Hoe gaat dat met verhalen? Ze huizen in een huis.
De verhalen waren al voor jij er was. Het oude huis stond er al lang.
Het oude huis vooraan aan de straat was wankel. Het leek mee te bewegen met elke auto die over de kasseien reed.
(Je weet nog hoe de kasseien verdwenen, hoe de straat werd opengebroken, hoe eindeloos diep er gegraven werd. Zo leek het toch. Die grote buizen in de grond. De straat kreeg een asfaltlaag.)
Het huis stond er al heel lang, zo hoorde je. (In je herinnering was het 300 jaar, maar dat is misschien een vergissing.) Het was onbewoonbaar verklaard. Het hing met kabels in elkaar. Er was een ijzeren plaat met een grote bout, nabij het raam van de kamer van je zus.
Er moeten dus al veel verhalen geweest zijn, in het huis.
De winkel kwam in het huis.
En toen werd er een stuk gebouwd aan de achterkant. Je zat nog in de kleuterschool.
Je herinnert je nog die kraan die in de tuin stond. Je herinnert je nog ‘Janneke de metser’.
De achterkant stond er. Daarna zou de voorkant aangepakt worden.
Toen was er het zware auto-ongeluk van je vader. (Hij kon er niets aan doen, werd aangereden door een dronken chauffeur.)
Je ziet nog vaag de beelden. Hoe het was in die maanden.
De plannen voor de voorkant werden uitgesteld. (Zo is het toch in je herinnering.)
Nieuwe verhalen hadden zich gevoegd bij de oude. Ze leefden samen in het huis.
(En jouw verhalen. Wat het huis met je deed, met jou en je zus. Misschien was je altijd op de vlucht in het huis. En evenzeer was het ook een plek overvol van betekenis. Zoveel spullen, zoveel kamers, pas veel later zou je merken hoe intens alle verhalen nog in jouw lichaam aanwezig zijn.)
Zo vaak was je ook aan de andere kant van de straat, bij je grootouders. Misschien was het als een soort schiereiland waar je altijd naartoe kon. Daar legden de verhalen zich neer.
In de nacht vertelde je verhalen aan je zus, die niet kon slapen. Ook die zijn er misschien nog.
En nadat je de twaalf voorbij was, werd ook de voorkant aangepakt.
Het oude huis werd afgebroken. Je ziet nog hoe ze in een vloeiende beweging de zijgevel aan de kamer van je zus naar beneden duwden. De winkel was tijdelijk verhuisd naar de achterkant.
De stenen werden verzameld, ze gingen niet verloren. Ze werden schoongemaakt. De oude stenen zouden het nieuwe huis bouwen. Misschien konden de oude verhalen zo dichtbij blijven. De nieuwe trap in het huis was een kopie van de oude trap, maar dit keer wel stevig.
Het nieuwe huis kwam.
(Je hebt de tekeningen nog die je daar maakte, in je kamer onder het dak.)
Het huis rammelde niet meer zoals vroeger. Maar iets was nooit veranderd, was nooit gekomen.
(Iets overvalt je nog elke keer, na al die jaren. Het doet iets met je adem. Er is zoveel weg, en er is zoveel nog, in afwezigheid. En er is ook afstand gegroeid. Nieuwe verhalen zijn erbij gekomen, ze leven naast de oude en de heel oude. Ze bewegen allemaal daar.)
Mensen worden oud, en het huis kijkt toe. Mensen gaan weg, naar het noorden, naar het zuiden, om af en toe weer terug te keren, om dan weer weg te gaan. Er kwamen steeds meer verhalen bij die mensen die niet meer bij het huis hoorden.
De winkel was moe, nam de tijd om langzaam uit te doven.
Je vader ging op pensioen. De verhoudingen in het huis veranderden. Niet zoveel later stierf hij.
Er was nog een overdaad aan spullen, in alle kamers. Zoveel herinneringen, zoveel gecondenseerde verhalen.
De balans verschoof. Kamers veranderden. De studio verdween. De donkere kamer werd een lichte slaapkamer, met een raam in het dak. De kamer van de bouwplannen werd een badkamer. Dat was de kamer die de werkplek van je grootmoeder was, waar zij de schetsen op kalkpapier afdrukte op die lange rollen papier. Nieuwe plekken in een oude bedding. Het kantelde. En het kantelde nooit helemaal, denk je nu.
De dingen werden voorbereid, het gesprek werd gevoerd, voorzichtig. Het huis zou verkocht worden.
Het leegmaken van de hele voorkant. Waar het oude huis was geweest ooit. De herinneringen waren weerspannig. Elk ding moest betast worden. Elke keer weer die verhalen, ingedikt. Ademdrempels. Het leek eindeloos. En het besef van wat er niet was geweest. De tijd die nodig was.
Het huis, waar het oude huis was, was leeg. Het huis werd verkocht. (Je zat aan de tafel, en je dacht: “Weten zij wel dat ze een zwaar huis kopen?” Maar voor hen was het een sterk huis, klaar voor nieuwe verhalen, die zich zullen nestelen naast, en stilaan over de oude.)
Iets van het huis had jou al verlaten.
De achterkant was er nog voor enkele jaren voor je moeder. Nieuwe verhalen, in een nieuwe balans, en toch ook het gewicht van te veel oude verhalen, denk je.
En je moeder stierf. Die laatste weken had ze gezegd dat ze niet terug wilde naar het huis. Daar in het bed in het ziekenhuis, omringd door de foto’s van haar dierbaren, leek het of iets van het gewicht van het huis weg was. Je was blij voor haar.
Week na week werken jullie verder. De spullen verdwijnen. De verhalen worden betast. Iets is niet veranderd, je voelt het aan je adem. En toch, ook, week na week zie je hoe de verhalen zich terugtrekken in de kieren van de tijd. De spullen worden aardser, misschien wel bevrijd van verhalen. Je weet niet hoe het juist zit.
Misschien is een huis een ritueel. Misschien moet je de tijd in je handen dragen, al het verlangen en al het verdriet, alle herinneringen en alle demonen. Aanraken, opheffen, en neerleggen. Sommige spullen zwerven uit, krijgen een nieuwe bestemming. Het hoort bij het ritueel, ze gaan naar een ander huis, waar ze kunnen rusten. Sommige spullen neem je mee, ze mogen zich voegen in de verhalen van het huis waar je nu bent. Sommige spullen verdwijnen.
Het huis klinkt al anders, het bereidt zich voor op het laatste loslaten.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten