Je lichaam lijkt nog een beetje in vertraging, wanneer de week begint. Het is ergens blijven haken. Een beetje. Alsof je een klein beetje uit elkaar schuift.
Misschien zullen de delen elkaar ergens wel weer tegenkomen. Onderweg.
(Je bent nog een beetje onder de indruk van wat je brief deed. Je verwacht het nooit. Het maakt je klein.)
Vroeg op de dag. Ze komt eraan. Het is lang geleden dat je haar nog zag, zo lijkt het. Een heel mooi gesprek. Je leert iets over de betekenis van het woord ‘Legend’ (uitgesproken als ‘Leg’). (Elke dag iets bijleren, het blijft een betrachting.) Iets over de kinderen. Iets over de liefde. De dingen, dus.
Je hoort een verhaal over een leven dat eindigde, te vroeg. Het maakt je stil.
Een andere dag. Het is fris buiten.
De koffie is goed, net als het gesprek. Er is iets vertrouwds. Je kunt terugkeren naar iets, en weer verder gaan, of misschien was het er gewoon de hele tijd.
In de vergadering merkt iemand dat je een nieuwe bril hebt.
Je fietst naar je volgende afspraak. Het landschap kijkt naar je, herkent je, denk je.
De mevrouw is rustig en vriendelijk. Je vertelt het verhaal, vraagt haar iets. Ze bedankt je. Je bedankt haar.
Het is druk in het postkantoor. Je kijkt graag naar mensen in een postkantoor. Je ziet iets van de dingen in een postkantoor. Je geeft het verjaardagscadeau uit handen.
In de winkel leg je uit dat je bril nog een beetje autonoom beweegt, wat je niet de bedoeling lijkt. De brilmeneer bevestigt dat, met een ernstig gezicht, en neemt je bril mee om er iets mee te doen. (Wees voorzichtig met mijn bril, denk je.) Het is beter, denk je, wanneer hij terug is. Je bedankt hem, hij bedankt jou.
Iets maakt je moe in de vergadering. Je kijkt, meer doe je niet.
De avondafspraak gaat niet door. Het is goed, alleen in het huis zijn. Je kunt rustig even telefoneren.
(Iets blijft nog steeds achter, ergens. Soms zou je willen weten wat je moet doen.)
Een ochtend. Je loopt door de stad. Je denkt aan iemand.
Weer thuis. De plek is veilig. Je kunt de dag gewoon laten komen.
De mevrouw in de winkel. Je vraagt de light kaas. Ze vraagt of je die andere wilt proberen. “Ik heb meestal die.” “Ja, dat weet ik.” “Ik weet dat je er nieuwe ging zoeken.” “Ja.” “Geef me dan maar een vingertje van die nieuwe, met die kruiden.” “Ja, dat is goed.” (Soms is de wereld overzichtelijk.)
Je zegt de avondafspraak af. Het is beter zo. Je wilt alleen een dekentje, en niet te veel van iets.
Ook nu weer bijzondere dromen. In een ervan ben je in een grote winkel. Met veel hout. Warme kleuren. Ineens komt een klein meisje naar je toe. Ze klampt zich aan je vast, ze wil dicht bij je zijn. Je zet haar in je nek, dat was wat ze wilde, denk je. Het lijkt alsof iemand haar heeft achtergelaten in de winkel. We zullen samen wachten, zeg je. Ze zegt niets, neemt je hoofd nog wat steviger vast. Jullie kijken naar de mensen in de winkel. Misschien zal er wel niemand komen.
De volgende ochtend. Nog maar eens een mevrouw die vindt dat haar handtas echt wel een eigen zitplaats nodig heeft in de trein. Met veel gezucht schuift ze opzij om plaats te maken voor iemand anders. Die mevrouw gaat tegenover je zitten, en knipoogt even.
Je collega’s vinden dat je er jonger uitziet met je nieuwe bril. (Misschien hebben ze dat eerst onder elkaar afgesproken of zo.) (Je zegt het haar. Zij bevestigt.)
Onderweg naar de andere stad zie je iemand staan op een perron. (Je dacht net nog aan haar, denk je.)
De studenten kijken de hele tijd naar je, terwijl je je les geeft. (Ze zullen je wel een beetje raar vinden, denk je.) Iemand knikt en glimlacht de hele tijd. Zij lijkt je te kennen van iets. (Je bent aan de andere kant van toen, denk je.)
Je haalt die ene trein nog net. Je moet dus niet overstappen onderweg. Je kunt alleen zijn met je boek, dat bijna uit is. Iets over jezelf vergeven.
Op weg naar huis ga je nog even langs de winkel. Voor een potje confituur. De mevrouw van de kaas zit nu aan de kassa. “Wilt u graag een gratis chocolademuffin?” “U brengt me in verleiding.” “…” “Ja, doe maar.” (De wereld is nog steeds overzichtelijk.)
Tijdens het koken voel je je week. Het is goed, denk je. Weekdankbaarheid.
Tijdens de vergadering denk je iets over hoe oud je bent. En met de nieuwe bril zijn de lijnen in je hand veel scherper te zien.
De volgende ochtend. De mevrouw tegenover je in de trein lijkt helemaal te verdrinken in haar boek. Het is alsof ze vergeet te ademen.
Je loopt naar je werk. Er is een heel gesprek bezig in je hoofd. Je dromen zijn zo groot dat ze pijn doen, soms. (Soms weet je niet goed of je in de tijd past.)
De mevrouw in het filmpje doet iets met yoga, en worstelt met haar sarong.
Je werkt het lijstje helemaal af. (Iets is niet helemaal rustig, maar het lijstje is op.)
Op weg naar huis zie je haar staan. Je bent altijd blij haar te zien. (Ze lijkt weer eens zo groot.) Je loopt snel weer verder, ze heeft belangrijker dingen te doen.
(Je maakt iets rondom je, als een stolp. Voor nu. Straks mogen er alleen woorden zijn.)
De avond mag stil zijn.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten