zich. Je voelt het als lezer als het ware mee ademen. En tegelijk heb je ook het gevoel alsof iets van die natuur aan het verdwijnen is. Zelfs daar, zo ver, aan de rand, lijken de seizoenen anders te zijn geworden. Iets van wat elders op de wereld gebeurt, heeft ook dat stukje dat zo ondoordringbaar leek aangeraakt. De grote monsters die in het verhaal meespelen zijn op hun manier soms als een brug naar een andere wereld. In dat moerassige kader lijkt het normaal dat de ene en de andere tijd elkaar kunnen raken. Maar op een of andere manier lijkt het ook zo alsof wat er in de wereld gebeurt met de oude ritmes van de natuur deze plek nog meer wegduwt naar de rand van de tijd.

Misschien zullen sommige lezers helemaal niet de stap kunnen zetten om mee te gaan in dit verhaal. En ook als je dat wel doet, heb je af en toe het gevoel dat je een klein beetje het spoor kwijt bent. Maar als het je lukt om jezelf uit handen te geven aan die heel eigen wereld die dit boek is, kun je ook erg ontroerd worden door dit verhaal over liefde en dingen die verdwijnen, en hoe dat alles kan wegen op je schouders.

23 september 2022

Iets met dromen


Je lichaam lijkt nog een beetje in vertraging, wanneer de week begint. Het is ergens blijven haken. Een beetje. Alsof je een klein beetje uit elkaar schuift.

Misschien zullen de delen elkaar ergens wel weer tegenkomen. Onderweg.

(Je bent nog een beetje onder de indruk van wat je brief deed. Je verwacht het nooit. Het maakt je klein.)

Vroeg op de dag. Ze komt eraan. Het is lang geleden dat je haar nog zag, zo lijkt het. Een heel mooi gesprek. Je leert iets over de betekenis van het woord ‘Legend’ (uitgesproken als ‘Leg’). (Elke dag iets bijleren, het blijft een betrachting.) Iets over de kinderen. Iets over de liefde. De dingen, dus.

Je hoort een verhaal over een leven dat eindigde, te vroeg. Het maakt je stil.

Een andere dag. Het is fris buiten.

De koffie is goed, net als het gesprek. Er is iets vertrouwds. Je kunt terugkeren naar iets, en weer verder gaan, of misschien was het er gewoon de hele tijd.

In de vergadering merkt iemand dat je een nieuwe bril hebt.

Je fietst naar je volgende afspraak. Het landschap kijkt naar je, herkent je, denk je.

De mevrouw is rustig en vriendelijk. Je vertelt het verhaal, vraagt haar iets. Ze bedankt je. Je bedankt haar.

Het is druk in het postkantoor. Je kijkt graag naar mensen in een postkantoor. Je ziet iets van de dingen in een postkantoor. Je geeft het verjaardagscadeau uit handen.

In de winkel leg je uit dat je bril nog een beetje autonoom beweegt, wat je niet de bedoeling lijkt. De brilmeneer bevestigt dat, met een ernstig gezicht, en neemt je bril mee om er iets mee te doen. (Wees voorzichtig met mijn bril, denk je.) Het is beter, denk je, wanneer hij terug is. Je bedankt hem, hij bedankt jou.

Iets maakt je moe in de vergadering. Je kijkt, meer doe je niet.

De avondafspraak gaat niet door. Het is goed, alleen in het huis zijn. Je kunt rustig even telefoneren.

(Iets blijft nog steeds achter, ergens. Soms zou je willen weten wat je moet doen.)

Een ochtend. Je loopt door de stad. Je denkt aan iemand.

Weer thuis. De plek is veilig. Je kunt de dag gewoon laten komen.

De mevrouw in de winkel. Je vraagt de light kaas. Ze vraagt of je die andere wilt proberen. “Ik heb meestal die.” “Ja, dat weet ik.” “Ik weet dat je er nieuwe ging zoeken.” “Ja.” “Geef me dan maar een vingertje van die nieuwe, met die kruiden.” “Ja, dat is goed.” (Soms is de wereld overzichtelijk.)

Je zegt de avondafspraak af. Het is beter zo. Je wilt alleen een dekentje, en niet te veel van iets.

Ook nu weer bijzondere dromen. In een ervan ben je in een grote winkel. Met veel hout. Warme kleuren. Ineens komt een klein meisje naar je toe. Ze klampt zich aan je vast, ze wil dicht bij je zijn. Je zet haar in je nek, dat was wat ze wilde, denk je. Het lijkt alsof iemand haar heeft achtergelaten in de winkel. We zullen samen wachten, zeg je. Ze zegt niets, neemt je hoofd nog wat steviger vast. Jullie kijken naar de mensen in de winkel. Misschien zal er wel niemand komen.

De volgende ochtend. Nog maar eens een mevrouw die vindt dat haar handtas echt wel een eigen zitplaats nodig heeft in de trein. Met veel gezucht schuift ze opzij om plaats te maken voor iemand anders. Die mevrouw gaat tegenover je zitten, en knipoogt even. 

Je collega’s vinden dat je er jonger uitziet met je nieuwe bril. (Misschien hebben ze dat eerst onder elkaar afgesproken of zo.) (Je zegt het haar. Zij bevestigt.)

Onderweg naar de andere stad zie je iemand staan op een perron. (Je dacht net nog aan haar, denk je.)

De studenten kijken de hele tijd naar je, terwijl je je les geeft. (Ze zullen je wel een beetje raar vinden, denk je.) Iemand knikt en glimlacht de hele tijd. Zij lijkt je te kennen van iets. (Je bent aan de andere kant van toen, denk je.)

Je haalt die ene trein nog net. Je moet dus niet overstappen onderweg. Je kunt alleen zijn met je boek, dat bijna uit is. Iets over jezelf vergeven.

Op weg naar huis ga je nog even langs de winkel. Voor een potje confituur. De mevrouw van de kaas zit nu aan de kassa. “Wilt u graag een gratis chocolademuffin?” “U brengt me in verleiding.” “…” “Ja, doe maar.” (De wereld is nog steeds overzichtelijk.)

Tijdens het koken voel je je week. Het is goed, denk je. Weekdankbaarheid.

Tijdens de vergadering denk je iets over hoe oud je bent. En met de nieuwe bril zijn de lijnen in je hand veel scherper te zien.

De volgende ochtend. De mevrouw tegenover je in de trein lijkt helemaal te verdrinken in haar boek. Het is alsof ze vergeet te ademen.

Je loopt naar je werk. Er is een heel gesprek bezig in je hoofd. Je dromen zijn zo groot dat ze pijn doen, soms. (Soms weet je niet goed of je in de tijd past.)

De mevrouw in het filmpje doet iets met yoga, en worstelt met haar sarong.

Je werkt het lijstje helemaal af. (Iets is niet helemaal rustig, maar het lijstje is op.)

Op weg naar huis zie je haar staan. Je bent altijd blij haar te zien. (Ze lijkt weer eens zo groot.) Je loopt snel weer verder, ze heeft belangrijker dingen te doen.

(Je maakt iets rondom je, als een stolp. Voor nu. Straks mogen er alleen woorden zijn.)

De avond mag stil zijn.

18 september 2022

Tijd voor weer een brief


Goede vriend Willy

Ik dacht zo: het is hoog tijd om nog eens een brief naar jou te sturen. Vandaag is het ook de dag dat je het leven verliet, zoveel jaar geleden ondertussen al. Ik wil even niet tellen hoe lang het al is, dat voelt beter, op een of andere manier.

Gisteren kocht ik in de winkelstraat nog een plantje voor Kom op tegen kanker. Zo’n klein plantje is op een bepaalde manier, op dat moment, als een deur die iets opent. Ineens zie ik ze weer, de mensen die ik kende die door die kloteziekte nu aan de andere kant zijn. Het is denk ik niet daarom dat ze die plantjes verkopen, maar zo werkt het wel voor mij. En dan zie ik jou daar staan, tussen de anderen. Jullie zijn samen, nog steeds, dat gevoel heb ik.

En het was alsof jullie ineens allemaal rondom mij stonden, met een glimlach en fonkelende ogen. Een tijdje terug was er nog een fotograaf die dat aan me vroeg, dat ik mijn ogen zou laten fonkelen. Ik wist niet goed hoe ik dat zo op bevel moest doen. Maar jou zou dat misschien wel lukken. Jullie stonden daar, zeiden niets, want dat gaat niet, denk ik dan, maar het voelde als heel warm aan.

Ik vroeg me vanmiddag nog af wat ik eigenlijk nu graag zou willen doen met jou. En toen dacht ik: samen zwijgen, dat zou wel wat zijn. Ik heb deze dagen af en toe veel last van het maatschappelijk lawaai. Iedereen roept zo hard. En zo gewoon samen met jou een paar uur werken. Iets in elkaar timmeren, of nog eens een lokaal schilderen of zo, zoiets. Gewoon bezig zijn, niet te veel zeggen, en dan kijken naar wat al klaar is.

Er zijn dagen dat ik me niet meer zo goed thuis voel in deze tijd, iets in die aard. Meestal lukt het wel hoor. Meestal vind ik wel mijn weg in de dingen. Maar soms is er iets van heimwee of zo, iets van: konden we nog maar eens dit of dat, gewoon zoals toen. Ik zeg niet dat jij van toen bent, want ik schrijf je deze brief nu. Maar iets is wel toen. En dat mis ik af en toe een beetje.

En dat maakt dat ik soms ook wel eens denk: gelukkig dat Willy dat niet meer moet meemaken. Net zoals ik op andere momenten denk: dit had ik graag nog eens laten zien aan Willy. Het klinkt ook een beetje alsof ik zelf oud aan het worden ben, maar dat moet je me maar gunnen.

Jij was deel van ons ‘wij’. En wij die er nog zijn, wij worden samen ouder, en we doen verder. Dat denk ik ook wel eens. We delen diezelfde zorg, we zijn om dezelfde reden ooit aan die grote droom begonnen. We hebben samen onze kleine en grote overwinningen gedeeld, samen met ons ongeduld, samen met ons verdriet om dat wat verdwijnt in deze mooie wereld. Al dat verdwijnen, ik ben er niet altijd goed in. Maar wij zijn er nog. Enkelen van ons wij zijn nu aan de andere kant, daar bij jou. Maar jullie zijn nog samen, en wij zijn nog samen, en ergens raken we elkaar nog aan. Misschien zal dat wij zo altijd kunnen blijven, wie weet.

Ik heb begrepen dat je nog eens wilde gaan fietsen. Dat lijkt me wel een goed plan. Ik zal nog altijd niet zo snel kunnen fietsen als jij kon. Maar dat geduld zul je wel met me hebben. Ik zou je dus gewoon willen vragen om af en toe eens naast me te komen fietsen. Als ik ergens onderweg ben, en eigenlijk geen zin heb om nog zoveel kilometer tegen de wind in te fietsen. Kom dan gewoon even naast me rijden. En dan zwijgen en lachen we. En als we dat doen, kom ik zeker veilig weer thuis.

Het ga je goed daar. Tot altijd weer.

jan

 

17 september 2022

Gelaagd


Wat je nooit helemaal weet, hoe de lagen in je huid zijn. Zou je ze kunnen zien? Soms kun je ze voelen, hun aanraakbaarheid. Maar wat er nodig is, om de ene laag opzij te schuiven en naar een andere te gaan, en wat er dan komt, het is enkel te vermoeden.

Soms is het een woord, soms is het een liedje, soms is het een geur, soms is het een beweging, soms zijn het ogen. Soms wil je daar zijn, waar je komt, als.

Soms kun je vermoeden wat er zal komen, wanneer het zal komen. Soms niet. Soms overvalt het je, nog altijd.

Je staat te praten voor de groep. Je had eraan gedacht, in de nacht ervoor, hoe het zou moeten zijn. Hoe je je zou laten overnemen door het verhaal. Hoe je dat nodig zou hebben, om te kunnen praten.

Je weet nooit helemaal hoe het werkt, daar waar het gebeurt. Het verrast je telkens weer. (Het stelt je gerust.)

(Je weet dat je straks iets zult zeggen over verdriet, over machteloosheid. Iets over de zee, eigenlijk. Maar dat is straks.)

Het is er al eerder. Bij dat plaatje over de mannen (de venten). Waarom het ineens gebeurt, waar het vandaan komt. Het stroomt uit je, zie je, terwijl je naar jezelf kijkt. Het is.

(Even later. Je adem loopt voor je uit. Even is het ijl. Je praat verder, wacht tot die weer met jou samenvalt.)

Iets over de kinderen, waarom we dit ooit zijn begonnen, iets over verdriet en machteloosheid, iets over hoop. (Dat van de zee krijg je net niet verteld, maar het is niet zo erg.)

Waar in je huid gebeurt dit alles?

Het draagt je, ze dragen je. (Misschien kun je het hier wel, het uit handen geven.) Je bent dankbaar.

Je vertrekt, loopt naar het station. Het is druk in de stad.

Het is druk op het perron van Centraal. Mensen in allerlei kleuren, talen, gradaties van zwijgen, bewegen om je heen. Sommigen zijn op weg naar iets, anderen lijken verdwaald en kijken een beetje angstig rond, nog anderen lijken gewoon hier te willen zijn.

De papa met zijn zoontje. Hand in hand. Hij heeft een flesje met nootjes, hij schudt er enkele in de hand van de jongen. Het is zo perfect, denk je. De jongen voelt zich helemaal veilig. Ze stappen in.

De mama met haar zoontje. Ze moeten de volgende trein hebben, niet die trein die net is binnengereden. Ineens ziet de jongen zijn spiegelbeeld in het raam van de trein net voor hem. Hij wuift naar zichzelf, lacht, wuift nog eens. De mama trekt gekke bekken. De jongen krijgt maar niet genoeg van het spiegelbeeld. Het is zo perfect, denk je.

(Hoe het zou zijn dat je hier nu zou staan met je grootvader. Het zou hem een beetje overweldigen, denk je, maar je zou hem geruststellen. Kom, we stappen in, zou je zeggen. En je zou alles vertellen wat er te zien zou zijn door het raam. Misschien zou er aan de buitenkant iemand naar een spiegelbeeld kijken. Misschien zouden verhalen elkaar raken, zoals ze altijd doen.)

En dat je vertelde wat er zou gebeuren als je dode lichaam in het bos zou liggen. Hoe je terug uit elkaar zou vallen, in dezelfde bouwstenen waaruit ook het bos gemaakt is. En dat iets van je zou kunnen verdwijnen in de beuk. (Je hebt altijd iets geweten over de beuk.)

De trein komt aan. Je haalt je fiets. Je rijdt naar de winkel om je nieuwe bril op te halen. Het is een beetje spannend. Hoe het is, vraagt ze. Bijna had je gezegd dat je haar heel erg goed ziet staan. Je doet het toch maar niet. Ze geeft je een kaart met zinnetjes die telkens kleiner worden. Je zegt dat je het onderste bijna kunt lezen. Als je zou wachten, en gewoon zou blijven kijken, zouden de kleine lettertjes zich voor je onthullen, dat weet je wel zeker. Ze zouden zich uit handen geven. De mevrouw zegt dat dat heel bijzonder is. (Even denk je dat je een flinke jongen bent.) Misschien zul je met die bril nieuwe lagen kunnen zien, die al de hele tijd daar ergens waren, in de wereld. Iets in die aard denk je. Maar je zegt het maar niet aan de mevrouw. Ze zegt dat je zeker terug moet komen als iets aan de bril niet lekker voelt. Om een of andere reden lijkt het aantrekkelijk om nog eens terug te komen, al weet je niet waarom. Daarna laat ze je los in de grote wereld.

Soms zou je jezelf uit elkaar willen kunnen leggen. Jezelf uitspreiden.

Je fietst verder door de stad. Er zijn nog veel boodschappen te doen. Thuis leg je ze allemaal netjes naast elkaar op het aanrecht.

Misschien heeft de zee wel gehoord wat je had willen zeggen.

16 september 2022

A Leaf from a Tree


Het lijkt zo lang geleden dat je nog schreef. Dagen als eeuwen. Als een plek die je altijd kunt vermoeden, maar net niet kunt aanraken.

De plek waar de woorden zijn, je volle leegte.

Je bezoekt hem in het ziekenhuis, samen met je zus. Het doet je goed, gewoon naar hem te kijken. Naar het leven dat gebleven is. Hij flappert met zijn armen, zoals oude mensen dat doen, denk je. Het is grappig. Even zie je jezelf zitten, flapperend met je armen. Oud.

De volgende dag. Op weg naar het huisje in het groen, waar jullie elk jaar komen met de collega’s, voor een dag. Je loopt door het park. Het grote huis wordt nog steeds gerenoveerd, alsof er niets is gebeurd in een jaar.

De man van het Italiaanse restaurant loopt zwierig rond de tafel. Als een dans. De jonge mensen die voorbij komen, in trotse lichamen, nog in zomermodus. Je leert nieuwe Franse woorden.

Die avond, op weg naar de vergadering. Een groepje luidruchtige jongeren stapt in de trein. Ze zitten net een bank verder. Je had gehoopt gewoon stilletjes, nauwelijks bewegend, te lezen. Alleen de bladzijden omslaan, meer zou er niet bewegen. Ze hebben rugzakken, tentjes, dozen met spullen bij. Ze zijn een klein beetje beneveld, maar ze voeren grote gesprekken, met veel lawaai. Het is mooi, hoe ze aan elkaar hangen, elkaar aanraken, voor elkaar zorgen. Ze moeten er in hetzelfde station uit, verontschuldigen zich voor het lawaai dat ze maakten. Het boek is er voor de terugweg ook nog, en dan kan die trage beweging nog altijd.

Even napraten na de vergadering. Je luistert naar haar verhaal over de lange trektocht. Mooie namen van vogels, die je weer niet zult onthouden.

Een andere dag. Je hebt een artikel gelezen over de voordelen van snel stappen. (Je was dus de hele tijd al goed bezig, misschien. Je kunt niet goed naar jezelf kijken, weet niet goed wat snel is. Misschien zijn de anderen gewoon wat trager.) Je stapt snel door van het station naar het werk, waar mensen in een videovergadering op je wachten. Onderweg oefen je de zinnetjes die je in het Frans zult zeggen. Misschien komen ze wel vanzelf.

Na nog een vergadering ben je eindelijk weer gewoon alleen. Rustig de woorden in elkaar knutselen, zoals elke dag.

Je ruimt verder nu ook je eigen kast op. Hopen papier, netjes in mapjes. Eindeloos veel pagina’s volgeschreven, in jaren. De leegte wenkt in de kast. Je hebt iets neergelegd.

Je denkt aan die lijn die je trok, in dat gesprek, of zoiets. Het was goed, denk je. Het heeft iets in je huid veranderd.

Een andere dag. De ochtendvergadering die je zo goed had voorbereid, is netjes in 20 minuten afgerond. Overzichtelijk. (Voor sommigen was het nog te snel, denk je.)

Misschien ben je snel, soms, denk je. (Je weet niet altijd hoe je naar jezelf moet kijken.)

Je hebt nog een stukje te schrijven. Het zit al enkele dagen in je hoofd te broeden. (Soms ben je zo kwaad. Soms doen je dromen zoveel pijn. Soms verdraag je de dingen niet.) (Het zal dan toch dat zijn, stel je zoals gewoonlijk vast. Het onderwerp dat naar je toe komt, en waarin je eigenlijk geen zin hebt. Het dient zich aan, je volgt.) (Je moet even wachten op woorden die zacht genoeg zijn.)

Na de vergadering ben je een beetje in de war. Je weet nooit goed hoe oud je bent.

De vrouw in de film. Haar rug. Ze heeft een mooie rug, denk je. (Misschien moet je haar een briefje sturen om het te zeggen. Al zal dat misschien wel een beetje onnozel overkomen.)

Die nacht lig je wakker. Er lijkt iets te kloppen, onophoudelijk, in je oor. Je staat op, gaat even zitten lezen in de kamer. De kamer komt langzaam terug naar jou.

De nacht gaat daarna verder, in etappes van slapen, met mooie dromen, in een veilig bed.

De ochtend komt vroeg, zo lijkt het. Je stapt snel naar het station, het voelt altijd lekker. De vorige dag zag je haar nog, een beetje rondhangen, en dan op weg naar de bus, in een gesprek. Deze dag is ze er niet.

Je werkt je presentatie af voor de volgende dag. Het heeft altijd iets van een lange adem, waarin je telkens enkele stukjes verschuift.

Je krijgt een bericht dat je in x aantal zoekopdrachten bent verschenen in LinkedIn. Je bent altijd benieuwd wie dat wel zou kunnen zijn die jou zoekt. Iemand van hen blijkt te werken in de sector Health and Beauty Products. Wat wel een beetje zorgwekkend is.

Je denkt aan een liedje, je zou willen verdwijnen in een liedje, over een blad dat door de boom losgelaten wordt. Je houdt het liedje dicht bij je, terwijl je door de stad naar huis loopt.

09 september 2022

En het water


Je schuift de nieuwe week in, met nog mooie herinneringen aan een zondaggesprek. Samen een geschiedenis hebben, en dan zo’n traag gesprek, en de dingen die zich rustig neerleggen.

Je gaat verder met het opruimen van het kamertje met al die spullen. (Wie heeft het in zijn of haar hoofd gehaald om die grote archiefdozen zo vol te laden en ze dan ook nog eens helemaal boven op de kasten te zetten?) Gelukkig ziet niemand je bezig terwijl je met die grote dozen sleurt.

Je zit in de wachtruimte bij de oogarts. Je weet het niet meer zeker, maar toen je de vorige keer ging, zei de oogarts dat je “binnen een jaar of tien” maar eens moest terugkomen. Je weet eigenlijk helemaal niet zeker hoe lang het geleden is. Ze roept je binnen, kijkt op haar papieren en zegt dat het acht jaar geleden is. Wat een behoorlijke score is, blijkbaar. Ze doet alle dingen en zegt dan dat je ogen eigenlijk niet achteruit gegaan zijn in acht jaar. (De totale aftakeling is dus nog niet begonnen, denk je.) Ze legt je nog iets uit over hoe je met één oog kijkt. Je kunt beginnen nadenken over die nieuwe bril en wat die zou moeten uitstralen.

Tussendoor komt er af en toe nieuws over een dierbare die in het ziekenhuis ligt, en dag na dag verder aansterkt na een heel zware operatie. (Soms is het alsof je het nog niet helemaal kunt vatten, denk je.) (Raar, hoe je niet altijd weet hoe je toekomst moet toelaten.)

Een andere dag. Die middag zullen ze bij je komen eten. Je kijkt ernaar uit, met een kleine proactieve verlegenheid. (Voor een frangipanetaart is dit jaar jammer genoeg geen tijd, er zit nog een extra vergadering tussen.) In je hoofd heb je berekend wanneer alles klaar moet zijn, wanneer je wat moet doen. (Je doet het telkens opnieuw, altijd.) Ze komen eraan, je ziet hen op de fiets. Het voelt als een bijzonder voorrecht, dat zij aan je tafel zitten, dat het zo rustig is. (Ze vinden het blijkbaar ook wel een beetje lekker, of zo.) Iets met een plek, denk je. (Het ontroert je, en ergens is er een verdrietje, ook.)

De volgende dag. Iets is stil in je, iets zou aangeraakt kunnen worden.

De mensen zijn er, zie je, voor de bijeenkomst in de vooravond. (Er moet eerst nog even wat genetwerkt worden.) In de zaal probeer je niet tegen een buis aan te lopen, die nogal laag hangt. (Je hebt weer vastgesteld dat je hoofd enigszins dwars gaat liggen bij te veel methodiekdwang.) Op weg naar boven probeer je in je hoofd alleen die dingen over te houden die echt belangrijk zijn. Je mag het gesprek modereren, je probeert iets zo leeg mogelijk te maken, zodat het gesprek gewoon kan gebeuren. (Je weet trouwens niet helemaal zeker wat gamification is, ook al ben je een fan van de man die dat woord gebruikt.) Er is een plek in het gesprek, voel je, en dat is goed.

Je loopt snel door naar een andere vergadering, de andere kant van het plein. Je bent daarna nog goed op tijd thuis, je wilt alles nog aan kant hebben. De ochtend die begint met een leeg aanrecht begint beter.

In het kader van helemaal mee zijn met de tijd heb je een soort alarmdingetje ingesteld om ’s avonds die cholesteroldingetjes niet te vergeten, om een nieuwe routine op te bouwen. Op het doosje staat dat je ze moet nemen “voor het slapengaan”. Wat op zich wel een interessante gedachte is. De meeste dingen die je doet, doe je voor het slapengaan, in ruime zin. (Stel je voor dat er zou staan dat je ze moet nemen “na het slapengaan”. Natuurlijk is elk na het slapengaan ook een voor het slapengaan dus in wezen is die aanduiding een beetje fluïde. Maar je bent ook fluïde, dus dat komt goed uit.)

In de nacht is er water buiten, je hoort water, je denkt water. (Misschien ben je het ook wel.) Je bent hier, het water is daar, maar het voelt goed dat het zo dichtbij is.

De volgende ochtend, een fijn overleg. Je begint de dingen stilaan te zien. De stappen. De dromen.

Het opruimen begint stilaan zichtbaar te worden. Het is alsof die kamer rustiger kan ademen, zelfs een beetje een plek wordt.

Die avond werk je nog lang door. (Je gaat net over een drempel in je huid, voel je.) Het bericht komt binnen dat een oude vrouw gestorven is. Er is gerommel buiten. Er zijn lichtflitsen. Er is water, veel water.
Er is een verdriet in je, denk je. Je mist iets, en je mist iets niet, of zoiets.

De nacht is stil en rustig, maar je lichaam lijkt geen zin te hebben in de slaap. Je kijkt naar mensen in je hoofd, kijkt naar bewegingen, kijkt naar gesprekken. Alsof je alle tijd hebt, en zij ook. Je denkt aan de stroom.

Je wordt een beetje ingedeukt wakker in de nieuwe dag. Je lichaam zal wel in een plooi vallen, ergens onderweg in de dag.

De vrouw in het filmpje – even een pauze – laat iets zien van haar verdriet en van de lijnen. Je denkt aan lijnen. Je kijkt naar je handen.

Je maakt de presentatie voor de volgende dag. Even had je schrik, maar de woorden en beelden komen vanzelf. Je moet alleen nog maar het verhaal vertellen. (Je denkt aan verhalen.)

Je neemt een grote zak met allerlei kaften mee op de trein naar huis. Ze zullen nog een goede bestemming krijgen. Je brengt ze weg naar de kringwinkel. (De plek was blij dat ze zouden vertrekken, dat ze bij iemand zouden terechtkomen, dus deed je het maar.) Ze zijn blij met je spullen. Terwijl je weer naar huis fietst, voel je hoe kort de vorige nacht was. Je bent week.

Je zou misschien gewoon wat willen rondhangen, maar je gaat toch nog die vieze vuilnisbak schoonmaken. En die lakens moeten nog in de was, hebben zij voor je beslist. Er zijn nog zachte dingen te doen, voel je.

Je ziet haar in het journaal. Zoals steeds ben je trots op haar. (Samen met haar antwoord je iets over een gekwalificeerde meerderheid op de vraag van de journaliste.) Je stuurt haar nog een berichtje.

Je denkt aan zachte plekken.

Je mag traag verdwijnen in de woorden. Er komt nog een foto binnen uit het ziekenhuis. Het ontroert je, hem zo te zien, daar. Het is goed.

04 september 2022

En zo gaat het verder


‘Ik ben blij dat we hier nu zo zitten. Het voelt zo rustig.’
‘Ja, het doet me goed. Het is al zo lang geleden dat we nog eens bij elkaar konden zijn.’
‘Het voelt goed, dat je gewoon kunt aansluiten waar je de dingen neerlegde de vorige keer, of zoiets. Ik houd daarvan, een gesprek dat verder gaat, en dat daardoor blijft.’
‘Ik schrok er een klein beetje van, hoe vertrouwd je me bent, na al die tijd. En dat dat blijft.’
‘Bij sommige mensen of in sommige situaties voel je dat je anders begint te ademen. Iets trekt samen in je huid, je ademt op je hoede. Alsof je telkens een meter achter je adem zit of zo, ik kan het niet uitleggen. En nu is het alsof ik gewoon in mijn adem kan zijn.’
‘Heb je dat ooit bij mij gehad?’
‘Ja, misschien wel. Soms. Maar dat lag ook aan mij natuurlijk.’
‘Ik begrijp wel wat je zegt. Soms zie ik het gebeuren, en is het te veel tegelijk om het uit elkaar te rafelen, als dat een goed beeld is.’
‘Dat is een heel goed beeld.’
‘Ik denk dat jij dat beter kunt dan ik. Soms ben ik nog zo rusteloos, alsof iets me opjaagt.’
‘Maar nu niet, denk ik.’
‘Nee, nu niet.’
‘Hoorde je dat? Die mama die achter haar kind aanliep en aan het zingen was? Met soms ineens een woord dat harder werd uitgesproken, als om een teken te geven aan haar kind.’
‘Ja, ik hoorde het. Maar ik had het meisje niet gezien.’
‘Kijk, ze staat daar, met die geweldige krulletjes.’
‘Het is wel mooi, hoe jij dat altijd ziet.’
‘Het houdt me zacht, denk ik weleens, kijken.’
‘Misschien moet ik ook af en toe kijken naar het meisje. Zoals jij dat doet, met het jongetje.’
‘Gewoon wachten, en vertrouwen, en dan zie je het. Je weet nooit vooraf waar het zal zijn, hoe oud het is, hoe het naar je zal kijken. Kijken, en dan zie je het. En daar begin je dan.’
‘Dat is een mooie gedachte.’
‘Het wordt steeds vertrouwder, voel ik. En dat is als een geschenk.’
‘Ja.’
‘Op weg hier naartoe vroeg de treinmevrouw of ze mocht weten welk boek ik aan het lezen was. Ik vertelde er iets over, en we hadden een heel gesprek over mooie boeken, en over hoe geweldig het is om te lezen in de trein.’
‘Zou ze daarom treinmevrouw geworden zijn?’
‘Ja, dat vroeg ik me ook af. Misschien zorgen mensen die boeken lezen in de trein voor een magische onzichtbare mist waardoor je anders, breder, kunt ademen of zo. En misschien verlangt zij ernaar om zo vaak mogelijk dicht daarbij te kunnen zijn.’
‘Heb je haar naam gevraagd?’
‘Nee, natuurlijk niet. Het hoort bij de magie, dat ik haar misschien ooit nog eens zal tegenkomen in de trein, en dan zal vragen in welk boek ze aan het lezen is. Of misschien zie ik haar nooit meer.’
‘Ik zou het wel gevraagd hebben, denk ik. Of misschien toch niet, ik weet het niet.’
‘Misschien moet ik ervoor zorgen dat ik altijd een extra boek bij me heb, om aan haar te geven, wanneer ik haar weer eens zie.’
‘Dat zou wel scoren zijn natuurlijk.’
‘Ja ja… Scoren is niet zo mijn afdeling.’
‘Daar zal ik maar niets op zeggen.’
‘Wil je nog een latte?’

03 september 2022

En het helen


Het is een moeilijk woord, het is zo groot. Misschien draagt het te veel verlangen.

En het is ook een mooi woord, dat zich soms gewoon laat uitspreken, en alleen al daardoor doet wat het zegt, misschien wel.

Dat zou de zee je zeggen, als je het haar nu zou vragen.

En je zou vragen aan de zee of jij haar zou kunnen helen. En de zee zou glimlachen. Dat je het probeert, en ik weet dat je het probeert, is genoeg, zou ze zeggen.

Misschien was het geen wachten, was het gewoon op weg zijn, naar een nu. Dat zou je ook nog zeggen. En ze zou zeggen dat ze dat al lang wist.

Je ziet jezelf daar zitten, aan de rand van het water. Het licht is er nog even.

Er is troost, in het besef dat de golven tijd hebben. Ze komen telkens weer. Ze zijn het verlangen van de zee. En daarna helen ze zichzelf.

Je draagt een kind in je armen. Je gaat zitten, legt het kind op je buik. Er is één adem. (Je hebt het kind weggehaald uit die ene foto, en op je buik gelegd.) Het kind ziet het litteken op je buik niet. Het ademt warm. En dat is alles.

En er is natuurlijk het concerto voor twee violen, het trage middendeel. (Er zijn zoveel plekken waar je altijd weer naartoe gaat. Als een golf.) Alleen al eraan denken verandert je huid. Misschien is al het verlangen daar, al het verdriet. En zo lang het duurt, is er die mogelijkheid, die belofte. Je kunt het zien, daar waar het helen is. Is.

Het jongetje is ondertussen buiten aan het spelen. Hij kijkt niet naar binnen, hij weet dat jij hem kunt zien, en dat is genoeg.

In de nacht dacht je aan een hand in de nacht. Hoe traag ze was. Wat je zei, wat je hoorde. En daarna sliep je verder.

Soms is wat je ziet nog daar. Misschien zal het daar blijven, dat weet je niet. En er zijn de gaten, die je ook bent. Het is.

In de ochtend, wanneer het nog stil is buiten, laat je de koele lucht je huis betasten. Er is geen verzet. En je kijkt naar het licht. En je denkt: hier wil ik zijn.

Er is ook iets met de lijnen, denk je ineens. Je hebt ze zelf getrokken, in het zand. Je kijkt ernaar, en gaat dan weer verder.

En de pijn. Soms laat ze zich bekijken, soms wacht ze op de dans.

En het verdriet. Het is gewoon als water, denk je soms.

Misschien is dat het ritueel, dat je telkens opnieuw het verhaal vertelt. De woorden naast elkaar. En dat je dan kijkt, hoe ze zich neerleggen, een voor een.

Wat je hoorde over de beuk, de vrouwelijke boom. En dat je dat altijd geweten had.

Je zit nog altijd aan de rand van het water. Het is donker geworden. De zee is er nog, de zee blijft bij je. Ze fluistert je nog iets in je oor, en dan kun je vertrekken.

02 september 2022

Ik wil niet, mama


Hoe de vakantie in de niet-meer-vakantie kantelt. De dag is nog erg gevuld. Je spreekt af met je maatje om koffie te drinken. Hij leert je hoe je met je smartphone kunt bestellen. (De twee jongetjes overleven het leven.) (Om een of andere reden heb je een imago van iemand die niet mee is met de tijd. Een raadsel. Het is natuurlijk wel fijn om zelf te bepalen met welke tijd je hoe mee wilt zijn. Of zoiets.) Raar om vast te stellen dat een flat white, een platte witte, blijkbaar meer kost dan een niet-platte. Zeer informatief. En zo valt er elke dag weer iets te leren. (Wat ook een doelstelling in het leven is.)

Later die dag, na nog een fijn gesprek, fiets je met heel veel anderen rond de stad. Hellingen lijken anders wanneer je fiets, in positieve zin. Wat ook wel een fijne gedachte is.

Die avond een lang gesprek. Je zou dichter bij je zus willen kunnen zijn, maar zo gaat het ook wel. Kijken naar de dingen, waar ze kantelen.

Je had gehoopt rustig nog enkele berichten te beantwoorden, met tijd, maar heeft daar anders over beslist, zo lijkt het.

De volgende ochtend. Helemaal klaar voor de eerste werkdag. Lekker stevig stappen in de ochtend. De trein is weer blij je te zien, zoals altijd.

Een rustige dag, je bent er helemaal alleen. Zelfs de dansende poetsmevrouw is er niet.

Een andere dag. Een cholesterolgesprek bij de dokter. Waarom voelt dit als falen, vraag je haar. Misschien zou je zo graag, zo veel. En de belangwekkende discussie over dat stukje chocolade maakt veel goed.

Je krijgt minder goed nieuws van een vriend. (Misschien doet de tijd iets met een lichaam, zou een interne dialoog kunnen zijn.)

In de vergadering ’s avonds. Iemand kijkt verbaasd naar je laptop. Je bent dus toch de moderne tijd binnengetreden, blijkbaar. (Eigenlijk vind je het gewoon niet fijn, zo’n apparaat in de vergadering, en eigenlijk kun je je gewoon beter concentreren met je schriftje en je potlood en een papiertje met de agenda.) (Maar misschien wijst het imago toch op je algehele saaiheid. Wat ook weer niet zo erg is.)

De nacht lijkt ook een kantelpunt. Je moet van heel diep komen in de ochtend.

Op weg naar de kinesiste zie je een huis dat te koop staat. Misschien is dat wel iets voor die. Je maakt een foto en stuurt die later door. (Qua helemaal mee zijn met de orde der dingen is weer een belangwekkende stap gezet, leg je uit aan jezelf.)

Op het werk zet je samen met je collega de operatie ‘opruimen van de berging’ (anderen noemen het het economaat, wat een bijzonder woord) in gang. Het werd echt wel eens tijd. In een uurtje tijd is er al een gigantische hoop weg, hoewel je het nauwelijks lijkt te zien.

Je had een afspraak, je zou er naartoe gaan, maar je verontschuldigt je. Je buik had je dat aangeraden. Al kun je dat niet in die woorden in verontschuldigingsmail zetten, denk je. Die avond blijf je dicht bij je buik.

Je stuurt nog een klein berichtje aan hen, iets voor hun eerste schooldag, de volgende dag.

Die avond krijg je totaal onverwacht belangrijk nieuws. Iets staat te gebeuren. Je had een beetje gevreesd voor hem dat het nog jaren zou duren eer het moment daar zou zijn, maar het gaat nu echt gebeuren. (Je vraagt iets aan de kosmos.)

De volgende ochtend. Het is de eerste schooldag. Op weg naar het station zie een mama lopen, met haar zoon. Ze heeft haar arm om zijn schouder. Hij lijkt hevig te wenen. Zoon: “Mama, maar ik wil helemaal niet naar het middelbaar!” Mama: “Maar jongen, dat is toch pas volgend jaar, nu nog niet. Het duurt nog een jaar eer je naar het middelbaar gaat.” Zoon: “Maar mama, ik wil helemaal niet naar het middelbaar!” Hevige tranen. (Om een of andere reden verzoent dit alles je met het leven.)

Het weerzien met de poetsmevrouw is uitbundig.

Die avond. In een andere stad. Je zit op een terras, jullie bereiden nog even de vergadering voor. Je krijgt een bericht. De operatie is goed verlopen, lees je. (Je bent zo blij. Je zou nog iets willen doen met de kosmos, maar je hebt nog een vergadering voor te zitten.)

Op weg naar huis zit je zomaar tussen slimme mensen in de trein. (Mag je daar wel zitten? Ze vinden het wel goed precies.) Het is een mooi treingesprek, iets als een trage golf, of zo.

De volgende ochtend, op weg naar de trein. Je dacht net aan haar, en ineens staat ze zomaar voor je neus. (Wat is ze groot geworden, denk je, zoals steeds.) Je bent zo blij haar te zien. Je vraagt of dat neusringetje geen pijn doet. (Waarna je denkt dat dat waarschijnlijk weer een uit-de-tijd-vraag is. Misschien is ze dat ondertussen al gewend van jou.) Je bent trots op haar, en je zegt dat, een beetje onhandig, zoals steeds.

Je kunt even met je zus bellen. Het doet goed. Misschien raak je soms iets van de tijd aan.

Tussen de dingen door volg je de uitvaartdienst op je scherm. De verhalen raken je.

Je zoekt iets moois dat misschien verborgen zit in de graffiti in de tunnel. Je ziet iets met de liefde, denk je.

Je hebt afgesproken met een vriend. Hij zegt dat hij wel gedacht had dat je binnen zou zitten in het café. (Je legt uit dat buiten alle tafeltjes bezet waren, wat ook zo was. Maar toch, misschien ben je wel gewoon onaangepast. Wat ook weer niet zo erg is. En dat alles duurt ook maar tien seconden.) Een mooi gesprek.

Misschien past de liefde ook wel niet helemaal in de tijd, denk je. Wat ook een troostende gedachte is.