26 november 2022
We doen dat goed
‘Hier zitten we, terug op deze plek.’
‘Ja, het is stil hier, en goed om hier te zijn. Hier zijn mooie herinneringen.’
‘Ja. Het is goed om dat gewoon te horen, dat je dat vindt. Soms ben ik bang dat de dingen alleen in mijn hoofd zijn. Onterecht waarschijnlijk. Soms wil je dat een ander naar iets kijkt, een plek die speciaal was, en dat je allebei hetzelfde denkt, zonder het uit te spreken. Dat je de herinnering erkent of zo.’
‘Jij was daar altijd bang voor, dat weet ik. En ik begreep het ook goed, ook al zei ik dat niet. Misschien bleef ik te veel in mezelf, dat was al genoeg. Ik kon het vaak niet zeggen, maar dat wil niet zeggen dat het er niet was.’
‘Dat is lief. Het is iets van ons, misschien is dat wel genoeg. Als je naar het landschap zou kijken, naar hoe het landschap beweegt in de tijd, dat je dat dan zou kunnen zien: daar, dat zijn zij.’
‘En nu zitten we hier. Het is zo gemakkelijk om naast je te zitten. Misschien heb ik dat pas later beseft, toen we al voorbij waren. Dat ik graag in jouw veld ben. Dat is een raar woord, ik weet het. Ik hoorde het onlangs van een vriendin, die het gebruikte. En ik begreep wat ze bedoelde.’
‘Je onthoudt hoe iemand beweegt, merk ik telkens. Ik zag het weer, toen je aankwam daarnet. En het is alsof je in je eigen lichaam kunt voelen hoe een ander beweegt die je zo goed hebt leren kennen. Ook als je stil naast elkaar zit. Ik kan het niet goed uitleggen.’
‘Ik begrijp wat je wilt zeggen, heel goed.’
‘Soms heb ik dat thuis ook. Op een of ander onbewaakt moment. Dat het is alsof jij er bent, en dat je meekijkt. Niet meer dan dat.’
‘Stel je voor dat ik dan net op dat moment aan je zou zitten denken, dat zou wel akelig zijn.’
‘Misschien moeten we dat maar gewoon een beetje een mysterie laten. Stel dat ik je een berichtje zou sturen, dat ik denk dat jij meekijkt, en dat je dan antwoordt dat je net gewoon de wortelen aan het schoonmaken bent.’
‘Misschien zijn wortelen wel een soort kosmische brug, wie weet?’
‘Ik zal er nog eens aan denken wanneer ik morgen soep maak.’
‘Met veel peper?’
‘Met veel peper, vanzelfsprekend.’
‘Soms vind ik het jammer dat jij vaak zo veel zei, en ik zo weinig. Sommige dingen begrijp je pas wanneer ze voorbij zijn.’
‘Dat is voor mij niet anders, denk ik. Als ik toen had kunnen zijn wie ik nu ben, zou er misschien iets anders gebeurd zijn. En misschien ook niet. Je kunt maar zijn wie je bent in de tijd, wanneer de tijd daar is. Soms is dat een rustige gedachte, en soms voelt het alsof je daardoor elkaar misloopt of zo. Soms maakt me dat verdrietig. Maar steeds meer is daar ook wel een zacht gevoel bij.’
‘Soms denk ik dat iets in mij zich aan het neerleggen is, diep in me. Heel traag nog, denk ik, maar toch. Dat eindeloos rondlopen, alsof er iets zou zijn dat op me wachtte, dat is er stilaan niet meer. Dat wat ik zocht, daar, is ergens hier, dat weet ik nu.’
‘Ik voel dat bij jou, en het is mooi. Ik heb het je altijd toegewenst.’
‘Dat weet ik.’
‘We doen dat goed eigenlijk, vind je niet?’
‘Wat?’
‘Dit.’
‘Ja, we doen dat goed.’
‘Heb je het koud?’
‘Een klein beetje maar.’
‘Dan schuif ik nog een beetje op.’
‘Ja, doe maar.’
Abonneren op:
Reacties posten (Atom)
Geen opmerkingen:
Een reactie posten