Je denkt nog aan die mevrouw gisteren in het nieuws. Ze ging ergens willekeurig in de straat aan mensen vragen wat ze missen en wat ze graag snel terug zouden willen doen. Vaststellen dat het eerste dat in je hoofd komt is om weer gewoon in de trein te zitten. Een plekje met je kranten en een boek, en het landschap buiten. Je gedachten die zich neerleggen in het ritme van de trein. De trein die over de grens gaat, naar het verre ginder. Hoe je lichaam een reis wordt. Hoe je kunt verdwijnen in die beweging.
De trein wacht wel op jou.
Spinvis en Saartje zingen op je scherm. Het beeld spoort niet helemaal juist met het geluid. Maar het is goed.
Reis ver, drink wijn, denk na. Lach hard, duik diep. Kom terug.
Die woorden, je weet nooit wat er met die woorden is, waarom ze je meteen vloeibaar kunnen maken.
Die ene plant op je terras. In de winter dacht je nog dat je hem helemaal kwijt was. Er leek niets meer. Tot er zo’n klein puntje terug kwam. Aarzelend. En ondertussen weer op weg. Kom terug. Misschien is dat het. Dat niet alle dingen weggaan van jou.
Het is iets van de trein. Dat je je een beetje uit handen moet geven, en dat je in die lege plek kunt blijven. Als het goed gaat, voel je je gedragen daar.
De tekst is een soort spiegelbeeld daarvan. De tekst geeft zichzelf uit handen, in jouw handen. Het is aan jou om het spoor te volgen. Je ziet het niet, maar je weet dat het er is.
De tekst komt.
Je fietst de straat in. Een beetje verder zie je zo’n bord met een snelheidsmeter op, met die grote cijfers. Je doet een klein beetje moeite. 28. Dat staat er. Niet zo slecht.
Het verhaal dat je gisteren hoorde, dat het water al terug gezakt is. Je voelt het in je huid. Misschien is ze daarom zo droog. Droog verdriet.
Misschien zitten ze ergens samen naar ons te kijken. De mensen die zijn vertrokken. Misschien zitten ze daar, zwijgend, als achter een glazen wand. Ze kijken.
En de anderen, die hen niet hebben kunnen dragen. Het is misschien wel hun kruisweg.
Hier en daar zie je mensen, terwijl je fietst. Lentejurkjes. Zonverlangende armen. En toch nog aarzelende ogen.
De lente moet het even zonder klankbord doen, maar lijkt dat niet zo erg te vinden.
Die ochtend had je je nog eens kwaad gemaakt. Ze doen het nog eens, denk je. Nog eens. Eens je beschamend bezig bent, kan het altijd nog erger, zo blijkt.
Je ratelt een tekst bij elkaar. Vingers kunnen ook ratelen, dus.
Daarna legt het zich een beetje neer.
Die andere planten op het terras. Takken met donkergroene blaadjes. En daar komt telkens zo’n toefje bovenop. Van lichtgroene blaadjes. Eigenzinnig in de zon.
Je schrijft verder. Je kijkt naar de woorden.
Je gaat de was ophangen. Het beertje krijgt even een ander plekje.
En het is nog altijd zo. Dat ene moment. Die ene stilte. Dat moment net voor. Net voor het zal komen. Als een laatste uitademen. Dat is op een of andere manier het meest intense moment van de hele passie.
Wir setzen uns mit Tränen nieder.
Het is zo eindeloos desolaat en troostend tegelijk.
Er is iets met de dood in deze week.
Misschien is het goed om vloeiend te zijn.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten