09 oktober 2022

Waar de muziek je heen brengt


‘Hee, wat goed je nog eens te zien, het is al zo lang geleden.’
‘Ja, te lang, zoals altijd.’
‘Het is goed, je bent er altijd wel, ergens. Dat is wat ik voel. Gaat het goed met jou?’
‘Ja, ik denk het wel. Ik moet even nadenken. Soms is het moeilijk de tijd in je hoofd te halen en te kijken naar wat was. De voorbije weken waren soms moeilijk. Er was een verdriet dat zich niet kon neerleggen, alsof het wachtte op mij. En ik wist niet goed waar ik moest gaan staan. Toen ik gewoon bleef staan, ging het door me heen. Nu is het weer vertrokken. En nu staan we hier, aan de rand van het bos.’
‘Ja, nu staan we hier. Je ogen zien er goed uit, alsof ze iets gezien hebben. Ik wou hier met je afspreken om de geur hier. De geur van de vroege herfst. Zo zag ik het ineens in mijn hoofd: als ik haar weer zie, zou het fijn als die geur erbij is.’
‘Misschien praat je anders met die geur. Misschien adem je anders.’
‘Het klinkt een beetje onnozel, maar ik was een beetje geschrokken begin deze week. Er waren enkele wat warmere dagen. En in de stad zag ik overal mensen die precies heel hardnekkig op een terras wilden zitten, zomers bijna. Iets daarvan maakte me droef, en een beetje opstandig. Het zal wel heel normaal zijn dat mensen die stukjes zon willen voelen, maar voor mij was het alsof ze de herfst probeerden weg te duwen.’
‘De herfst was altijd al een seizoen dat goed bij je paste. Jij hebt aanleg voor herfst, denk ik wel eens. Maar ik begrijp wel wat je zegt. Al vond ik het ook wel fijn de voorbije dagen om nog even in de zon te kunnen zitten.’
‘Het was raar, net voor je me belde had ik nog aan je gedacht. Het was alsof ik het me ineens goed kon voorstellen, dat jij er zou zijn, en dat ik gewoon naar je zou kunnen kijken terwijl je iets zat te vertellen, of misschien wel niet. Het leek zo vredig dat beeld. Als een plek waar je naartoe kunt gaan.’
‘Dat is een mooie gedachte. En ben je er nu? Op die plek?’
‘Ja, ik denk het wel.’
‘Dan is het goed. Mijn dochter vroeg me gisteren of ik soms bang ben van de nacht.’
‘En wat zei je?’
‘Alleen maar soms, ondertussen. Vroeger was het anders, als ik eerlijk ben. Maar misschien lag dat aan het huis waar we toen woonden. De nacht voelde soms zwaar, als iets dat op me drukte. En dan was er niemand die dat gevoel kon wegnemen. Het huis nu is anders, en ik ook, denk ik. Nu ben ik af en toe nog wel bang in de nacht, maar niet meer van de nacht.’
‘Dat is mooi. Vanmorgen moest ik vroeg naar de trein vertrekken. De nacht was zich aan het terugtrekken. Het licht was zo mooi, ongelooflijk. Ik liep door de stad naar het station. Er was niemand op straat, alleen in de verte enkele mensen die na een nachtje uit weer op weg naar huis waren. En ik voelde me bevoorrecht of zo, dat ik dat licht mocht zien. En later reed de trein door het landschap, dat werd aangeraakt door de mist.’
‘Ik zie het zo voor me. Misschien was ik er wel graag bij geweest, ik zie het nu voor me.’
‘Ja, dat zou goed geweest zijn. Ik zou wel niet veel gezegd hebben, maar jij ook niet denk ik.’
‘Nee, waarschijnlijk niet. Ik herinner me nog, hoe we vroeger soms samen in de trein zaten. En dat ik je vroeg of ik zo tegen je aan mocht zitten, om wat te slapen.’
‘En ik hoopte dan steeds dat de trein nooit zou aankomen.’
‘Onnozelaar.’
‘Vanmorgen in de trein dacht ik nog aan de muziek. Ik was op weg om een verhaal te gaan vertellen. En ik wou iets vertellen over de muziek. Gisteren was ik in een concert, en soms was het alsof ik de muziek kon zien. De nacht was kort, mijn lichaam wilde precies nog niet verdwijnen in de nacht. Maar de muziek was bij me gebleven, merkte ik vanochtend. Dat heb ik ook verteld, voor ik aan mijn verhaal begon.’
‘Misschien is dat wel wat muziek doet, je beschermen tegen de nacht.’
‘Ja, dat zou kunnen. Na een concert kom je buiten, in de nacht, maar het is altijd of de muziek nog om je heen beweegt, terwijl je naar huis gaat. Je komt anders binnen dan je er vertrok.’
‘Ik wil ooit nog wel eens meegaan met jou naar een concert. Ook dat is al zo lang geleden.’
‘Dat is goed. Heb je het niet koud nu?’
‘Nee, helemaal niet.’
‘Kijk, dat jongetje daar. Hoe hij loopt. De hele tijd net niet omvallen. Hoe wonderlijk moet het zijn dat te voelen, dat je dat kunt voor het eerst.’
‘Zullen we hier even gaan zitten, en alleen maar kijken?’
‘Ja, met de geur van de herfst. Die geur staat jou wel goed trouwens.’

Geen opmerkingen: