Een lange rit met de trein brengt je naar hen. Het ritme van het landschap. Verdwijnen in je boek. Geen achtergrondlawaai in je hoofd. Een zachte overgave aan die beweging. En alleen daar wil je zijn.
Zomaar enkele uren met hen samen kunnen zijn, het is al een geschenk, dat er gewoon mag zijn.
(Het is alsof je even je plek in de tijd moet zoeken, of die gewoon toelaten. Dat je er zomaar mag zijn, in dit nu, en dat dit nu het resultaat is van alle tijd die eraan voorafging. Ze herkennen je.)
Het ontroert je zo om hen te zien, hoe ze aan de tafel zitten, met elkaar bewegen. Ze zijn zo mooi zo groot geworden. (Je ziet ze nog door het huis lopen, in die andere tijd. Je voelt nog hoe ze op je buik lagen te slapen. En je ziet ook hoe ze in het nu zijn, niet meer toen. Net zoals jij in dit nu bent. Misschien zul je het nooit helemaal weten, hoe het moet. Maar ze nemen je gewoon bij de hand.)
Ze vragen je te vertellen, hoe het is zonder kinderen. En het wordt zo’n mooi gesprek. Een geschenk.
En je probeert iets te zeggen. Hoe je denkt dat het is. Hoe ze, een beetje letterlijk, een zin geven aan je leven (of je dat nu altijd leuk vindt of niet). Je kunt je eigen leven denken in een lijn. Dat was toen nog voor dit, of na dat. Dat wil niet zeggen dat het altijd genoeg is of dat je je niet verloren kunt voelen, verdwaald in een afwezigheid. En toch, je kinderen zijn die lijn, die je in zekere zin alleen maar kunt volgen. Je kijkt naar het leven van een ander, en zo voel je hoe je zelf beweegt in de tijd. En je schuift mogelijk een beetje mee, met de kinderen van je kinderen. Het is een zin die voor je bepaald wordt. (En als een kind uit het leven verdwijnt, is die lijn, of een schaduw ervan, er misschien ook wel.) Je weet het niet, je zult het nooit weten, waarschijnlijk. En hoe je de hele tijd die zin zelf moet bepalen, zonder kinderen. En dat je niet weet hoe het zal zijn, wanneer je echt oud bent, om helemaal alleen in de wind te staan. (Ook al is alles altijd een beetje anders, in alle richtingen, en zo.)
En hoe je pas veel later begreep wat je al heel jong in jezelf wist. Dat eerst dat alles weg moest zijn, uit je lichaam, voor je misschien klaar zou zijn. (En je weet dat niemand natuurlijk ooit klaar is en dat iedereen met zoveel liefde kan falen, en weer beginnen.) En dat het bijna een heel leven vroeg om die vrede te bereiken die je ergens voor je zag, waarvan je tot dan alleen de afwezigheid kende. (Een falende vrede, waarschijnlijk.) En dat er misschien – op goede dagen denk je dat – ook liefde zit in dat besef. En wat anderen over je zeiden, over de vader die je zou zijn geweest. (Je weet het niet, je zult het nooit weten.)
En hoe moeilijk het is, om gewoon te praten over verdriet. Als iets dat er gewoon is, soms, en soms ook niet. En dat dat niet moet gefikst worden. Dat het gewoon een van jouw seizoenen die dag is.
Je bent zo ontroerd. Het is alsof je ergens bent aangekomen. (Je beseft niet altijd dat er een bestemming is, en je beseft pas soms nadien dat je die bereikt hebt.)
Later neemt de trein je terug mee naar huis, over de grens. De vragen gaan met je mee, hebben nog dagen.
(Soms vraag je je af hoe het zou zijn. Hoe je het beeld zou kunnen zien, die tafel, met ook jouw kinderen. Hoe je dan jouw plaats aan de tafel zou voelen.)
(Hoe dankbaar je bent, dat je bij zoveel kinderen gewoon mocht kijken, hoe ze opgroeiden. Dat je daar mocht zijn. Misschien zijn het ook wel lijntjes.)
(Dat je nooit weet wie je bent in het leven van een ander. Misschien was je een plek, heel even, in het leven van een kind. Misschien zei je iets, deed je iets, dat een minuscuul verschil maakte. Zoals je zelf zo’n beelden hebt van toen, die, dat. Beelden die blijven.)
(Dat je niet weet welke vader je zou zijn geworden. En dat dat misschien ook niet zo erg is. Misschien is het als een soort omgekeerde schaduw, die met je meeloopt de hele tijd. Niet echt aan te raken of te zien, maar aanwezig-afwezig.)
(Hoe je hoopt dat je huid zacht zal blijven. Hoe je hoopt dat je zult blijven kijken, met die verwondering die je kreeg van je grootvader, waarvan je hoopte dat die altijd dicht bij je zou blijven.)
Treinen zijn een goede uitvinding.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten