De week kondigt zich aan als een klein beetje hectisch. Er moet zoveel. Volle lijstjes. Het junigevoel. (Iedereen probeert nog snel die ene vergadering, dat ene ding te doen.)
En eigenlijk verlang je naar een grote leegte, en ook mooie woorden.
(Je denkt nog aan die foto in de krant. De foto zei iets over je. Je moest blijven kijken om het te zien. Iets over waar je nu bent in de tijd, in je lichaam.)
Ze staan rond de grote pan. Kom je kijken naar het korstje, heeft iemand gevraagd. Je gaat nog eens terug. Eerder had men je al uitgelegd wat stoomgaatjes waren. (Al leken ze ook wel op stoombubbels, dacht je even.) En zo heel even, tussen alles door lijkt dat woord een lege plek.
(Er is iets met die hand, had je enkele keren gehoord. Je had ooit ook iets geleerd, over die hand, op die plek.)
Een andere dag. Je kijkt naar het lijstje. Alle dingen die je liefst gewoon traag naast elkaar zou willen doen. Het lijstje zal geduldig wachten.
Je denkt nog even aan die grap die je maakte aan de kassa, enkele dagen eerder. De mevrouw zei dat het niet lukte, nog maar eens, om de veggieburgers te scannen. Je zei dat ze waarschijnlijk burgerlijk ongehoorzaam waren. De mevrouw keek je met een lichte vertwijfeling aan.
De man op het scherm legt aan jou en je collega uit hoe je die nieuwe website moet bedienen. Het is een stroom informatie die je een beetje doet blokkeren. Je moet het op een of andere manier in je hoofd kunnen zien, voor je verder kunt. (En je snakt af en toe naar een momentje van poëzie, zomaar tussen al die andere woorden door.)
In de trein op weg naar die andere stad, voor je vergadering. Je leest in het boek dat je nog zou moeten bespreken. Je las het eerder al in het Engels, nu in het Nederlands. Het groepje blije jongeren maakt net iets te veel lawaai. En ze zijn ook mooi om naar te kijken. Hoe gretig ze lijken in het opzuigen van het leven.
De kom met de heerlijke aardbeien midden op de tafel tijdens de vergadering. En ja, zo begin je, Every Grain of Sand. In die ene uitvoering, zegt ze. Ja, zeg je.
De volgende ochtend. Je stapt uit de trein. (Je zou iets moois en zachts kunnen gebruiken, denkt iets in je.) Je loopt voorbij het bord met de speciale meldingen. Er blijkt sprake te zijn van een seinvoorbijrijding. Misschien zal dat het mooiste woord van de week worden. Iemand heeft dat ooit voor het eerst gebruikt. Iemand heeft zo voor een glimlach gezorgd. Zomaar een cadeau.
Een vergadering waar je eigenlijk niet veel zin in had. Omdat je vermoedde dat iets zou gebeuren, wat ook gebeurde. Wat het met je doet. (Het zal weer helemaal door je lijf moeten sijpelen, weet je al.)
Het is beter dat je die avond niet naar die samenkomst gaat, voel je. (Je voelt je een beetje schuldig.) Je wilt alleen maar alleen zijn, omhuld door een warme lege plek, als dat zou kunnen.
Je beseft ’s morgens dat je ’s avonds te laat weer thuis zult zijn om nog brood te kunnen halen. Op weg naar het station loop je langs die bijzondere bakker. Het brood hangt in een linnen tas aan je schouder. Het is nog warm, ruikt heerlijk. De geur blijft naast je, de hele treinrit, en de rest van de dag. Een geur als een mooi woord.
Op weg naar je werk is er een omleiding. Met een grote machine wordt de asfaltlaag weggeschraapt. Je moet langs een andere route. Je komt door de straat waar Victoria woonde, besef je ineens. Hoe zou het met haar zijn?
De videovergadering. De man die de vergadering voorzit spreekt de naam van zijn eigen medewerkster systematisch verkeerd uit. (Het is alsof je iets ziet in haar ogen.)
Die middag vertrek je naar die stad in het oosten. Je leest verder in het boek. (Je rijdt door een landschap dat je steeds weer heel even doet denken aan een vroegere geliefde, en aan hoe het landschap rook daar.)
Je loopt van het station naar de plek waar je een lezing gaat geven. Ineens valt de regen met bakken uit de hemel. Een beetje zompig kom je op je bestemming aan. (Denken aan mooie woorden helpt een beetje tegen de regen.)
Zo ver ben je al, denk je, op het lijstje, op weg naar huis. (Je buik wou al thuis zijn.) Nog een vergadering te gaan, die avond. (Je denkt iets over plaatsen waar je gaat staan, iets over je stem, iets over je handen, iets over wat je te doen hebt.)
Ze zit al de hele week in je hoofd. Ze zal de volgende dag over de oceaan vliegen, naar de andere kant van de wereld. Het is nodig dat je het nog eens zegt, dat je hoopt dat ze veilig en wel zal aankomen daar. Als om iets te bezweren. Het bericht vertrekt nog in de nacht.
De volgende dag. Nog drie afspraken, voor het avond zal zijn, en dan zul je de week overleefd hebben, of zoiets. Je schrijft rustig in je nieuwe schriftje. De dingen volgen elkaar op. De laatste afspraak verloopt beter dan je had verwacht. Terwijl het gesprek nog even uitloopt, kijk je naar de moeder buiten, hoe ze met haar kinderen bezig is.
Je maakt je lijstje klaar voor het volgende seizoen van mooie dingen. (Je ziet jezelf al in de schouwburg zitten.)
Je krijgt een berichtje. Ze is veilig aan de andere kant van de oceaan. (Je zult nooit helemaal begrijpen hoe berichtjes dat doen, zomaar over de hele wereld naar je toe vliegen. En dat is wel een fijne gedachte.)
Geen opmerkingen:
Een reactie posten