Hoe doe je dat, een moeder in de dood teruggeven aan de aarde? Misschien zijn er dingen die je hoort te doen, of hoort te voelen. Misschien weten we het niet. Misschien hoeven we het niet te weten.
Ze stond daar al drie jaar, de urne van je moeder. In jouw huis. Ze stierf bij het begin van die vreselijke pandemie. Terwijl zoveel anderen soms nauwelijks afscheid konden nemen van hun dierbaren, kon jij met je zus die laatste dagen bij haar zijn. Het was een verwarrend gevoel, iets tussen dankbaarheid en schuld.
Na die moeilijke weken die eraan vooraf gegaan waren, waren die twee laatste weken als een soort rustpunt voor haar, denk je. De palliatieve afdeling was een veilige plek, ook voor twee kinderen die hun moeder uit het leven zouden gaan dragen.
Misschien is de dood, en hoe je ernaar toe gaat, een beetje zoals het leven. Je komt ook de zoon of dochter tegen die je zelf was. Dat wat er niet was, komt er niet ineens. Dat wat er wel was, blijft en laat zich zien.
Hoe het juist was, zul je nooit weten, maar het voelde alsof zij daar in die laatste dagen samenviel met zichzelf. Je kon naast haar zitten, en er was alleen maar dat moment. Alsof het even ontdaan was van de zwaartekracht van de tijd. Jij hoorde de laatste woorden die ze zei. Je had gehoopt dat het je zus zou zijn geweest, maar het was anders.
Ook in afwezigheid kun je zijn, je leert het al een heel leven. Ook als je iemand niet aan kunt raken, kun je er wel naast gaan staan misschien. In elk moment is er een keuze. Dat wat je wel doet, dat doet ertoe, ook als het stotteren is. Het helen vraagt tijd, en in die tijd beweeg je.
Je zei het in de brief die je voorlas bij haar afscheid. Dat je gevochten hebt met haar demonen. Zij hebben hun woorden geschreven in jouw lichaam. Je ziet ook het goede dat ze wilde, en het maakt je dankbaar. Je ziet het gewicht dat zij meekreeg. En soms denk je dat iets daarvan bij jou gestopt is. Het is.
Wat je zag, in die maanden voor en na. Hoe jullie dat deden, je zus en jij. Als een breekbare en onvoorwaardelijke thuis, zoekend, niet wetend, en daardoor vindend. Wat zou je zijn zonder haar. Die laatste ogenblikken op die donderdag net na de middag, het afscheid, het opruimen van het huis. Telkens was er een drempel van thuisloosheid die je over moest. Zoals in het oude huis, tot de laatste opruimdag. Het huis nam geen afscheid, bleef zwijgen. Daar voorbij gebeurde het. Met een thuis zou je misschien geweten hebben hoe dat allemaal moest, of dat hoop je misschien. Het voelde wel goed, dat het was zoals het was.
Ze zou het ongetwijfeld heel grappig gevonden hebben, hoe jij met de bus en de trein haar urne kwam ophalen bij de begrafenisondernemer, op die drukke kerstdag. Hoe je voor die ene keer wel iets zette op de zitplaats naast je in de trein. Hoe je bang was dat die plastic zak zou openscheuren ergens onderweg. Alles kwam veilig en wel aan bij jou thuis. En daar zou ze de hele tijd wachten, tot nu.
Het heeft iets merkwaardigs, dat ze die hele tijd net bij jou in huis was. Misschien was die stille aanwezigheid, naast elkaar, zonder woorden, symbolisch voor iets. Voor wat er was, voor wat er niet was. Misschien zou je verwachten dat er dan iets gebeurt, iets alsnog. Maar zo werkt het niet, niet echt. En toch was het ook wel een rustige plek, denk je. Al bleef er een eenzaam zwijgen.
Tot jullie vonden dat het tijd was. Voor die laatste plek, die ook de eerste plek zou aanraken. Zodra het idee er was, voelde je dat het goed was, dat het tijd was. Het zou een natuurbegraafplaats worden, daar waar ze als kind woonde, daar waar haar moeder stierf. En iets van de as zou nog andere bestemmingen krijgen, zoals de zee, dat hadden jullie haar beloofd.
Zo vaak dacht je dat je iets niet voelde dat je zou moeten voelen. Er kwam geen hevig gemis, er bleef een verdriet over wat er niet was geweest, voor jou en voor haar. En er was in dat alles een trage vrede gegroeid, denk je, naast je opstandigheid. Iets in jou wilde wel dat zij ergens thuis zou kunnen komen. Je zou haar het thuis wel toewensen zoals in dat ene liedje. Een plek waar zij de zwaartekracht van de tijd zou kunnen afleggen.
En in die laatste dagen voor, was er een dubbel gevoel. Dat die urne, die al die tijd daar op die ene plek had gestaan, onaangeroerd, je huis zou gaan verlaten, het leek toch iets te gaan veranderen. Misschien zegt dat ook iets over jouw plek van thuiskomen. En er was dat beeld van haar, van waar ze nu zou zijn. Je zag een tussenplek, een plek van ingehouden onrust, de lippen op elkaar, je zag geen vrede, geen thuis.
Al die praktische dingen, al dat gestotter en gestuntel, ze zou het opnieuw grappig gevonden. Dat je de urne moest openmaken om een deel van de as eruit te halen. Hoe je dat moet doen, en hoe je voorkomt dat er iets fout gaat, hoe heerlijk aards dat is. En weer met diezelfde plastic zak met daarin de doos met de urne op de trein en de bus, terug naar het noorden van het land. Dit keer niet op een plaatsje naast je op de bank.
Je komt eraan, je bent nog te vroeg, je zus en de kinderen zijn er nog niet. Je kijkt rond op de begraafplaats van de landlopers, waar ook de natuurbegraafplaats is. De kruisen van de mensen die er alleen met een datum liggen, soms met initialen. Deel van een uitgestrekte plek, van rust en pijn. En dan het grasveld, waar het straks zal gebeuren. Er is nog afwezigheid.
Je loopt de anderen tegemoet. Na een koffietje keren jullie samen terug, dit keer samen. Heel even weegt het besef, jij bent alleen, zij zijn met zes. En daarna is het weer goed, het is.
Dit is de wei, hier dicht bij die grote boom, hier zal het gebeuren. Je opent de urne, je geeft het kleine schepje door. Iedereen doet iets, zegt iets. Het laatste stuk doe jij samen met je zus. Er is nog genoeg over voor bij die twee berkenbomen. Ze had iets met berken. (Zoveel dingen gaan door je hoofd, en zoveel ook niet.)
Wanneer het voorbij is, voel je: dit is een goede plek. Misschien kun je hier thuiskomen dicht bij zoveel ontheemden. Misschien is dit een plek om te blijven. Misschien wilde ze graag alleen zijn in haar samenzijn. Van hieruit kan ze alles bijna zien. Daar waar ze woonde als kind. Daar waar haar moeder begraven ligt. Daar in de verte waar ze geboren werd en ze later zou wonen met haar gezin. En er is die stille natuur, die geen vragen stelt, en haar vredevol in zich opneemt. Misschien kan het hier gebeuren.
Later aan de eettafel worden er verhalen verteld. Je was nog even naar het oude huis geweest. Het zegt je niets meer, het staat er, en het is weg. De anderen aan de tafel, ze ontroeren je diep. Zij zijn een deel van je thuis. We hebben het goed gedaan, zeggen je zus en jij tegen elkaar.
De terugreis, weer in de bus en trein, voelt lichter zonder die zware tas. Het is goed zo.
Je komt thuis, ziet dat er een lege plek is, daar waar de urne stond. En even zie je iets, denk je, van een tussenplek die voorbij is, voorbij zou kunnen zijn.
Gelukkig heb je nog een heel leven om te oefenen in thuiskomen.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten