En soms, ineens, op een onbewaakt moment, lijkt je lichaam zo wankel. Heel even. Daarna ebt het weer weg. Of misschien blijft het gewoon. Omdat het is.
Het is het seizoen van alle onderzoeken. Zoals elk jaar.
Het is als een ritueel. Je hebt het afgesproken met jezelf. Dat je dat wat toen gebeurde niet meer zou laten gebeuren. Dat je alles zou doen om gewoon in het leven te blijven. Het is waar je elke dag nog dankbaar voor bent. En het is als een belofte, aan je dierbaren. Zij hebben je in het leven gehouden, toen het ook anders had kunnen gaan. Je hebt het beloofd, aan hen. Dat je zorgzaam zou omgaan met het kwetsbare leven dat je zomaar terugkreeg. Het is een belofte, aan zij die er niet meer zijn. Over de dood heen hebben ze iets in je handen gelegd, denk je soms.
Het zou dus een plan kunnen zijn. Dat je er geen bezwaar tegen hebt om nog lang in het leven te blijven. Misschien ben je klaar om elke dag te vertrekken, als het zich aandient. Maar als het even kan, mag het nog langer duren. Er is nog zoveel te doen. Misschien kan het een verschil maken voor anderen, dat je er nog wel bent. Leven, het is het antwoord op de vraag.
En altijd is er wel iets dat net een heel klein beetje anders loopt dan je zou willen. Misschien is dat gewoon het rustige bewijs dat je niet alles kunt controleren. Misschien moet je dus ook daar dankbaar voor zijn.
Die dag, half de week. Straks moet je nog even bellen om de resultaten van het bloedonderzoek te horen. Je bent nog rustig aan het werk. De poetsmevrouw vraagt wanneer je met vakantie zult gaan en hoe lang. Je vertelt het haar. Ze vraagt of je haar toch wel zult missen. Natuurlijk zal ik je missen, zeg je.
En later zit je in de trein. De opgewekte treinmeneer is net voorbij gekomen. Je belt naar de dokter. Ze legt je uit dat alle waarden heel goed zijn, behalve die ene. Die was vorig jaar nog heel goed, en nu niet meer. Je legt haar uit dat je al zo ongeveer alles gedaan hebt wat je kunt om die waarden laag te houden. Het leek ook goed te lukken. En nu dit.
(En de stemmen in je hoofd gaan in discussie. Er is een stem die zegt dat je rustig moet blijven. Dat je al eerder ook even in paniek sloeg, tot de dokter je het allemaal opnieuw uitlegde, en het ineens niet meer zo erg leek. Dat het dit keer misschien ook zo is, want het was niet de dokter die je altijd hebt, en misschien heeft zij het gewoon niet goed uitgelegd.)
(En er is een stem die je lichaam is. Een heel klein moment van wanhoop. Iets over zo hard je best doen. Al die dingen die je al hebt laten vallen, en nog is het blijkbaar niet genoeg. En heel even voel je je zo machteloos. Heel even ben je weer toen.)
Je was een klein beetje zenuwachtig voor je vertrok. Als je het ritme in je dag goed respecteert, loopt het meestal goed. Je hebt allerlei systeempjes bedacht voor jezelf. Dingen die je altijd op hetzelfde moment doet. Het lijkt dan of de kwetsbaarheid verder weg is, wat natuurlijk ook maar een illusie als een andere is.
(In de vooravond ergens naartoe moeten, ver weg, niet op je gewone uur kunnen eten, dan niet thuis zijn, het is altijd een beetje spannend, dat weet je. Erop vertrouwen dat het goed zal gaan is altijd de beste aanpak.)
Je bent bij het gezelschap, je werd daar verwacht, je had een rol. En je hoort interessante verhalen. (En terwijl denk je: ik moet straks nog zo lang in de trein zitten, hopelijk mis ik hem niet.)
Op het juiste moment kun je vertrekken. Je wacht op de trein. Je voelt dat je buik niet van plan is mee te werken. (Als alles goed zou gaan, zou het een heerlijke treinreis zijn. Gewoon verdwijnen in het ritme. Lezen in je verse boek, als een ritueel. Als niet alles goed zou gaan, zou het lang wachten zijn, een soort beproeving. Niet alles gaat goed.)
En tegelijk kun je alleen maar wachten, in dat moment, op dat perron waar je nog nooit eerder was. De omroepstem begint de vertragingen aan te kondigen. Het koppel dat die trein nodig had om in Brussel-Zuid hun aansluiting te halen wordt zenuwachtig. Ze lopen terug, hopen een bus te kunnen nemen. Je wacht, schijnbaar rustig. Een klein beetje bevroren, een klein beetje machteloos.
Na een lange vertraging komt de trein eindelijk. Je lichaam is uit het ritme, er is niets dat je kunt doen.
(Het is wat het is, dit is nu lastig, straks is het weer voorbij, morgen is alles weer gewoon. Het zou een oefening in overgave kunnen zijn. Wat het misschien eigenlijk ook wel is.)
De trein is eindelijk gearriveerd. Je hebt nog dat hele stuk te gaan. (Misschien is dat een rituele beproeving.)
Je voelt je alleen maar wankel, terwijl je door de straten loopt. In dat ene moment laat je lichaam je weer voelen hoe kwetsbaar de verworven controle was. Misschien wil iets je bij de les houden. Het raakt een diepere huid. (Een herinnering diep in je lichaam, hoe het je in de steek liet, mogelijk opnieuw in de steek kan laten, altijd in de steek kan laten, zal laten, hoe je altijd toen zult zijn, heel even.) Je observeert jezelf. Je ziet geen paniek, wel teleurstelling, verdriet.
Je spreekt jezelf toe. Iets over onbestendigheid. Dat dat niet de uitzondering, maar het uitgangspunt is. (Goed geprobeerd, denk je.) Je zegt iets over dat dit gewoon is wat het is. Als je niet doet wat je moeizaam had verworven, kan het af en toe fout gaan. Meer is het niet. (Minder ook niet, denk je.)
Weer thuis volgt de rest van het ritueel. Er is ergens een diepe eenzaamheid. Je weet dat die ook gewoon over zal gaan. Morgen is een andere dag. Je doet de lichten uit, dankt voor het leven dat weer een dag langer bij je gebleven is. Je geeft je uit handen aan de nacht. Morgen zal er weer licht zijn. Misschien kan het zo eenvoudig zijn.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten