Het is de laatste dag.
Ergens midden in de nacht voor die ochtend schiet je wakker. Je denkt aan de maan. Je lichaam in een kramp. Straks is het de laatste dag. Je ademt jezelf weer rustig. De dingen komen, en het is goed.
Het was een ritme geworden de vorige weken. Elke keer opnieuw de reis naar het noorden. Naar daar vanwaar je komt.
(Je denkt even aan Girl form the North Country. Denken aan dat liedje maakt je huid zachter, om een of andere reden.)
Dit keer zal het de laatste zaterdag zijn met een sleutel. Je vertrekt, als in een routine, in de vroege ochtend naar het station. Je volgt de routine. Iets in je aarzelt, je weet niet waar of waarom.
Misschien zal het pas binnen enkele dagen of weken duidelijk worden wat je op deze dag gaat doen. Op een of andere manier had je gedacht dat het anders zou voelen, op weg zijn naar het loslaten van het huis.
Het huis blijft je verwarren.
De trein en de bus blijven dicht bij je, onderweg. Ze kennen je.
Je opent de zijdeur. Je opent de rolluiken. Enkele dagen geleden kwamen die mannen de meeste spullen die er nog waren ophalen. Je stelt vast dat dat ook echt zo was. Hoewel je er zelf bij was, wil je het toch nog even zelf zien.
Het huis zwijgt.
Jullie beginnen meteen met het verzamelen van de laatste dingen die naar het containerpark moeten. Netjes in dozen in het midden van de lege kamer. Het gaat veel sneller dan je had gedacht. De dozen gaan in de auto van je zus. Er zijn nog die twee stapeltjes spullen die nog zullen opgehaald worden, en dan is er alleen nog het bed.
Je haalt een broodje voor je zus, zoals alle vorige weken. Je kijkt naar de mensen die in een soort dans om elkaar heen cirkelen om alle broodjes te maken. (Op deze plek was vroeger de sportwinkel, denk je. Daar waar die mensen staan was een soort paskamer. Tenzij je je vergist.)
De dingen gaan door, en ergens vanbinnen hapert er iets, denk je.
Even tijd voor de verhalen. Spiegelverhalen.
Het huis zwijgt. (Alsof je onbewust iets verwacht, al weet je niet wat het is.)
De stapeltjes zijn weg. Een goede vriendin komt toevallig nog even langs. Je bent blij dat zij er is, net vandaag. Je vraagt haar de foto te maken.
(Je had het gedacht in de nacht: er moet een foto zijn. Je had het gedacht in de nacht: dat plan van die boom, dat moet in een andere tuin.)
Je kijkt nog eens door het raam. Naar de resttuin. De mooie bomen zijn al een tijd weg. De tuin is zichzelf kwijt. Wat er nog is, het is wees.
Er is een beter plan voor de boom, die gedachte stelt je gerust. Het is alsof die gedachte mee gedragen is nu door iemand die je dierbaar is.
En het bed. Het robuuste ziekenhuisbed dat jullie jaren geleden kochten voor je moeder. Het heeft goed dienst gedaan. (Je weet nog dat je het met haar ging kopen.) Wekenlang was je al aan het zoeken naar een nieuwe bestemming. Het lukte niet. Niemand leek zo’n bed nodig te hebben. En pas twee dagen geleden had je eindelijk een oplossing. Maar de mensen die het komen halen, voor een goede bestemming, zullen pas later komen, na de sleutel.
Je weet niet hoe het juist zit met de kosmos, maar die wil je via het bed iets zeggen, denk je. Het bed weegt. Het geeft zich niet zomaar. Het heeft tijd nodig om te vertrekken naar de andere kant.
Jullie maken alles nog even schoon.
Het is een droevig huis. Je weet het weer.
Nadien, in de trein, zie je het beeld. Toen, in het ziekenhuis, waar ze gestorven was. Jullie vertrokken, lieten de kamer achter waar haar lichaam nog op het bed lag.
Ze is er nog, ze kijkt toe. Zou ze denken dat we het goed gedaan hebben?
Nadien, in de trein, zie je het beeld van het bed dat alleen is achtergebleven in het huis. Het lijkt zo groot, zo eenzaam. Zou zij er nog naartoe gaan, eventjes nog?
De sleutel is losgemaakt van je sleutelhanger. Jullie sluiten de zijdeur, bellen aan een deur verder, geven de sleutels af.
Hij vraagt of jullie willen zien wat er van het huis vooraan is geworden. Een beetje verlegen loop je rond. Je ziet hoe de kamers geworden zijn. Het ontroert je. Je probeert uit te leggen wat je voelt, dat zij de balans van het huis veranderd hebben, dat het licht anders beweegt. Je ziet hoe het huis voor hen is nu, en je ziet tegelijk hoe het was voor jou.
Twee grote weeskinderen zitten nog even op een bank in het begijnhof. Iets in je huid blokkeert nog steeds. Er zijn zoveel verhalen die nog zullen komen. Je kijkt ernaar uit om die met haar te delen, maar nu nog niet. Je hoofd kan het niet aan.
Je wacht op de bus. De halte is recht tegenover het huis. Het droevige huis zwijgt nog steeds. Het zal misschien een hele tijd duren nu eer je weer naar het dorp zult komen. Het zal goed zijn dat er de volgende weken een ander ritme komt. Je lichaam zal zich herschikken, er zal een andere balans komen. Wat er zal gebeuren weet je niet. Iets met alleen zijn.
Het lijkt alsof er veel mensen in de trein zitten. Eigenlijk wil je geen mensen rondom je. Je leest je boek uit, het gaat een beetje moeizaam. Het is niet altijd gemakkelijk om je te concentreren.
Je loopt door de stad. Iets begint langzaam duidelijk te worden. Misschien had je verwacht dat het huis die laatste kans zou nemen om je te troosten. Misschien was het een verlangen, dat ook het huis afscheid zou nemen van jou.
Je zou me in een groot warm bad mogen steken, denk je, zonder iets te zeggen, zonder vragen. Alleen het warme water. De gedachte maakt je al een beetje warm, door je rugpijn heen.
Je bent blij dat het volbracht is. Het heeft je meer energie gekost dan iemand zal zien. Jullie hebben dat goed gedaan, dat is een warm gevoel. Maar opluchting is er niet.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten