Je rijdt naar het feestje. Het fietspad, tussen de bomen, is donker. Het donker hangt laag, zo lijkt het. De felle witte fietslampen van de tegenliggers verblinden je.
Het donkerste stuk, iets verder. Het smalle pad naast de kasseiweg. Alsof je je een beetje uit handen moet geven aan wat donker is.
(Je denkt altijd dat anderen beter gemaakt zijn voor feestjes dan jij. Misschien is er wel een gebruiksaanwijzing voor die jij niet kent.) Misschien is alles goed.
Je bent waarschijnlijk de oudste in het gezelschap. Misschien is het niet erg. Je kijkt naar de mensen. Misschien wil je gewoon hun verhalen horen. (Er is een tafel tussen jou en iemand die je voor het eerst sinds lang weer terugziet. Er is een verhaal dat rustig wacht om verteld te worden, misschien is dat het.)
Je vertelt over de planten. Over wat er veranderde. Over wat ze weten.
Het kleine meisje, enkele maanden oud, zit rustig tegen de buik van haar mama. Ze kijkt ook graag naar de mensen. Ze is zo mooi.
(Je hebt een verlangen naar traag, denk je. Je voelde het al eerder die dag, bij het leeg maken van het aanrecht. Alle boodschappen heel voorzichtig op hun plaats leggen. Als een ritueel.)
Je rug zegt dat het tijd is om naar huis te gaan. (Je rug is net niet koud geworden.) Je krijgt nog een mooi cadeau bij je vertrek. Iets van het verhaal.
Je fietst terug langs hetzelfde pad. Het donker is ondertussen kouder geworden. Er zijn geen tegenliggers. De stad ontvangt je met iets dat zacht is. Het huis is blij dat je er weer bent. Het donker blijft buiten.
Het dekentje zorgt voor een zacht gloeien. Je wacht tot het gloeien heel langzaam je lichaam overneemt. De vrouw in de serie draagt de sporen van een duisternis.
Af en toe word je even wakker in de nacht. Even verlaat je je dromen. Het is stil op straat. Stukjes licht waken.
De verhalen in de krant bij het ontbijt. Gezien door je nieuwe bril maken de letters je rustig. Ze passen bij de zondag. Het licht buiten kijkt naar je.
Je zou veel mensen iets willen zeggen, zo lijkt het. Iets over verhalen die niet kunnen wachten.
Woorden komen naar je terug, van daar en daar en daar. Ze leggen zich neer in de dag, die daar een lege plek voor had gemaakt.
Je denkt aan zonnebloemen. Je denkt aan een genereus moment dat je leven veranderde.
De muziek tijdens het poetsen lijkt je te omarmen. Waar je in de tijd bent, het is goed.
Zoals steeds vraagt je rug dat je na het poetsen even gaat liggen. Je hult je in gloeien.
Een verhaal over verdriet komt naar je toe. (Alsof je wist dat het er was.) Je wiegt het verhaal in je armen, terwijl je in de veilige hoek van de kamer zit.
Je leest verder in het boek, tussendoor kijk je naar het licht in de kamer. (De vorige dag dacht je nog aan alle mensen die je hielpen, toen je naar deze plek kwam. Bij de kleuren, bij het tapijt, bij de tafel, bij de gordijnen, bij de leeszetel, … Ze zijn er allemaal nog altijd een beetje, in de adem van het huis. Ze laten zich zien in het licht.)
De melancholie van de zondag leunt tegen je aan. Het mag.
De planten glimlachen wanneer je hen water geeft (en nog een geheim vertelt).
Je kijkt naar de verhalen.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten