05 februari 2021

Slepende verwarring


Er was veel aandacht de voorbije dagen voor kanker. En dat is goed. Je hoorde nieuwe Europese plannen. Je hoorde verhalen over mensen die werken in het ziekenhuis en ziek worden door kankerverwekkende stoffen. Je hoorde verhalen over mensen die kanker hebben en misschien de voorbije maanden eerder hadden kunnen geholpen worden als dat andere ding er niet was geweest. Je hoorde hoe meer mensen het overleven, vergeleken met enkele jaren geleden. Je las hoe mensen bezig zijn met chemokuren. Je hoorde hoe mensen het slechte nieuws kregen en enkele dagen later al uit het leven weg waren. Je las hoe mensen blij zijn dat ze er na al die jaren nog steeds zijn.

Misschien was het goed dat wat daar in de schaduw was, door die grote gezondheidscrisis, even in het licht mocht komen, denk je.

Soms is het weg uit je hoofd. Tot het ineens weer komt.

Het komt soms met rare kronkels. Bij een van die vorige controles in het ziekenhuis schreef de dokter in jouw verslag: “Toch blijven we hem best als een hoger-risicopatiënt beschouwen, zelfs 15 jaar postprimodiagnose (…)." Rare woorden. Waar gaan ze naartoe? Je hoort in het nieuws elke dag uitspraken over ‘risicopatiënten’. En je vraagt je af of die zin ergens is terechtgekomen, of er iemand was die een schriftje met namen van mensen had, waar men dan de jouwe heeft bij geschreven.

Door die kronkels is het weer even bij jou, en dat is goed, denk je.

Het komt in plotse zorg. Je hebt je geliefden gewaarschuwd, dat je redelijk onredelijk bent als het over hun gezondheid gaat. (Het blijft een van die rare vormen van magisch denken. Dat je dat toen dacht, ondertussen meer dan twintig jaar geleden. Dat niemand in jouw omgeving kanker mocht krijgen, omdat jij het al had gehad. De kosmos heeft met die wens niet echt rekening gehouden.) Je zou hen willen kunnen beschermen, zodat zij heel kunnen blijven. Je bent waarschijnlijk dus een klein beetje onredelijk als het over hen gaat, maar hopelijk vinden ze het niet al te erg.

Je beseft ineens. Het was deze maand van het jaar. Dat heb je nadien gereconstrueerd. Eigenlijk waren toen de eerste symptomen zichtbaar. Pas maanden later kwam de diagnose. Je had er eerder bij kunnen zijn. Je hebt ongelooflijk veel geluk gehad. Het verklaart je rusteloosheid. Elke keer dat je daarna hoorde van mensen dat ze te lang gewacht hadden om iets te zeggen. (Het raakt aan een diepe kwaadheid, als een golf.)

Het is goed dat de dingen af en toe terugkomen. Beseffen dat je binnen een aantal weken moet bellen voor de afspraak van volgend jaar. En die andere afspraak nog dit jaar.

Je had het je voorgenomen om lid te blijven van de familie. Het is als een ritueel, dat je de dingen uitnodigt om terug te komen, om zo dicht te zijn bij de anderen, zij die er niet meer zijn. Er blijft die merkwaardige verwarring. Waarom mocht jij blijven en zij niet? De vraag slaat nergens op, dat weet je ook wel. Toch doolt ze soms nog door je hoofd. Zij die er niet meer zijn, ze kijken naar je, en dat is goed. Koester het leven, lijken ze soms te zeggen, leef het een beetje mee voor ons. En zij die ervoor zorgden dat jij in het leven kon blijven. Je doet het ook voor hen, in het leven proberen te blijven. (Je vertelt steeds hetzelfde verhaal, denk je. Maar misschien is dat de essentie van een ritueel. Dat het je herinnert, en dat je je dankbaar voelt. Zoals je elke avond voor je in de nacht kantelt je hoofd buigt in dankbaarheid.)

En er is die verwarring die al enkele dagen door je hoofd gaat. Je las het weer eens in de krant, dat iemand was overleden na ‘een slepende ziekte’. Die uitdrukking verwart je telkens weer. Misschien wilden die mensen zelf die woorden gebruiken. Misschien wilden ze zo hun liefde uitdrukken voor hun partner of vriend. Misschien was het alsof iets zo zachter leek, alsof de ziekte zich anders leek neer te leggen in de dood. Je wilt helemaal niets zeggen over anderen en wat de woorden voor hen betekenen. Jou doen ze pijn, stel je vast. In veel gevallen staan ze voor het woord kanker. Soms lijkt het alsof sommige mensen bang zijn van dat woord, dat ze ervoor terugdeinzen. Alsof het jou zou kunnen raken, zou kunnen besmetten, omdat iemand anders het woord heeft gezegd. Het is in veel gevallen een vreselijke ziekte, maar het is ook niet meer en niet minder dan dat, een vreselijke ziekte. Soms lijkt het alsof het schokeffect bij het woord kanker, dat dan ineens iets bovenmenselijks is, ons paradoxaal genoeg afleidt van de soms harde en echte werkelijkheid. Door het zo groot te maken, zo onbenoembaar, zo duivels, komt er afstand van de heel echte pijn, de heel echte radeloosheid en de heel echte (en daardoor gewone) existentiële vragen over de zin van de dingen. Door de ziekte als Kanker te zien, zien we de kanker niet helemaal, denk je soms. En door ze als een slepende ziekte te omschrijven lijkt het soms alsof ze wordt verhuld achter een schaamte. Een schaamte die een soort beleefdheid is tegenover anderen, zodat ze niet te hard schrikken. Misschien zijn het twee bewegingen die de eenzaamheid van het ziekteproces nog intenser zouden kunnen maken, denk je soms. Ofwel mogen we niet zeggen dat het kanker is, ofwel zeggen we dat het Kanker is. Je kunt het niet goed uitleggen. Ergens in jou huist die radeloze kwaadheid op die kloteziekte. En die lijkt je te zeggen dat het is alsof de ziekte, door ze te groot en ook door ze te klein te maken, net meer macht krijgt. En zij die achterblijven zullen dan vervolgens te horen krijgen dat ze ‘sterk’ moeten zijn. Iets klopt aan dat alles niet, maar je kunt het niet goed uitleggen. We hopen allemaal dat een ander niet te veel zal moeten lijden, maar soms is het wel zo. Misschien is er ook liefde in het erkennen daarvan, in de woorden. Of zoiets.

Laat het nog maar even dichtbij zijn, denk je. Je kijkt hen in de ogen, en zegt dat je hen nooit zult vergeten. Je zult nog honderd keer hetzelfde verhaal vertellen, zodat hun leven niet helemaal verdwijnt in de dood.

Geen opmerkingen: