(Net thuis, er moet nog zoveel. Eerst schrijven, denk je. Pas daarna kunnen de dingen gaan liggen. Die plek moet je nog even aan je lichaam kunnen toevoegen, denk je. Weet je.)
Watching the river flow. (Je denkt aan de rivier. En je hebt gezien dat hij, jeweetwel, zijn optreden ermee begint. Nog even, en dan zul jij het ook kunnen horen.)
De week lijkt zo gevuld met dingen waar je iets te doen hebt. (Soms loop je een beetje verloren in de tijd, weet je niet of je handen het goede doen voor de rivier. Misschien zal de rivier het je zeggen.)
Onderweg naar de sessie loop je in de regen. In je hoofd probeer je het gesprek te zien dat je even later in goede banen zou moeten leiden. De regen doet je goed.
Een grote groep, drie tafels na elkaar. Je probeert het gesprek klein te maken, ergens naar dat punt te brengen in het midden. Je probeert iets met de tijd te doen. Ze zit naast je, ze noteert, er kan niets fout gaan.
(Iets met de steen die je kreeg, klopt niet met de tijd in je lichaam, denk je. Hoewel je graag aan de rivier wilt denken.)
Een andere dag. In de trein een vroegere collega. Je hoort mooie verhalen over kinderen en op reis gaan.
(Soms wil je even alleen zijn, alleen met de woorden.)
Voor de avondvergadering ga je nog even langs bij een vriendin. Haar knie en de harde grond, ze hebben iets met elkaar.
De punten schuiven voorbij, misschien als een rivier. En je zou eigenlijk alleen aan haar willen vragen: hoe gaat het nu met je?
Een andere dag. Je hebt alles voorbereid voor de vergadering die zo belangrijk voor je is. (Je kijkt naar hoe de dingen stromen.) Iets ontroert je. Het is mooi, dingen zien bewegen. (Je zou het aan iemand willen zeggen.)
Die avond. Jullie zoeken je plaats in de schouwburg, vooraan. De nerveuze vrouwen komen op het podium. (Wat is zij klein in het echt…) Je ziet wat ze vertellen, waar de dingen naartoe gaan. (Wie weet ligt het wel allemaal aan het ballenbad, wie weet…)
Een andere dag. Je loopt langs de tafel, je ondertekent de papieren. (Soms begrijp je nog niet altijd goed hoe dat gaat. Iets ontstaat ergens, eerst in woorden. En daarna beweegt het water. En dan komen de dingen, die je kunt aanraken in de wereld. En zij raken je dromen aan.) Er zijn plekken waar je kunt zijn.
Die namiddag. Je vertelt je verhaal tegen het scherm. Ergens aan de andere kant zitten al die gezichten die je ziet, in zoveel landen. (Het jongetje kijkt toe hoe je dat doet. Hij zit glimlachend aan de andere kant van de tafel.) Iets dat je met woorden gemaakt hebt, het gaat van hier naar daar, waar zij zijn.
Je wandelt tussen je dromen, in de nacht.
Een andere dag. Je probeert de dingen af te werken, de dingen hollen, zo lijkt het wel.
Die avond. Je zit naast hem, samen met anderen, aan de tafel in het restaurant. Je hebt zijn boek voor je liggen, over de goede voorouders. Je mag hem vragen stellen. Hij neemt je mee in het gesprek. (Je vertelt hem over Julia, je vertelt hem over Fons.) Het is zo mooi, denk je, hoe hij mee beweegt, in de stroom van het gesprek, hoe vrij hij is. (En dat je hier zomaar mag zitten.)
In de nacht gaan alle vragen nog door in je hoofd.
Je komt die ochtend, zoals steeds, als eerste in de winkel aan. Ze zeggen dat je zo wakker lijkt. (Een stelling die je zou kunnen betwijfelen.)
Er is nog zoveel werk, en je zou ook gewoon een beetje willen drijven.
Die avond, een mooi gesprek op de fiets.
In je droom probeer je op allerlei manieren ergens in een geweldig groot huis, met kasten vol met pasta, een plek te vinden waar je zou kunnen koken.
Je probeert iets van de stroom in de ochtend te laten zijn.
Later die dag. Het feest. Het voelt zo bijzonder, dat je er gewoon mag zijn. Bij je vrienden, met wie je iets van de tijd en veel van je dromen hebt gedeeld. Je bent hier, denk je.
Een mooi gesprek, net voor je vertrekt. Over het leven dat gebleven is. Je bent zo blij dat je het kunt zeggen, dat je zo blij bent dat je haar ziet, dat je zo blij bent dat het haar goed gaat.
De tranen en de rivier.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten