Wakker worden uit een droom. Het was iets groots, dat weet je nog. Wat het was, verdampt uit je hoofd. Het was iets met een verandering, die je helemaal moest doorlopen. Dat lukte, meer is er niet in je hoofd.
Ergens midden in de nacht was je al wakker geworden. Je lichaam moest terug in de nacht schuiven. Er was nog een heel gesprek bezig. Woorden worden huidwoorden.
Je hoort de regen. Misschien ziet de lucht zich weerspiegeld in de plassen.
Stel dat je het water zou opvangen in je handen, dan zou je daar naar de lucht kunnen kijken.
Je gaat door de regen naar om de vuilniszak buiten te zetten. Alles is nog stil.
Iets over de liefde komt naar je toe. Je ziet iets, ineens helder.
De koele lucht beweegt door het huis. De wind raakt de dingen aan.
Een gesprek gaat de hele tijd door.
Je ziet weer dat de ruiten vuil zijn. Alsof je alleen het stof ziet, en daardoor iets van jezelf niet.
(Het stond op je lijstje. Je zou een smoes kunnen verzinnen voor jezelf om het niet te doen.)
(Innerlijke dialoog. Iets met spiegels.)
Dingen die je zegt, woorden, als een ritme in de dag. Als dingen die blijven.
Eerst de boodschappen nog. Dat ene kopje dat sneuvelde opnieuw zoeken. Een extra snijplank, dat is guller.
(Of je wel genereus genoeg bent. Het is een vraag.)
(Je denkt aan trage bewegingen, traag kijken, hoe iets zich zal herkennen.)
Voor je zou kunnen aarzelen, zet je de emmer klaar. De ruiten wachten op jou.
Diverse draaiende bewegingen zijn nodig. Soepele polspirouettes (alleen in jouw ogen waarschijnlijk.) Lange armen.
Streepraadsels.
Je faalt, zoals steeds.
(Je kijkt naar iets uit, denk je.)
Ze geeft je een goed advies, zoals steeds.
(Je stottert een beetje, misschien is dat niet zo erg.)
Je kijkt van binnen naar buiten. De zon staat erop. De kosmos probeert je iets te leren. (Niet alleen de kosmos.)
Even is er een wankel verdriet.
De poetsrug vraagt dat je even gaat liggen na het eten. Je luistert.
(Dingen die je zou willen zeggen.)
Je schrijft woorden. Ineens zie je hoe het glas veranderd is, nu zonder het stof. Niet alleen zie je glashelder hoe de ruiten van de overbuur helemaal niet schoon zijn. Het verandert iets in jezelf. Alsof je anders kunt stromen.
De vorige dag deed je het terras. Het hout ziet er anders uit nu, zachter.
Je gaat verder in je boek.
Even ga je naar binnen, voor de stroom. Alsof het een beetje gewoon wordt.
(Kijk maar, zeg je.)
Terug buiten zie je het ineens. Hoe anders het glas is. Je kunt tegelijk veel beter van buiten naar binnen kijken, naar de dingen die daar zijn, en ook beter de lucht zien.
Het is als een huidwoord.
(Je moet het haar vertellen, denk je.)
De wind.
Iets van je verhaal weerspiegelt zich in het boek.
Hoe ze schrijft over de taal, hoe het een antwoord is.
De planten zeggen je iets over je geheimen.
(Je ziet een rustige lijn. Die zal blijven, denk je.)
Je kijkt naar je handen.
(Je ziet handen.)
Je houdt nog een stuk van het boek over. Zoals je een dessert niet helemaal opeet.
Iets over de liefde. Dat staat er.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten