Het zijn de laatste dagen voor, de dagen tot aan. Daar waar het net voorbij het kantelpunt zal zijn, daar waar iets zich neer zal leggen. (Dat is toch het plan.)
Je probeert de dagen die zullen komen al een beetje in je hoofd te zien. (Daar waar je aan land zult gaan.)
Er is nog zoveel te doen, een lijstje, een uitzicht op een clean desk. (Of toch iets dat daarop lijkt.)
Je praat met de meneer die de toegangscontrole moet doen. Je praat met de meneer aan het onthaal. Iemand komt je ophalen. De vergadering zoekt zichzelf, voorzichtig. Dingen worden gezegd, bij elke herhaling telkens iets duidelijker.
(In het station is er een ongeval gebeurd, lees je. Het verkeer komt weer op gang, iemand heeft iets ergs meegemaakt.)
De wenskaarten beginnen binnen te komen. (Hopelijk zal het je lukken om de jouwe op tijd buiten te krijgen.)
Je mag op bezoek gaan bij de baby. (Het is als een feestje.) Je kijkt. Je kijkt. (Je smelt.) Even mag de kleine uk bij je zitten. Hij kijkt je aan, heel uitgebreid, elke rimpel bestuderend (waarschijnlijk). (Zo’n kale kop, het zorgt meteen voor een verwantschap.) Nadien loop je glimlachend door de stad.
Een andere dag. Het lijstje, het loopt lekker, denk je.
(O ja, tussendoor zou je ook nog je wens moeten maken.) Je leest de wens van vorig jaar. (Merkwaardig hoe je wens je een jaar later laat zien waar je stond, toen.) Welke woorden zouden er komen? Je wacht. (Een woord komt. Het was op zondag naar je toe gekomen, als woord voor dat stukje dat je nog te schrijven hebt.)
Je begint aan je stukje. Het zou fijn zijn als er al iets komt. (Een tekst kan op weg gaan. Daarna kun je gewoon volgen.)
De laatste avondvergadering van het jaar. Nadien loop je naar huis, ineens heel erg moe. (En je hebt nog die afwas te doen.)
Een andere dag. Op weg naar de kinesiste kom je haar tegen. Het is zo lang geleden dat je haar nog zag, al dacht je al vaak aan haar. (Nu wil je niet naar de tijd moeten kijken, nu wil je alleen maar luisteren, denk je.) Hoe het met haar gaat? Of ze het een beetje vol kan houden? (Het verwart je dat je moet vertrekken. Je probeert zo snel mogelijk te stappen, loopt sommige stukjes. Je verontschuldigt je voor die twee minuten te laat.)
Het lijstje. (Dat en dat en dat nog.)
Je werkt je wens af. Je werkt je stukje af. (Die twee haken in elkaar.) (Bij het schrijven dacht je aan haar, ze zal het wel zien, denk je.)
Terug in de stad. (Al de hele week lijkt iedereen zo onrustig. Voetgangers, fietsers, automobilisten, … iedereen lijkt zenuwachtig, wil nog snel iets.)
Vooruit denken, in het kader van de nieuwjaarskaartenlogistiek. Je staat aan te schuiven in het postkantoor, het is er druk. (De man naast je zaagt omdat hij vindt dat het niet snel genoeg vooruit gaat.) Extra voorraad postzegels, check. Op weg naar de andere winkel. (Een groot bord met het woord ‘Wintertijd’. Waarom willen mensen poseren voor een bord met het woord ‘Wintertijd’?) Extra voorraad omslagen, check. En o ja, je hebt ook nog kaas nodig.
Je leest de tekst van je stukje in. Je stuurt alles door. (Het was alsof dat de laatste grote opdracht was voor dit jaar.)
Het raadsel van de kerstfilms.
Een andere dag. Een conferentie en een grote vergadering. Heen en weer lopen met het fototoestel. Momenten in een gezicht afwachten.
Tussendoor nog proberen je ander werk te doen, in etappes.
Bijna weer thuis. In de winkel glimlach je naar de mevrouw van de kaas. (Je bent voorspelbaar.)
(Die enkele kerstcadeaus die je nog zou moeten kopen. Je zou het nog ergens tussendoor moeten schuiven.)
Een ingewikkelde droom
Een andere dag. (De laatste dag voor, een soort marathon.) De mensen in de trein zien er moe uit. Ze willen allemaal een beetje alleen gelaten worden, zo lijkt het.
We zijn aan de andere kant van de langste nacht, denk je.
Je begint eraan, probeert zo snel mogelijk door te werken. (Normaal ben je op deze dag bijna altijd helemaal alleen op het werk, nu is iedereen er. Telkens een beetje afgeleid.)
Je probeert zoveel mogelijk af te krijgen voor het kerstetentje begint. Het is gezellig aan de tafel. Snel na het dessert ga je weer verder werken, nog net enkele dingen te doen voor het stadium van de relatieve clean desk.
En net wanneer je klaar bent met alles op je lijstje, klaar om nog te gaan helpen met de afwas, komt er nog een mail binnen. (Iemand schept er blijkbaar een of ander plezier in om jouw opgeruimde gevoel nog net ultiem te komen verstoren. Sommige mensen zijn raar, en heel vermoeiend.)
Voor je vertrekt, probeer je nog snel zoveel mogelijk dingen af te wassen. De vermoeidheid begint te komen, terwijl je naar het station loopt. Je laat die ene volle trein zonder jou vertrekken, neemt de volgende, met veel plaats om alleen te zijn.
Bijna thuis, je loopt over de markt. Een auto stopt naast je, het raam gaat open. De mevrouw binnen vraagt of je misschien op weg bent naar je auto, zodat ze misschien jouw parkeerplaats kunnen hebben. Je zegt dat je gewoon op weg bent naar huis. Ze zegt dat dat oké is. In al die jaren heb je dat nog nooit meegemaakt, denk je. (Een stem in je roept iets dat mogelijk als onbeleefd zou kunnen worden beschouwd.)
Je bent eindelijk thuis. (Het huis is blij je te zien, zegt dat het je graag zou omarmen, in etappes.)
Het mag komen, denk je, alles aan de andere kant.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten