Die twee vrouwen in het journaal. Ze lopen mee in de stille mars in die andere stad. (Jij was op een andere mars, in de hoofdstad.)
Ze dragen de littekens. Ze vertellen dat ze incestslachtoffers zijn, misbruikt door hun vader. Ze vertellen het rustig. (Er moet een oceaan van pijn en verdriet achter die rustige woorden zitten.) Ze zijn groot, ze zijn sterker.
De tranen schieten in je ogen. Je handen trillen.
(Je ziet iets van de radeloze woede die in je huid zit.)
De verhalen raken elkaar. De verhalen die je kent. Iets van je huid. De vrouwen die je kent.
(Het gaat nooit over, denk je.)
Het is meer dan dat, en er zijn verschillende verhalen. Maar het spoor van vernietiging dat zoveel mannen hebben nagelaten doorheen de tijd, het is zo immens.
(Je weet nooit zeker of je gedaan hebt wat in jouw mogelijkheden lag om die keten te doorbreken. Je weet het nooit. Je ziet die mensen op de straat, je kent de verhalen. Het raakt iets van het kind in jou en het kind dat van jou had kunnen zijn.)
Het is zo immens.
(De uitzonderlijke gevallen lijken misschien het grootst. De verhalen van dichtbij, van de bekenden, ze zijn in aantal nog veel groter. Ze worden zo vaak niet gezien, zo vaak niet vervolgd.)
En de erfpijn.
Je hebt de sporen van het spoor gezien.
(Je handen trillen.)
De mensen in de straat. Waar gaan hun gedachten, hun machteloze kwaadheid naartoe?
Zij die de moed vonden om hun verhaal te vertellen, je buigt je hoofd voor hen. En de soms onbeschrijflijke kracht waarmee ze met hun gedeukte lichaam in het leven willen blijven, je buigt je hoofd.
We hebben je gehoord, we hebben je gezien, we blijven, in onvolmaaktheid, met te korte armen, maar we blijven. Hier. Al is het in verwarring. We laten ons raken. We blijven. Misschien is dat al iets.
(Je denkt aan de woorden die iemand die je lief is je ooit zei. Ze troosten je machteloosheid.)
(Het gaat nooit over, denk je.)
(De niet-woorden stuiteren door je hoofd.)
Zoveel pijn, zoveel verdriet. We blijven. Misschien is dat al iets.
De verhalen die je zag. Hoe klein ze je maakten.
(En je ziet de leeuw die in je huist.)
Het maakt je onrustig.
En de rivier is er ook. Je kunt verlangen naar de rivier.
Het water dat komt, traag genoeg. Het water dat het leven draagt.
Misschien kun je gewoon in de rivier gaan staan, en kijken naar het water.
Misschien kan het water voorzichtig helen. Misschien kan het water de richting van het leven tonen. Misschien is dat de plek om te razen, en te blijven, tot de klanken weggestorven zijn. Misschien is het bewegende water de plek die blijft. Misschien kan het water je dragen.
(En je weet niet waar die woorden over gaan. Het was alleen alsof het belangrijk was om iets niet zomaar voorbij te laten gaan. Alsof het goed zou zijn dat je ergens stond, dat het gezien zou worden. En al was het stotterend. Oefenen in staan is misschien ook al iets.)
Geen opmerkingen:
Een reactie posten