Denken aan hoe het begint. Alleen al maar denken. Kommt, ihr Töchter, helft mir klagen. En verlangen naar de bassen, hoe je ze zult voelen. Die enorme instrumenten.
En dan luisteren. De bassen openen iets in je. Hoe ze eerst stuwen, en dan beginnen te klimmen, en weer terugkeren. En altijd blijven ze daar, als iets onderaan je adem, ergens in je buik.
Als kind droomde je ervan om ooit dat immense instrument te kunnen bespelen.
Hoe dat openingskoor je elke keer uit elkaar legt, bijna verpulvert. Hoe je lichaam dan zoekt naar die bassen.
Misschien is het iets aards. Misschien is het iets met die trillingen. Misschien heeft je buik een frequentie.
Misschien wil je soms dat de pijn zomaar zou verdwijnen. Dat al dat versteende vluchten en bevriezen zou verdampen, door je huid heen. En dat er alleen die stuwende bewegingen zijn over de bassnaren. En dat je alleen dat nog zou zijn.
En terwijl gaat de muziek verder. Het is zo fascinerend. Dat dat stuk zo lang duurt, en dat je terwijl je luistert het gevoel hebt dat het zo snel gaat. Dat elke keer dat ene stuk al weer voorbij is. Misschien stuwt het zich ook voort.
En dat je onbewust of bewust al weet wat er gaat komen. Daarom niet zozeer gewoon de melodie, maar de herkenning van een plek. Dat je zult weten wanneer je er bent, dat die plek er was. En dat je dus zou kunnen verlangen naar een plek.
Dat dat alles er al de hele tijd was, in je. Alsof alles wat is en alles wat er al was elkaar aanraken. Misschien is dat het geheim.
En dan hoor je de zangers, en zou je willen dat diep daaronder die bastonen trillen, dat ze aards zijn, breed, en dragend.
En je ziet die lijnen. Hoe ze uit elkaar bewegen en weer naar elkaar toe komen. Hoe er telkens een bodem gelegd wordt. Soms licht en sierlijk. Soms bijna zompig en dreigend.
Je hoort het koraal. Die ene melodie die zo vaak terugkeert. Wat is er zo universeel aan die melodie? Je zou het niet kunnen uitleggen. Het is alsof ze je borst langzaam opent en op een bepaalde manier horizontaal is. En in het horen kijk je de hele tijd naar die baslijn.
Zou het kunnen dat de baslijn een soort veiligheid biedt? Alsof die bas de ruimte aangeeft waarin je veilig kunt bewegen. Als twee brede armen die zich laten vermoeden.
Misschien is die bas een manier van kijken naar de anderen. En misschien is het genoeg te weten dat de bas in de kamer is, om te kunnen zijn in wat is.
Soms is het alsof je het instrument tegen je buik kunt voelen. Alsof jij daar zou staan. Die sierlijke beweging met die strijkstok, en hoe het dan zou trillen, hoe die tonen peilloos diep zouden zijn.
(Soms doe je het. De snaar in je stem zo diep mogelijk laten trillen, brommend. Hoe alleen dat al je lichaam laat ontspannen. Alsof het een plek opent, die er al was, of die zich zou kunnen laten vermoeden.)
Misschien is de bas ook een verlangen naar een aanwezigheid, iets dat blijft, ook in het verdwijnen. In dat mysterie dat muziek is. Dat het, dat er alleen maar kan zijn in het permanente verdwijnen.
(Hoe het was – of dat denk je toch – wanneer er een baby op je buik lag. Je adem en je lage stem, die deden het. Je zag de baby slapen op je buik. De ene adem verdween in de andere. Je moest naar je bas gaan om een plek te kunnen zijn waar iemand zou kunnen slapen, of blijven. Misschien is dat het.)
Je beseft bij het luisteren dat je er altijd van gehouden hebt, muziek waarin je de bas kon zien, als het ware. Misschien is iets er wel altijd geweest. De mogelijkheid van een plek.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten