Soms verlang je naar zacht. Soms is je lichaam hard of moe. Soms ben je ontheemd. Soms is dat wat je zou willen zijn net niet aanraakbaar.
Misschien zijn anderen goed in grote woorden, zouden ze je alles kunnen zeggen.
Misschien zou het gemakkelijk zijn jezelf over je eigen drempel te praten. Misschien zou je jezelf zo uit elkaar trekken, een beetje. Misschien ook niet.
Tot de trein je ontvangt, je omringt. Tot er een traag gesprek komt, met woorden die er zomaar mogen zijn. Het landschap lijkt zo zacht.
Hoe je langzaam weer in jezelf schuift. Alsof je huid dichterbij komt.
Je ziet de mensen, je wilt gewoon bij hen zijn, denk je. Ze zijn je familie. De dingen die blijven.
Misschien wil je alleen traag luisteren, wil je alleen weten hoe het echt met hen gaat.
En soms wil je alleen maar kijken.
Het kleine jongetje. Hij kan het woord koekje al goed uitspreken, zo blijkt. Hij laat je het doosje met de koekjes zien. Ogen glunderen. (Ogen van mama en papa ogen lichtjes vermoeid.) In die vierkante meter is alles goed.
Een mooi gesprek over de kinderen.
Een mooi gesprek over verdriet en rouw, en dromen die pijn doen.
Een mooi gesprek over bewegen in wat anderen van jou willen.
Een mooi gesprek over de maten van een shirt.
Een mooi gesprek over wat je deelt doorheen de jaren.
Dat wat je echt zou willen zeggen, soms kan het ook. En ineens gaat de wind liggen, zo lijkt het wel. Even gebeurt er iets, dat ook niet had kunnen gebeuren. De gedachte troost.
En eigenlijk wou je haar ook nog zien, en haar ook nog.
De zee is er wel, dicht bij je. Je zou het niet kunnen, zonder haar. In het ademen van de zee laat ook het verdriet zich telkens even aanraken, tot je weer naar de golven beweegt, en terug. En zo is het goed, zacht.
En soms wil je weer even alleen zijn.
Je loopt terug naar de trein. Je kijkt naar het water. Je kijkt naar de mensen die voorbij fietsen. De vrouw op de bank die haar kind de borst geeft.
De grote machines, op hun rupsbanden. De immense ketting.
Je wacht op de trein. Het is mooi, hoe sommige plekken altijd verbonden zullen zijn met mensen die je dierbaar zijn. Altijd, als je daar in- of uitstapt, denk je even aan haar. Zij woont daar in de verte. Het lijkt belangrijk dat je even iets laat horen. Niet meer dan: ik was in de buurt, en ik dacht aan je. Alsof als je dat niet zou doen iets niet zou gebeuren. Iets dat een verschil maakt.
Het is stil in de wagon. In de krant lees je over baby’s.
Je lichaam is als de zee. De verhalen nemen hun tijd om nog rustig door je heen te gaan, op en neer, tot ze zich neer zullen leggen. Maar dat is voor later.
Het landschap herkent je nog, en zwijgt iets in jouw richting. Je glimlacht.
Je stapt uit. Twee vrouwen lopen hand in hand op het perron, het maakt je gelukkig.
En alles wat je ook vandaag niet weet. Misschien raakten de dingen je aan.
Het huis is blij je weer te zien. Het is zacht. De planten fluisteren je iets in je oor.
Je kijkt naar de woorden, hoe ze komen, dat is genoeg. En ondertussen…
I’m gazing out the window / Of the St. James Hotel / And I can tell you one thing / Nobody can sing the blues / Like Blind Willie McTell
Geen opmerkingen:
Een reactie posten