19 augustus 2022

En het was toen


Een stille dag thuis. Misschien twijfel je even, ergens onderweg in het huis, waar je jezelf tegenkomt. En je kijkt naar de tijd, en wat beweegt aan de rand van wat rusteloos zou kunnen zijn.

Misschien ben je nog op je hoede, voor dat stukje dat je de vorige dag publiceerde. Alsof er iets zou gebeuren. Alsof iemand iets zou wegnemen. Alsof iemand je iets zou moeten zeggen. Het is daar, nu. En het legt zich verder wel neer. Jij bent hier. Iets is weg.

Het andere stukje is ondertussen ook klaar. (De woorden zijn anders, maar telkens weer voel je hoe ze door je handen gaan, hoe je ze kunt aanraken.)

En ook deze dagen. Het was toen, rond deze tijd van de maand. De zonsverduistering. De hevige koorts. De onderzoeken. Iemand die je vertelt dat je kanker hebt. Het lijkt soms zo ver weg. Tot het ineens weer naar je toe kan komen, op een onbewaakt moment. Je haperende lichaam herinnert je eraan. Het is tegelijk ver weg, en het is er altijd. Je kijkt naar de littekens in de spiegel. Soms zijn ze eenzaam, soms voelen ze zich geweldig thuis, alsof ze alleen hier konden zijn. En je denkt: dit is het lichaam van nu, het is hier. Misschien ben je daarin ook wel een beetje vloeibaar. Maar het is goed, dit ritueel van elk jaar. Dat het naar je toe komt. Het mag. Je nam je voor dat je altijd bij die familie wilde horen, en dat zal zo blijven. Je kijkt in de spiegel, je ziet hier, je ziet de tijd. En naast je zie je de anderen, zij die er niet meer zijn. Je weet niet waarom zij niet in het leven mochten blijven, en jij wel. Draag het leven, ook voor ons, zeggen ze. Je kijkt naar je handen. Ze kijken naar jou, en glimlachen. Ze blijven in je. Altijd.

Een trage dans, het zou mogen.

Een andere dag. Je komt terug van een vergadering. Klak! Een spaak is gesprongen en heeft zich rond je as gedraaid. Je probeert er iets aan te doen, het lukt niet echt. (Je zou grote verhalen kunnen vertellen over entropie. Maar het zou ook wel handig zijn als je eigen spullen gewoon altijd werken, nooit stuk gaan. Of zoiets.) (Terwijl je met je fiets aan de hand naar huis loopt, oefen je jezelf in een existentiële dialoog. Het leven is oefenen, dat is ook wel wat.) (Maar je zou toch ook nog wel graag op tijd zijn voor die meneer naar de vochtplek komt kijken.)

De vochtplekmeneer stelt vast dat de vochtplek helemaal niet meer vochtig is. (Hij spreekt je net niet aan met “madammeke”. Gelukkig heb je hem niets verteld over dat fluïde.) Andermaal blijkt dat je iets had moeten doen dat je niet gedaan hebt. (Wat toch ook weer niet helemaal bevestigd wordt door een eerste kijk ter plekke.) (Je voelt jezelf toch falen, andermaal.) Nadat hij weg is, neem je je voor om toch gewoon door te gaan met het overleven van het leven.

Je bent ondertussen aangekomen in die hal waar de mensen zijn die je fiets zullen kunnen repareren. (Op die plek heb je ook altijd een lichte madammekesangst. Je zult ongetwijfeld weer iets niet gedaan hebben dat je had moeten doen.) De man is vriendelijk, wijst je niet terecht. Maar er zullen grote ingrepen nodig zijn. Je fiets zal enkele dagen daar moeten blijven. Stoer zeg je dat dat helemaal oké is, maar onder je huid voel je de verlatingsangst van die dierbare fiets. (Zoals je zus lang geleden door het raam naar je keek, waar jij in de ziekenhuiskamer lag, zij niet mocht binnenkomen, en zij je moest achterlaten daar.) Het leven is elke dag oefenen.

Je bent nog net op tijd voor je koffieafspraak. Je bent zo blij haar nog eens te zien. De tijd schuift rustig voorbij, terwijl jullie op het terras zitten. (Oei, wat zit die stoel slecht.)

Een andere dag. Er is zelfs regen, terwijl je in de ochtend door de stad loopt. De kinesiste neemt je goed onder handen.

Een koffieafspraak met je maatje. Hoe goed het je doet, hem weer te zien. (Iets van de tijd kan weer gewoon doorgaan, hij is weer terug.)

Een lang gesprek aan de telefoon, over een boek. Het ontroert je, het komt dichterbij.

Een andere dag. Het is nog vroeg. Je kijkt naar de mensen op het perron. Je laat die ene trein passeren, neemt de volgende. Zo snel mogelijk de kranten lezen, zodat je verder kunt in je boek. De jonge mensen net voor je maken veel lawaai. Ze dollen met elkaar, ze zijn op weg naar zee, het moet een geweldige dag worden.

Een mooi bezoek. Het doet je goed nog eens bij haar te zijn, het lijkt al zo lang geleden.

Verhalen over de bijen in de tuin. Ze ontroeren je.

Wanneer je weer thuis bent, is je boek net nog niet uit. (De trein had een vertraging mogen hebben, denk je.)

De man in de winkel geeft je je brood en zegt daarna dat hij je stukje over de mannelijkheid gelezen heeft. Hij vond het goed, zegt hij. Je bedankt hem, een beetje verlegen, en gaat op zoek naar de yoghurt.

Eerst het boek helemaal uitlezen. Nog niet goed weten of het je zal lukken om er een stukje over te schrijven. Met die erwt. (Het stukje schrijft zichzelf.)

Complexe dromen, die nacht.

Je houdt van de koelte in de vroege ochtend.

Je leest nog een hoofdstuk in het boek over literatuurwetenschap. 

Je rug heeft geen zin in de namiddag. Een verdrietlaag beweegt door je huid. Maar je mag weer aan een vers boek beginnen. (Het doet je meteen glimlachen.)

Geen opmerkingen: