Om een of andere reden ga je anders ademen wanneer je een boek van Claudio Magris leest. Je voelt je in zijn woorden in een veilige haven, ergens aan de grens van iets, waar er vele kleuren zijn, waar eindeloos veel verhalen rustig wachten om verteld te worden. Het is een plek waar de dingen schuren, altijd in beweging, zonder vastigheid. Maar je bent als lezer in goed gezelschap. Je kunt je rustig in de woorden laten glijden en mee bewegen naar plekken die je niet kende en die er toch de hele tijd al waren. In zijn nieuwe boekje, Zuiderkruis, is het niet anders. Het heeft als ondertitel: “Drie ware en onwaarschijnlijke levens.” Drie mensen die naar het einde van de wereld gaan en daar iets vinden dat er altijd al was en dreigt verloren te gaan. Daar, letterlijk in de marge, wordt iets zichtbaar over de plek die ze achter zich lieten.
Het boek bevat drie levensverhalen van mensen die vanuit Europa vertrokken naar Patagonië, Araucanië en Vuurland. Ze hebben echt bestaan. Hun verhalen worden op een subtiele manier met elkaar verbonden en verweven in een tapijt van andere verhalen met veel verwijzingen naar allerlei schrijvers en wetenschappers. En zo kijk je mee, en lees je ook die plekken.
Het eerste relaas gaat over Janez Benigar, een Sloveense avonturier die vertrekt richting Argentinië en zich al snel vestigt tussen de inheemse bewoners. Hij gaat leven zoals de Mapuche, trouwt twee maal en krijgt kinderen. Hij is de Europese beschaving ontvlucht en vindt een bestemming in zijn nieuwe thuisland. Hij bestudeert en beschrijft de talen, schrijft over bestuurlijke inrichting, verdiept zich in de spirituele tradities. Die grote plek aan het einde van de wereld is het knooppunt van allerlei mythische verhalen, maar het is ook een soort vrijplaats waar allerlei machten hun gang gingen. Het is het toneel van eindeloos politiek geweld en van een vreselijke onderdrukking van de inheemse bewoners. Benigar kiest op zijn manier onvoorwaardelijk voor hen en gaat zo rustig maar vastberaden in tegen het vernederende beeld van ‘de wilde’, gemotiveerd door een modern superioriteitsgevoel.
De tweede persoon die aan bod komt, is de Franse advocaat Orélie-Antoine de Tounens. Die benoemt zichzelf tot koning van een niet-bestaand rijk in Patagonië en Araucanië. Hij heeft fictieve ministers en maakt een grondwet. Hij wordt opgepakt, komt in een psychiatrische instelling terecht, komt weer naar Europa en blijft proberen om te terug te keren en zijn missie verder te zetten. Hij is tegelijk een merkwaardige schertsfiguur die in zijn eigen waan leeft en iemand die ervoor zorgde dat de internationale gemeenschap oog kreeg voor het lot van de onderdrukte inheemse bevolking.
Het derde leven dat we leren kennen is dat van de Italiaanse zuster Angela Vallese. Wanneer ze arriveert in haar habijt, zeggen de inwoners dat ze lijkt op een pinguïn. Ze gaat niet naar daar om de beschaving te brengen aan mensen die als ‘onderontwikkeld’ worden beschouwd. Haar missie werkt omgekeerd. Met een onvermoeibare levenslust en een praktische geest doet ze alles wat ze kan om het lot van de bewoners te verbeteren. Ze beschouwt hen als gelijkwaardig. Zij moeten niet bekeerd worden tot het ware geloof of de enige echte beschaving, ze hebben gewoon recht op een waardig leven, met erkenning van hun rijke geschiedenis en kennis.
Het is mooi hoe Magris deze drie mensen heel rustig en in pasteltinten beschrijft, zonder hen te romantiseren en zonder ironie. Op hun manier zijn ze koppig en moedig en geven ze blijk van een keuze voor medemenselijkheid. Dat alles gebeurt op een plek die een onontwarbaar kluwen is van allerlei krachten. Het is het ultieme ‘zuiden’, het einde van de wereld, een mythische plek aan de grens, die tegelijk ook het toneel vormt van het slechtste van de mens, ver weg uit beeld. In die zin is het ook een soort spiegelbeeld van de schurende Europese grensgebieden die steeds zo aanwezig zijn in het werk van Magris.
De auteur vertelt dit alles met grote eruditie, met heel erg veel verwijzingen naar literaire en wetenschappelijke werken. Dat ruimere kader is steeds dienstbaar. Het zorgt voor een ritme en biedt een omgeving waarin de drie levensverhalen deel worden van iets groters. Magris kan het zo hebben over identiteit. Je bent waar je naartoe gaat, zegt hij. Identiteit, zo blijkt in de grensgebieden, is meervoudig en beweeglijk. Nochtans is er eindeloos veel leed aangericht op basis van identiteit als afkomst of op ideeën over eenduidige gesloten gemeenschappen of theorieën over veronderstelde superioriteit van mensen met een witte huid. En misschien zijn we wel allemaal grensgevallen en is het onze existentiële uitnodiging om vanuit dat besef moedig te zijn.
Zeker in het derde deel van het boek krijgt het mythische landschap een steeds grotere plaats. De fascinerende en beangstigende aantrekkingskracht van het einde van de wereld, het oogverblindende wit van het ijs, de lagen van de tijd die erin vervat zijn, alle verhalen die eromheen zwerven en hoe bekende auteurs daarmee hun boeken maakten. Daar waar de dingen schuren, kun je iets zien van wat er echt toe doet. Ook in dit heel mooie boek heeft Claudio Magris ons er bijna ongemerkt naartoe gebracht. In glasheldere ademende woorden, die de kleuren van verdwijnende en vindende wereld oproepen.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten