Je komt thuis van een ontroerende manifestatie, een late zaterdagnamiddag. Je hebt nog een hoopje dingen te doen de rest van het weekend. In je hoofd passen die dingen netjes in de tijd die er nog is. Als alles netjes loopt – dat ene stukje nog afwerken en doorsturen, die foto’s opladen, die mails beantwoorden, die vergadering voorbereiden, het huis poetsen en de was doen – zul je ook nog languit in de zetel kunnen gaan liggen en een beetje wegsijpelen in de zondag. En er is ook nog dat concert op zaterdagavond waar je zo naar uitkijkt.
Tot er een telefoontje komt. De VRT. Of je zondagmiddag even langs kunt komen in De Zevende Dag. (Ze zijn blijkbaar al de hele dag aan het bellen, niemand wil of kan komen.) Doe maar, zeg je. (Je hebt ondertussen geleerd dat anderen af en toe veel hebben aan de dingen die via jou naar buiten komen. Dus misschien is het wel goed.) (En tegelijk is het ook wel spannend, gewoon ja zeggen, en daar aan die tafel gaan zitten. Er zal hopelijk niemand kijken.) Je vraagt je vooral af of er op zondag wel een trein stopt in Meiser, want dat is dichtbij.
Lichte onrust.
De lichten gaan uit in de zaal. De rode lamp, net boven het hoofd van de fadozangeres, gaat aan. Vanaf de eerste noten gebeurt er iets. Jullie mogen aanwezig zijn bij iets unieks, dat voel je meteen. Met elk lied neemt ze een groter deel van je over. Tot de tranen op het einde. Iets wat er altijd al was, het legt zich rustig neer in de zaal, je bent er deel van. Ze wil niet stoppen met zingen.
Een mooie nacht wanneer je naar huis loopt.
Slapen in etappes. (Rare dromen.)
Toch nog dapper aan het lijstje beginnen op zondagochtend.
(Met een beetje een bang hart luisteren naar de geluidsopname van het interview eerder die week. Zal je stem niet te vreselijk zijn? Je hoort, ziet je stem. Je kijkt. Je weet niet helemaal wie die stem is, maar het mag, of zoiets.)
Snel naar de trein.
Een heerlijk gesprek van de jongens op de bank achter je. De man op het perron die een boek met teksten van Plato aan het lezen is. De vrouw die uitbundig staat te wuiven naar haar dochter die in de trein net voor me zit. (Verwondering, denk je. Je leerde het van Fons. Of zo is het toch voor jou. Je ziet zoveel dingen die je niet zou zien, zonder verwondering.)
Je bent in het gebouw, men leidt je door de gangen.
(Dat ene hemd, het is zacht flanel, het beschermt je. En er moet iets groens te zien zijn, dat beschermt je. Als je gewoon in het moment blijft, kan er niets gebeuren dat niet goed is, denk je.)
De mevrouw in de schminkkamer gaat met allerlei potjes en borsteltjes aan de slag. Je hele hoofd is natuurlijk een potentieel blinkend vlak. Ze legt zelfs je wenkbrauwen helemaal goed. (Dat is weer één lezersbrief minder.) Je vraagt haar of je na de opname terug moet komen. Ze zegt dat je het ook gewoon op mag houden de rest van de dag als je dat zou willen. (Toch maar niet, denk je.)
Je komt een bekende tegen die in het item net voor jou zit.
In het tussenkamertje, het grensgebied, monteren de mannen allerlei draadjes en een microfoontje.
Je zit aan de tafel. De televisiemevrouw zit recht tegenover jou. Het is al begonnen blijkbaar.
(Zal je Nederlands enigszins goed zijn? Zul je niet beginnen wenen? Zul je geen gekke bekken trekken?)
De vragen komen. Je probeert gewoon te antwoorden, de dingen lopen.
Ze zegt iets over Julia en Fons. (Je beseft ineens dat Julia, jouw Julia, nu mee aan de tafel zit. Als je er gewoon over praat, kan ze voelen misschien dat je haar niet verzwijgt, dat ze er helemaal en altijd mag zijn, ook al is ze er niet.) (Tegelijk denk je hoe fijn het is dat de echte Fons en Julia nu zomaar op de nationale televisie zijn, eigenlijk. Je bent trots op hen, en ziet ze daar ineens zitten in het publiek. Misschien heb je zo iets van de cirkel rond gemaakt.) (Je bent dankbaar dat iemand je aanmoedigde om er zo rustig over te praten.)
Na het gesprek halen de mannen de microfoondingen weer weg. De schminkmevrouw veegt alles netjes weer weg. In het kamertje, de lounge, vertellen mensen je dat ze het goed vonden.
Weer thuis. Het lijstje wacht op jou.
Je begint aan de voorbereiding van de vergadering.
Na enige aarzeling overtuig je jezelf om toch naar de opname van het gesprek te kijken.
Je weet niet helemaal zeker wie die man is, maar het zou kunnen dat jij het bent. Je ziet alle dingen. (Hoe je daar zit aan de tafel. Ineens zie je Fons en Staf, hoe zij aan een tafel zaten. En je ziet ook iets van jezelf, als je spreekt. Misschien lopen de dingen door, in de tijd.) (Vroeger in de lagere school zat je vaak te kijken naar het hoofd van de onderwijzer. Je vroeg je af hoe hij dat had gedaan om die rimpels in zijn kop te krijgen. Daarna zat je dan te oefenen in je voorhoofd. Je keek naar een karakterkop. Je ziet jezelf op het scherm. Op een of andere magische wijze heb je een kop gekregen die jouw kleine versie een karakterkop zou hebben gevonden. Misschien is ook dat nog goed gekomen dus.)
En daarna moet er natuurlijk dan toch maar gepoetst en gewassen worden.
2 opmerkingen:
Knap geschreven, Jan, ik word niet zo gauw tot oognat toe ontroerd door digitale woorden, maar nu dus wel ... bedankt!
Dankjewel voor deze mooie reactie.
Een reactie posten